ECLI:NL:RBAMS:2025:7426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
13-219672-25 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 9 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1999 in Polen, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 25 september 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een individueel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, gezien de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn van dertig dagen vastgesteld, met een nieuwe zitting gepland op 11 november 2025. De rechtbank heeft ook het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat er sprake is van vluchtgevaar. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden, met de mogelijkheid dat de omstandigheden binnen afzienbare tijd kunnen veranderen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-219672-25
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 22 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2025 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] (Polen),
feitelijk verblijfsadres:
[adres],
nu gedetineerd in [P.I.],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Vermaat, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable order for pre-trial detention, decision of the Court of Appeal in Poznań of 21 September 2023 in case no. II AKa 296/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit, waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Poolse remand regimes

Inleiding
Bij uitspraak van 5 juni 2024 heeft deze rechtbank een algemeen reëel gevaar aangenomen van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het ‘
remand regime’ in Poolse detentie-instellingen terechtkomen. [4] Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt.
In het kader van het onderzoek naar de detentieomstandigheden heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het openbaar ministerie (hierna: IRC) aanvullende vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten. Op 16 september 2025 heeft
the Regional Court in Poznańin een brief het volgende medegedeeld:
“(…) the Regional Court in Poznań is not aware of the exact detention center where [opgeëiste persoon] will be placed and therefore cannot guarantee that he will not be placed in Poznań or another location, nor what conditions will prevail in that facility.” (…)
Vervolgens is in de brief van 16 september 2025 algemene informatie gegeven over detentieomstandigheden in Poolse gevangenissen. Er is op gewezen dat gedetineerden minimaal 3 m2 persoonlijke leegruimte tot hun beschikking hebben. Verder vermeldt de brief in algemene zin dat gedetineerden de mogelijkheid hebben om mee te doen aan workshops, therapie, trainingen en werk, naast dagelijkse wandelingen in de buitenlucht.
Op nadere vragen van het IRC heeft
the Regional Court in Poznańop 17 september 2025 de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“(…) The Regional Court in Poznań has no knowledge of which remand centre [opgeëiste persoon] will be placed in, but it is likely that he will be placed in the Remand Centre in Poznań, since the preventive measure in the form of pre-trial detention was applied by the Court of Appeal in Poznań. The guarantees requested by the Dutch party in point 2 of the letter have already been provided in the previous letter.”
In de brief van 19 september 2025 van
the Regional Court in Poznaństaat:
“The Regional Court in Poznan (…) informs that (…) a person in pre-trial detention is entitled to a minimum of 3 m2 of individual space in a residential cell and 1 hour of walking per day. The court is unable to guarantee the amount of time that [opgeëiste persoon] will be able to spend on activities offered by the remand centre - each inmate is assessed and classified by a penitentiary commission, which affects the rights and obligations of inmates. Furthermore, the schedule of cultural and educational activities is varied, aimed at different groups of inmates, and is not fixed”.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair bepleit dat de overlevering niet kan worden toegestaan op grond van artikel 11 OLW. De door de Poolse autoriteiten verstrekte garantie is niet voldoende, omdat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in een
remand regimein Poznań en als enige garantie slechts een cel van 3 m2 wordt geboden. Er kan niet worden gewaarborgd dat de opgeëiste persoon meer dan één uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Ook geldt dat bezoek van familie eerst moet worden ‘verdiend’. Daarnaast is het gebruik van een telefoon niet gegarandeerd, maar moet via een procedure worden verkregen. Hierdoor bestaat een individueel gevaar dat de grondrechten van de opgeëiste persoon worden geschonden. Subsidiair verzoekt de raadsman om in een tussenuitspraak aan de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om geen gevolg te geven aan het EAB, omdat er een reëel gevaar op onmenselijke en vernederende behandeling bestaat in Polen. Het is vaste rechtspraak dat er een minimum van 3 m2 en twee uur buiten de cel moet worden gegarandeerd. Dat wordt, zelfs na het stellen van aanvullende vragen, niet gegarandeerd. Het is uitgesloten dat er nog andere informatie komt die het algemene gevaar kan wegnemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat met de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen. Hiervoor is het volgende van belang.
