ECLI:NL:RBAMS:2025:743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/288011-24 (zaak A), 13/285572-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en overtreding van een 24-uurs verwijderingsbevel door vreemdeling met inreisverbod

Op 3 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en overtreding van een 24-uurs verwijderingsbevel. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op 6 september 2024 betrokken bij een winkeldiefstal bij NS Stations Foodstore B.V. (Albert Heijn To Go) in Amsterdam. Daarnaast had hij op 4 september 2024 een 24-uurs verwijderingsbevel overtreden en verbleef hij als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de benadeelde partij, heeft de rechtbank de diefstal bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het gebiedsverbod had overtreden en dat hij wist dat hij niet in Nederland mocht verblijven. De officier van justitie had een ISD-maatregel geëist, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet opportuun en disproportioneel was. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/288011-24
(zaak A), 13/285572-24
(zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland 1] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsman, mr. P.H. Visser.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C. Padberg, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
diefstal bij NS Stations Foodstore B.V. (Albert Heijn To Go) op 6 september 2024 te Amsterdam;
zaak B:
feit 1:overtreding van een 24-uurs verwijderingsbevel op 4 september 2024 te Amsterdam;
feit 2:het op 6 september 2024 te Amsterdam als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl hij wist dat of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd
.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden op grond van onder andere de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [aangever] namens NS Stations Foodstore B.V. en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van meerdere blikken drank bij NS Stations Foodstore B.V. (Albert Heijn To Go).
3.3.2
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
Het 24-uurs verwijderingsbevel is op 4 september 2024 om 10.00 uur aan verdachte uitgereikt op de Ruijterkade te Amsterdam. Verdachte werd vervolgens op dezelfde dag om 19.25 uur aangehouden op het Stationsplein te Amsterdam. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich, nadat het verwijderingsbevel aan hem was uitgereikt, uit het overlastgebied heeft verwijderd, maar vervolgens terug naar het overlastgebied is gekomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk het gebiedsverbod heeft overtreden.
3.3.3
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
Uit het dossier blijkt dat op 25 september 2013 de
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijdvan verdachte met terugwerkende kracht tot 8 maart 2011 is ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarnaast is bij deze beschikking, met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000, tegen verdachte een inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd. Dit besluit is op 5 oktober 2013 aan verdachte uitgereikt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op de hoogte was van de inhoud van deze beschikking. Bovendien blijkt dit uit de volgende omstandigheden. De beschikking is op 5 oktober 2013 aan verdachte in persoon uitgereikt en verdachte heeft toen ook voor ontvangst getekend. Vervolgens heeft verdachte op 14 oktober 2013 beroep aangetekend tegen de ongewenstverklaring. De rechtbank heeft op 12 juni 2014 het ingestelde beroep ongegrond verklaard. Verdachte heeft tegen deze beslissing op 10 juli 2014 hoger beroep ingesteld, dat op 12 augustus 2014 door het gerechtshof ongegrond is verklaard. Desondanks verbleef verdachte op 6 september 2024 in Nederland.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 september 2024 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was opgelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 6 september 2024 te Amsterdam, meerdere blikken drank, die aan NS Stations Foodstore B.V. (Albert Heijn To Go) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 4 september 2024 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende om zich uit het overlastgebied Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
op 6 september 2024 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de
Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Omdat verdachte heeft bekend, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wordt voldaan aan de zogeheten ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de ISD-maatregel.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij strafoplegging heeft de raadsman verzocht om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van drie maanden en veertien dagen, met aftrek met voorarrest. Hij heeft de rechtbank verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft verschillende misdrijven gepleegd. Op 4 september 2024 heeft hij niet voldaan aan een 24-uurs verwijderingsbevel en op 6 september 2024 heeft hij zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Daarnaast is verdachte in Nederland verbleven terwijl hij wist dat tegen hem een zwaar inreisverbod was opgelegd en het hem dus niet was toegestaan in Nederland te verblijven. Hiermee heeft verdachte zich niet alleen niet aan het Nederlandse vreemdelingenbeleid gehouden, maar ook het belang geschonden dat de samenleving heeft bij de naleving van door het bevoegd gezag genomen beslissingen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Leger des Heils van 11 november 2024, opgemaakt door [naam reclasseringswerker] . Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte niet met de reclassering in gesprek wilde. De reclassering heeft daardoor geen gedegen risico-inschatting kunnen maken. Gelet op de niet-meewerkende houding van verdachte ziet de reclassering geen mogelijkheden voor de inzet van reclasseringsinterventies of -toezicht. Bij een bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. In het reclasseringsadvies staat verder beschreven dat verdachte aan zowel de harde als de zachte criteria van de ISD-maatregel voldoet.
