ECLI:NL:RBAMS:2025:746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/307956-24 (zaak A) en 13/220544-21 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verduistering en het medeplegen van diefstal met geweld door middel van valse sleutels

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en medeplegen van diefstal met geweld. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte op 3 februari 2024 in Amsterdam een Macbook heeft gestolen van slachtoffer 1, en op 16 augustus 2021 een telefoon van slachtoffer 2 en/of slachtoffer 3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de woning van slachtoffer 1 is binnengedrongen met een valse sleutel, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft verklaard dat hij niet betrokken was bij de diefstal, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan slachtoffer 1 voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/307956-24
(zaak A)en 13/220544-21
(zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 02/036181-20
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
postadres [adres 1] ,
verblijvende [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2025. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. J.H.W. van der Lee.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:medeplegen van diefstal met geweld van een Macbook van [slachtoffer 1] door middel van een valse sleutel op 3 februari 2024 te Amsterdam;
zaak B:verduistering van een telefoon van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op 16 augustus 2021 te Amsterdam en/of Rotterdam. Subsidiair is dit ten laste gelegd als diefstal.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak A aangevoerd dat het medeplegen van de diefstal bewezen kan worden op basis van de verklaring van aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), de verklaring van verdachte dat hij bij de diefstal aanwezig was en de camerabeelden. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van het studentencomplex worden beschreven, kan immers worden vastgesteld dat verdachte (in het bezit van de tag/huissleutel van aangever) samen met de medeverdachte op verschillende verdiepingen uitstapt en dat zij vervolgens gezamenlijk via het trappenhuis met een laptop weer naar beneden gaan.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verduistering bewezen kan worden op grond van de aangifte van aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en de verklaring van verdachte dat hij de telefoon had geleend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft gepleegd en heeft verzocht hem daarvan vrij te spreken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte betrokkenheid bij de diefstal heeft ontkend en dat er onvoldoende bewijs is dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachte spullen wilde wegnemen uit de woning van [slachtoffer 1] en dat dit hem pas duidelijk werd op het moment dat hij zag dat er iemand in bed lag. Verder ontbreekt het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en is er onvoldoende steunbewijs dat er door verdachte dan wel door de medeverdachte geweld is uitgeoefend op [slachtoffer 1] . Het letsel dat bij hem is geconstateerd, kan ook tijdens het eerdere incident op 3 februari 2024 omstreeks 01.00 uur zijn toegebracht.
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde verduistering heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde (medeplegen diefstal met geweld door middel van valse sleutels)
3.3.1.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangifte
Aangever [slachtoffer 1] (18 jaar) heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld op 3 februari 2024. Hij verklaart dat hij in de nacht van 2 februari 2024 op 3 februari 2024 in [club 1] was. Op 3 februari 2024 omstreeks 01.45 uur stapte hij in een Uber en werd vervolgens aan de achterzijde van het studentencomplex [adres 3] te Amsterdam afgezet. De bestuurder van de Uber (hierna: NN1) zei tegen hem dat hij € 100,- moest betalen. [slachtoffer 1] zei in de Engelse taal dat hij dit niet wilde betalen en liep weg. NN1 duwde [slachtoffer 1] , waardoor hij ten val kwam. [slachtoffer 1] verklaart vervolgens naar zijn woning te hebben gerend terwijl NN1 hem volgde. Op het moment dat [slachtoffer 1] zijn voordeur dicht wilde doen, zag hij dat NN1 met kracht de voordeur opengooide en zijn woning binnenkwam. NN1 pakte de € 300,- die op zijn tafel lag en verliet de woning. Daarna heeft [slachtoffer 1] overgegeven en is hij in slaap gevallen [2] .