Voor de opgeëiste persoon is 3 m2 persoonlijke leefruimte gegarandeerd. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld neemt een garantie dat een opgeëiste persoon minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon weg. De rechtbank heeft er begrip voor dat de Poolse autoriteiten een dergelijke garantie niet onder alle omstandigheden kunnen geven, bijvoorbeeld omdat zich noodsituaties kunnen voordoen in de detentie-instelling die ervoor zorgen dat een dergelijke garantie niet geëffectueerd kan worden.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak aanleiding gezien om haar rechtspraak op dit punt te preciseren. [5] Hieruit volgt dat het algemene reële gevaar dat een opgeëiste persoon wordt blootgesteld aan een structureel verblijf van 23 uur per dag in een cel met een oppervlakte tussen de 3 en 4 m2
in ieder geval wordtweggenomen met de garantie dat hij minimaal twee uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. Als de autoriteiten zo een garantie niet kunnen geven, heeft de rechtbank concrete informatie nodig over hoeveel uur een opgeëiste persoon onder normale omstandigheden - wanneer hij ervoor kiest om aan de aangeboden activiteiten deel te nemen - gemiddeld buiten zijn cel kan verblijven. Met andere woorden: de rechtbank heeft informatie nodig waaruit blijkt aan welke activiteiten de opgeëiste persoon dagelijks kan deelnemen, de duur van die activiteiten, én de omstandigheden waarvan die deelname en die duur afhankelijk zijn. Dit soort informatie ontbreekt op dit moment in de onderhavige zaak, waardoor voor de opgeëiste persoon het bedoelde algemene reële gevaar niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank stelt dan ook vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan. Dat betekent dat de rechtbank de beslissing moet aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden. In dat laatste geval zou de rechtbank direct geen gevolg kunnen geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat die situatie hier niet aan de orde is. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat de hiervoor bedoelde wijziging van de omstandigheden zich binnen afzienbare tijd voordoet.
Dit betekent dat de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aanhoudt. De rechtbank stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op de eerst mogelijke zittingsdag na het einde van deze termijn (op 11 november 2025) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat kan worden nagegaan of een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal op grond van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.
De termijn om op het verzoek tot overlevering te beslissen loopt na de verlenging ter zitting af op 17 oktober 2025. Nu de rechtbank, gezien het voorgaande, een verlenging nodig heeft om op het verzoek tot overlevering te beslissen zal zij ook de beslistermijn verlengen met zestig dagen onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met zestig dagen.

6.Schorsingsverzoek

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht de overleveringsdetentie van opgeëiste persoon te schorsen tot aan de einduitspraak als de zaak wordt aangehouden. De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon recent vader is geworden, samenwoont met zijn vrouw en thuis de kostwinner is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen schorsing. Uit het EAB en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon sprake is van vluchtgevaar. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon onvoldoende aangetoond dat hij binding heeft met Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onverminderd sprake is van vluchtgevaar. De opgeëiste persoon heeft op een eerder moment in de procedure in raadkamer een schorsingsverzoek gedaan, wat door de rechtbank is afgewezen. Er zijn geen andere omstandigheden naar voren gebracht, noch is nadere onderbouwing gegeven dan die in voornoemde beslissing al door de rechtbank in overweging waren genomen. Reeds om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om de overleveringsdetentie te schorsen, nu er onverminderd sprake is van een gevaar op vlucht. De rechtbank zal het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie daarom afwijzen.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland op een zitting op 11 november 2025 of uiterlijk tien dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het derde lid van dit artikel uitspraak moet doen met
zestig dagen(eindigend op 16 december 2025), omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met
zestig dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.