De deskundige [naam reclasseringswerker 2] heeft voornoemd advies op de terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld. Zij heeft aangegeven dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om tot gedragsverandering en risicobeperking te komen, omdat verdachte zich steeds niet meewerkend opstelt naar de reclassering. Hoewel in het reclasseringsadvies van 11 november 2024 staat beschreven dat verdachte aan de harde en de zachte criteria van de ISD-maatregel voldoet, is het advies van de reclassering om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
ISD-maatregel?
Verdachte heeft een inreisverbod en mag niet in Nederland zijn. Hierdoor heeft hij geen recht op sociale voorzieningen in Nederland. Begeleiding en hulpverlening in het kader van een reclasseringstoezicht is daarom niet haalbaar.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Gelet op de vreemdelingrechtelijke status van verdachte zijn de mogelijkheden tot behandeling binnen de ISD-maatregel voor vreemdelingen (hierna: ISD-VRIS) echter beperkt. Verdachte heeft eerder driemaal de ISD-VRIS opgelegd gekregen. Deze eerdere ISD-maatregelen hebben niet geleid tot gedragsverandering en recidivevermindering. Hoewel de ISD-VRIS ook gericht is op de terugkeer van verdachte naar zijn land van herkomst, hebben de eerdere maatregelen niet het gewenste effect gehad. Verdachte is immers niet gemotiveerd om vrijwillig terug te keren naar [geboorteland 1] en gedwongen terugkeer is, gelet op de situatie in [geboorteland 1] , niet mogelijk. De ISD-VRIS zal daardoor feitelijk neerkomen op een (kale) vrijheidsbeneming zonder daadwerkelijke mogelijkheden van zorg, hulp of begeleiding. Dat hoeft op zich geen belemmering te zijn om de ISD-VRIS nogmaals op te leggen. In dat geval wordt immers het primaire doel van de ISD-maatregel, te weten beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van verdachte, bereikt. De rechtbank is echter op basis van het voorgaande, in combinatie met de uitzichtloosheid van de situatie van verdachte, van oordeel dat oplegging van de ISD-VRIS niet opportuun en disproportioneel is.
De op te leggen straf
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Deze straf is korter dan de duur van de voorlopige hechtenis, die per 20 december 2024 op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is opgeheven.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 184, 197 en 310 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
ten aanzien van zaak A:
diefstal;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 januari 2025.
Bijlage I: tenlastelegging [verdachte]
Aan de verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat:
Zaak A
hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, een of meerdere blikken drank, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan NS Stations Foodstore B.V. (Albert Heijn To Go), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
Zaak B
1hij op of omstreeks 4 september 2024 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied Centrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden;

( art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, althans in Nederland,als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard
of
terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
( art 197 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II: bewijsmiddelen
Ten aanzien van zaak A, zaak B (feiten 1 en 2):
1.
De verklaring die verdachte [verdachte] op de zitting van 20 december 2024 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Zaak A:
“Het klopt dat ik de blikjes heb meegenomen.”
Zaak B, feit 1:
“Ik heb het verbod gekregen. Ik wist dat ik daar niet mocht komen.”
Zaak B, feit 2:
“Het klopt dat ik op de hoogte ben van de beschikking van 25 september 2013 van de IND.”
Zaak A
2.
Een proces-verbaal van aangifte met bijlage met nummer [naam opsporingsambtenaar] van 6 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pagina’s 6-8, 43-44 (PV VGL digi).
Zaak B, feit 1
3.
Een proces-verbaal terzake het geven van een bevel tot verwijdering voor de duur van 24 uur, verhoor, zienswijze, waarschuwing en mededeling met nummer PL1300- [dossiernummer] -2 van 4 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 5] & [naam opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s 38-40 (Procesdossier).
4.
Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300- [dossiernummer 2] -2 van 4 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M. Meijer, doorgenummerde pagina’s 5-7 (Procesdossier).
Zaak B, feit 2
5.
Een proces-verbaal “ongewenstverklaring” van 6 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina’s 35-37 (Procesdossier).
6.
Een geschrift met bijlagen, te weten de beschikking van 25 september 2013 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, strekkende tot beëindiging van het verblijfsrecht van de verdachte en tot uitvaardiging van een inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000, pagina’s 23-34 (Procesdossier).