Omstreeks 05.00 uur werd [slachtoffer 1] wakker van een geluid. In zijn woning zag hij twee onbekende personen staan. Eén van deze personen zei tegen hem dat hij in bed moest blijven liggen en hield hem met kracht vast bij zijn linkerarm. [slachtoffer 1] zag dat de andere persoon ondertussen diverse goederen in zijn handen had. [slachtoffer 1] zei dat ze zijn spullen moesten laten staan, waarna de persoon de spullen liet vallen. Vervolgens renden de twee personen weg. Als gevolg van de incidenten heeft [slachtoffer 1] twee krasjes op zijn linkerhand, een bult op zijn voorhoofd en heeft hij last van zijn linkerkaak en zijn onderrug.
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte aangegeven welke goederen die nacht zijn weggenomen, waaronder een telefoon, een Macbook en zijn sleutels met daaraan een tag (hierna afwisselend sleutel of tag genoemd) die toegang geeft tot zijn woning. [3] Hij heeft verklaard dat hij de enige persoon was die in het bezit was van deze tag en dat alleen zijn tag werkt op de deur van zijn studio en niemand anders toegang heeft tot zijn studio. [4]
Camerabeelden
Er zijn camerabeelden beschikbaar van het studentencomplex van [slachtoffer 1] . In het proces-verbaal van bevindingen waarin die camerabeelden worden beschreven, is genoteerd dat [slachtoffer 1] onvast ter been het studentencomplex binnenkomt terwijl een tweede persoon (hierna: NN1) achter hem aanloopt. Zij stappen vervolgens samen de lift in, waarbij de verbalisant ziet dat [slachtoffer 1] zijn huissleutels in zijn bezit heeft. Aan deze sleutelbos zit een zwartkleurige flesopener. Vervolgens stappen [slachtoffer 1] en NN1 uit de lift. Hierna ziet de verbalisant dat NN1 via het trappenhuis naar beneden loopt en in zijn rechterhand een klein zwart voorwerp en in zijn linkerhand een voorwerp gelijkend op een bankbiljet vasthoudt. NN1 stapt vervolgens in een geparkeerde auto.
De verbalisant ziet verder op de camerabeelden dat er later die nacht twee personen (hierna: NN2 en NN3) het studentencomplex binnenlopen en in de lift stappen. Op de camerabeelden is te zien dat NN2 een sleutelbos met een zwarte flesopener vasthoudt. NN2 en NN3 verlaten de lift en stappen enige tijd later weer in de lift. Op dat moment geeft de telefoon van NN2 weer dat het 04.48 uur is. Vervolgens verlaten NN2 en NN3 wederom de lift om enige tijd later weer in de lift te stappen en op een andere verdieping de lift te verlaten. Later ziet de verbalisant dat NN3 via het trappenhuis naar beneden rent en dat hij een op een Apple laptop gelijkend voorwerp in zijn handen heeft. Kort hierna rent NN2 de trap af. [5]
De persoon die te zien is op de camerabeelden en is aangeduid als NN2 in het proces-verbaal van bevindingen van de beschrijving van de camerabeelden, is door verbalisanten [verbalisant 1] [6] en [verbalisant 2] [7] herkend als verdachte. NN3 is door verbalisanten [verbalisant 3] [8] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [9] herkend als [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ).
Naar aanleiding van een Instagram-post van de politie Amsterdam heeft [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) zichzelf herkend als NN1. [10]
Verklaring verdachte
In zijn verhoor bij de politie op 25 september 2024 heeft verdachte verklaard dat hij naar het studentencomplex was gegaan om zijn ex-partner te bezoeken. [11] Op 29 oktober 2024 komt verdachte op deze verklaring terug en verklaart hij dat hij wel aanwezig was tijdens de diefstal, maar dat hij niets heeft weggenomen en geen geweld heeft gebruikt. Hij was een groep personen tegengekomen in [club 2] en ging met één jongen en drie vrouwen mee naar [adres 4] . Verdachte kende dat gebouw omdat zijn ex-partner daar heeft gewoond. Een jongen (hierna: NN3) waarvan hij de naam niet kent zei dat hij wat moest ophalen en vroeg of verdachte mee ging. Verdachte ging daarmee akkoord. NN3 vroeg toen ze het gebouw via de noordkant binnen waren gekomen of verdachte de sleutel wilde vasthouden, waarna verdachte deze sleutel op verschillende deuren heeft geprobeerd. Op het moment dat de sleutel werkte en verdachte in de deuropening stond, zag hij dat er een been uit het bed stak en dat de bewoner opstond. Verdachte verklaarde dat hij zich realiseerde wat er ging gebeuren toen hij de tweede keer de lift in ging, uitstapte, de deur van de kamer open ging en NN3 niet kleren maar een laptop pakte. NN3 rende vervolgens weg. Verdachte maakte toen oogcontact met de bewoner en rende vervolgens ook weg. Verdachte is niet binnen geweest. [12]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat NN3 voordat ze het gebouw binnen gingen de sleutel op het dak van zijn auto had gelegd. Verdachte had NN3 gevraagd of hij deze mocht pakken. Vervolgens is verdachte samen met NN3 en drie of vier vrouwen de auto uitgegaan. De vrouwen gingen ergens bij of in het studentencomplex naar de wc; hij is samen met NN3 naar binnen gelopen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij pas door had dat sprake was van een overval toen hij in de deuropening stond en zag dat de bewoner hem aankeek. Verdachte heeft niets gepakt en niemand aangeraakt. [13]
Tussenconclusie geloofwaardigheid verklaring verdachte
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, te weten dat hij alleen maar met de medeverdachte mee was in de veronderstelling dat medeverdachte iets ging ophalen en hij slechts in de deuropening van de studio van [slachtoffer 1] is blijven staan, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking dat verdachte steeds wisselend heeft verklaard over wat er is gebeurd in het studentencomplex. Bij zijn eerste politieverhoor heeft hij verklaard dat hij in het studentencomplex was om zijn ex-partner te bezoeken, dat hij NN3 niet kende en dat hij zijn eigen huissleutel/tag vast had. Verdachte zweeg bij de rechter-commissaris over het tenlastegelegde en heeft ruim een maand later verklaard dat NN3 voor het portiek aan verdachte had gevraagd of hij de sleutel (tag) even vast wilde houden en dat hij wel bij de diefstal aanwezig was. Ter terechtzitting heeft hij weer anders verklaard over de wijze en het moment waarop hij over de tag kwam te beschikken. Namelijk dat NN3 de sleutel op de auto had gelegd en dat verdachte zelf had gevraagd of hij deze mocht pakken.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het alternatieve scenario wordt weerlegt door het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven. Verdachte heeft verklaard dat hij met NN3 is meegegaan om iets in een woning op te halen. In een dergelijke situatie is het aannemelijk dat zij direct naar de betreffende woning toe zouden gaan. Op de beelden is echter te zien dat verdachte en NN3 op verschillende verdiepingen uitstappen, hetgeen niet overeenkomt met verdachtes verklaring. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd om meerdere voordeuren te openen door middel van de sleutel. Aangezien verdachte het studentencomplex kende via zijn ex-partner, had hij kunnen en moeten weten dat de sleutel, met daaraan een unieke tag, op één specifieke voordeur paste.
Verder heeft verdachte geen aannemelijke verklaring afgelegd over de herkomst van de sleutel, terwijl hij – zoals zojuist uiteengezet – had kunnen en moeten weten dat slechts één sleutel met unieke tag toegang geeft tot een woning.
Tegenover de verklaring van verdachte staat de verklaring van [slachtoffer 1] dat er twee onbekende personen in zijn woning stonden.
Ten slotte bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de verklaring van verdachte dat hij met meerdere vrouwen bij het studentencomplex is geweest. Op de camerabeelden van het studentencomplex zijn alleen verdachte en NN3 te zien.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en schuift deze terzijde.
Tussenconclusie incidenten 01.00 uur en 05.00 uur
De rechtbank gaat op basis van de feiten en omstandigheden ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 2] de sleutel met daaraan de unieke tag heeft weggenomen toen hij omstreeks 01.00 uur in de woning van [slachtoffer 1] was. Gelet op de relatief beperkte tijdspanne tussen deze wegnemingshandeling en het moment dat verdachte in het studentencomplex met deze specifieke sleutel wordt gezien, stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] de sleutel op enig moment aan verdachte heeft overhandigd en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] ervan op de hoogte moeten zijn geweest dat het waarschijnlijk was dat [slachtoffer 1] in de woning aanwezig was.
3.3.1.2 Bewijsoverweging inzake zaak A (medeplegen diefstal met geweld door middel van valse sleutels)
Gelet op de onder 3.3.1.1 genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] de laptop van [slachtoffer 1] heeft weggenomen en dat deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] . Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben zich de toegang tot de woning van [slachtoffer 1] verschaft door gebruik te maken van een valse sleutel, namelijk een sleutel met een unieke tag.
In vereniging
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven, volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] samen het studentencomplex zijn binnengelopen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte in de lift over de sleutel/tag van aangever beschikte. Ook volgt uit de beschrijving van de camerabeelden dat zij steeds samen op verschillende verdiepingen uit de lift zijn gestapt. Verdachte heeft verklaard dat hij met de sleutel op verschillende verdiepingen verschillende deuren heeft geprobeerd te openen. Vervolgens hebben zij middels de sleutel allebei de woning van [slachtoffer 1] betreden, waarna medeverdachte [medeverdachte 1] de laptop heeft gepakt. Zij hebben het gebouw gezamenlijk verlaten via het trappenhuis. Hieruit blijkt de nauwe en bewuste samenwerking. Hun rollen waren daarbij vergelijkbaar en inwisselbaar. De rechtbank acht daarom medeplegen bewezen. De omstandigheid dat niet exact kan worden vastgesteld wie tijdens de diefstal welke geweldshandelingen heeft verricht, staat hier niet aan in de weg.
Oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening
De rechtbank is op grond van de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat uit het handelen van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] duidelijk blijkt dat het hun bedoeling was zich goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Hierdoor kan het vereiste oogmerk op de wegnemingshandeling bewezen worden geacht.
Geweldshandelingen
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er geen geweldshandelingen zijn verricht. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt immers dat tegen hem op dreigende wijze werd gezegd dat hij in bed moest blijven liggen en dat hij werd vastgepakt en op bed werd vastgehouden.
Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte 1] in de nacht met een gestolen sleutel een klein appartement binnendrongen om geld of goederen van hun gading te pakken, terwijl hij wist dat de bewoner daar hoogstwaarschijnlijk aanwezig was. Niet is gebleken dat verdachte wist waar die goederen precies gevonden konden worden of dat hij ervan uit ging dat deze goederen vrijwillig afgegeven zouden worden. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat geweld of dreiging met geweld gebruikt zou worden om het bezit van geld of goederen te verzekeren.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel vergezeld van geweld.
3.3.2
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde (verduistering)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Aangever [slachtoffer 2] doet aangifte namens haar zoon [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) van verduistering dan wel diefstal van een iPhone 11. [slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat [slachtoffer 3] op 13 augustus 2021 in Rotterdam een videoclip aan het opnemen was en dat onder andere verdachte daarbij aanwezig was. Verdachte vroeg aan [slachtoffer 3] of hij zijn telefoon mocht lenen. [slachtoffer 3] ging akkoord en gaf zijn toegangscode. Verdachte verklaarde tegen [slachtoffer 3] dat hij zijn telefoon terug op tafel had gelegd, deze bleek daar echter niet te liggen.
Op 16 augustus 2021 zag de nicht van [slachtoffer 2] dat verdachte in het bezit was van de telefoon van [slachtoffer 3] en dat de toegangscode was veranderd. [14]
Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] waren op 16 augustus 2021 in de woning van verdachte op [adres 2] . De moeder van verdachte verklaarde dat verdachte werd gebeld door de eigenaar van de telefoon. De eigenaar kon aantonen dat de telefoon aan haar toebehoorde door het IMEI-nummer te delen. De moeder van verdachte zag dat dit nummer overeenkwam met het IMEI-nummer van de telefoon van verdachte. [15]
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij de telefoon van [slachtoffer 3] had geleend en vervolgens heeft meegenomen. Ook heeft hij verklaard dat het zou kunnen dat hij de toegangscode heeft veranderd. [16]
Conclusie
Verdachte heeft de telefoon onder zijn bereik gebracht en is daar als heer en meester over gaan beschikken. Aangezien verdachte wist dat de telefoon niet aan hem toebehoorde en hij de telefoon bij zich heeft gehouden, is sprake van het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de telefoon door verdachte. Daar komt bij dat verdachte de toegangscode heeft veranderd. De rechtbank acht derhalve bewezen dat sprake is van verduistering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de rubriek 3.3.1.1 en 3.3.2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
hij op 3 februari 2024 te Amsterdam gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, tezamen en in vereniging met een ander, een Macbook, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen Macbook onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een door diefstal verkregen tag, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door
- op dreigende wijze te zeggen dat die [slachtoffer 1] in bed moest blijven liggen en
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en
- die [slachtoffer 1] vast te houden;
ten aanzien van zaak B:
hij op 16 augustus 2021 te Amsterdam en Rotterdam, opzettelijk een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener van die telefoon onder de toezegging van teruggave, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij strafoplegging heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Zij heeft de rechtbank verzocht zich voor wat betreft de straf te beperken tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld. Zij verzoekt ten aanzien van de bijzondere voorwaarde ambulante begeleiding dat de begeleiding niet plaatsvindt door de Intensieve Forensische Aanpak (hierna: IFA). Verder heeft zij ten aanzien van het locatiegebod primair verzocht geen elektronische monitoring op te leggen en subsidiair om deze voor een periode van maximaal drie maanden te bevelen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Nadat het jonge slachtoffer [slachtoffer 1] op 3 februari 2021 omstreeks 01.00 uur in een taxi stapte en naar huis ging, werd hij in zijn studentencomplex achtervolgd door degene die hem naar huis had gereden, medeverdachte [medeverdachte 2] . Vanuit zijn woning zijn toen onder meer zijn sleutelbos met unieke tag van de studio en zijn telefoon weggenomen. Toen hij enkele uren later wakker werd van een geluid, zag hij tot zijn schrik dat twee onbekende mannen zijn kleine appartement waren binnengedrongen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hadden de voordeur van de woning geopend door middel van de eerder gestolen huissleutel. Eén van de mannen in de woning zei hem toen op dreigende toon dat hij in bed moest blijven liggen en hij werd vastgepakt bij zijn arm.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met de gestolen sleutel midden in de nacht de woning is binnengegaan, terwijl hij wist dat aangever hoogstwaarschijnlijk thuis was en zich in een kwetsbare toestand bevond nu deze eerder die avond was beroofd. Bij die beroving was ook de telefoon van aangever weggenomen, waardoor hij geen hulp kon inschakelen. Aangever is plots uit zijn slaap gewekt en in zijn eigen woning overvallen, terwijl een woning de plaats is waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachten hebben zodoende voor het slachtoffer met hun handelen een bijzonder bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd.
In 2021 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een telefoon. Door de telefoon zich wederrechtelijk toe te eigenen heeft hij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer [slachtoffer 3] . Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van [slachtoffer 3] en heeft daarbij geen oog gehad voor de gevoelens van onmacht die dit teweegbrengt.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Rapportage
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Nederland van 12 december 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Uit het reclasseringsadvies volgt dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering heeft verder gerapporteerd dat het impulsieve gedrag en het negatieve sociale netwerk van verdachte criminogene factoren zijn. Daarnaast is sprake van het ontbreken van structurele dagbesteding en een stabiel inkomen, waardoor de reclassering interventies geïndiceerd acht. De reclassering komt daarom tot het advies om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante begeleiding door Indaad of IFA, dagbesteding/financiën, contactverbod met de medeverdachten en een locatiegebod met elektronische monitoring.
LOVS
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. De rechtbank is van oordeel dat het in zaak A bewezenverklaarde feit als een woningoverval met licht geweld moet worden beschouwd. Uit de LOVS volgt dat het uitgangspunt bij een bewezenverklaring van een woningoverval met licht geweld een gevangenisstraf van drie jaren is.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Allereerst houdt de rechtbank rekening met de recidive ter zake van soortgelijke strafbare feiten van verdachte. Daarnaast weegt strafverzwarend dat het feit samen met een ander is gepleegd. Ten slotte acht de rechtbank het strafverzwarend dat sprake was van een kwetsbaar slachtoffer.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de strafbare feiten was verdachte 20 en 22 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in het hiervoor genoemde advies geadviseerd tot toepassing van het volwassenenstrafrecht. Volgens de reclassering blijkt uit toepassing van het wegingskader Adolescentenstrafrecht dat er geen redenen zijn om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hoewel verdachte licht verstandelijk beperkt is, is er geen noodzaak tot continuering van de schoolgang en heeft verdachte laten zien dat hij zijn gedrag en leven zelfstandig of met behulp van zijn naasten kan organiseren. Daarnaast heeft verdachte in 2021 onder toezicht gestaan bij de William Schrikker Stichting, waar destijds werd beschreven dat verdachte niet meer pedagogisch beïnvloedbaar is.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en maakt de conclusies uit het rapport tot de hare. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen. De rechtbank houdt bij de strafoplegging wel in strafmatigende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
Overige omstandigheden
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis positieve inzichten heeft opgedaan, zoals het voornemen om met een opleiding te beginnen en te werken. De rechtbank weegt daarnaast mee dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
De op te leggen straf
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde volgt dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Gelet op de bij verdachte vastgestelde problematiek, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte na zijn detentie de behandeling en begeleiding krijgt die hij volgens de reclassering nodig heeft. Om dat te bewerkstelligen, zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel. De rechtbank zal ten aanzien van het locatiegebod geen elektronische monitoring opleggen, omdat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis niet is gerecidiveerd. Wat betreft de ambulante behandeling is de rechtbank van oordeel dat de begeleiding niet plaats dient te vinden door IFA, gelet op de toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 6 november 2024 geschorst. Aan verdachte wordt nu een langere gevangenisstraf opgelegd dan zijn reeds ondergane voorarrest. Bij de beoordeling of de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en van verdachte tegen elkaar af te wegen. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten – zoals hiervoor toegelicht – en de gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de strafvorderlijke belangen zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verdachte. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en de detentie van verdachte herleeft.

8.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A)

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert ten aanzien van zaak A € 4.238,64 aan vergoeding van materiële schade en € 150,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevraagde materiële schadevergoeding ten aanzien van de Macbook wordt gematigd tot een bedrag van € 500,-. De overige materiële schadeposten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie acht de gevraagde immateriële schadevergoeding billijk en heeft gevorderd dat het in zijn geheel wordt toegewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gelet op de primair bepleite vrijspraak verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de materiële schadepost inzake de iPhone 14, het contante geldbedrag en de portemonnee op het standpunt gesteld dat deze kosten niet rechtstreeks uit het bewezenverklaarde feit voortvloeien. Zij heeft verzocht deze schadeposten niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de materiële schadepost inzake de Macbook heeft de raadsvrouw verzocht deze te matigen tot een bedrag van € 500,- omdat in de vordering wordt uitgegaan van de nieuwprijs.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Materiële schade
Met betrekking tot de kosten van de Macbook is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost rechtstreeks uit de diefstal voortvloeit. In het schadevergoedingsformulier wordt verzocht om vergoeding van € 1.000,-. Uit de factuur blijkt dat de nieuwprijs van de Macbook € 1.292,40 betreft. Op de factuur staat echter niet vermeld wanneer de Macbook is aangeschaft. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om de waarde naar redelijkheid vast te stellen. De rechtbank begroot de Macbook op een bedrag van € 500,- en wijst dit bedrag toe.
Bij de gevorderde materiële schade zat ook een bedrag van € 80 ter vervanging van de sleutel en de tag van de studio van [slachtoffer 1] . De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] de woning van de benadeelde partij zijn binnengekomen door middel van zijn sleutel met unieke tag. De benadeelde partij heeft – als rechtstreeks gevolg van de diefstal – een nieuwe sleutel en een nieuwe tag moeten aanschaffen. De rechtbank wijst deze schadeposten daarom toe.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de iPhone 14, het contante geldbedrag van € 310,- en de portemonnee niet aangemerkt kunnen worden als schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaart de benadeelde partij wat betreft deze schadeposten niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 580,-.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de slachtofferverklaring volgt immers dat hij door de gebeurtenis last heeft van gevoelens van onveiligheid en het moeilijk vindt anderen te vertrouwen. Daarnaast heeft hij last van slaapproblemen. Dit is volstrekt navolgbaar uit de aard en de ernst van wat er die avond gebeurd is. De immateriële schade komt daarom voor vergoeding in aanmerking.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en de ernst van het feit, zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding geheel toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering deels toewijzen tot een bedrag van € 730,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit plaats heeft gevonden, te weten 3 februari 2024.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet (direct) kan betalen. Verdachte wordt verplicht het toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Ter verzekering van voldoening zal bij niet-betaling gijzeling kunnen worden toegepast, met een maximum van 14 dagen.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, omdat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een ander het hele bedrag al heeft betaald.

9.De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 02/036181-20

De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 13 mei 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg in de zaak met parketnummer 02/036181-20. Verdachte is in deze zaak veroordeeld tot een jeugddetentie van zeventig dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 32 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat verdachte zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verdachte heeft zich, terwijl hij in de proeftijd liep van deze eerdere veroordeling, opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, te weten verduistering op 16 augustus 2021 (zaak B). Daar staat echter tegenover dat dit feit inmiddels ruim drie jaar oud is. Toewijzing van de vordering vindt de rechtbank daarom niet opportuun. Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02/036181-20 afwijzen.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
ten aanzien van zaak A:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
ten aanzien van zaak B:
verduistering.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
18 (achttien) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 5] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde moet actief deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa/CoVa+plus) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde moet zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
-
Ambulante begeleiding Indaad
Veroordeelde moet zich laten begeleiden bij Indaad of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling geeft.
-
Dagbesteding / Financiën
Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk en of een opleiding, te verifiëren door de reclassering. Daarbij dient veroordeelde op verzoek van de reclassering inzage te geven in zijn financiën.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 2] en/of [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Locatiegebod
Veroordeelde moet gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zijn op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.
Het huidige feitelijke verblijfadres is [adres 2] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
T.a.v. zaak A: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 730,- (zevenhonderddertig euro), bestaande uit
€ 580,- (vijfhonderdtachtig euro)materiële schade en
€ 150,- (honderdvijftig euro)immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
3 februari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat
€ 730,- (zevenhonderddertig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
3 februari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
14 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. zaak B: Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 02/036181-20
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02/036181-20, te weten een jeugddetentie voor de duur van 32 dagen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 17 januari 2024. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.S. Dogan, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2025.
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]
12.[…]
13.[…]
14.[…]
15.[…]
16.[…]