ECLI:NL:RBAMS:2025:742

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/199565-24 (zaak A), 13/154905-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling tegen echtgenoot en poging zware mishandeling

Op 3 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn echtgenoot, [persoon 1], en aan de poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 juni 2024 tot en met 18 juni 2024 zijn echtgenoot meerdere keren heeft mishandeld, waaronder het slaan met voorwerpen en het toebrengen van letsel. De verdachte heeft ook geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door zijn knie op de hals van [persoon 1] te drukken. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, gezien zijn psychische problemen, waaronder schizofrenie en een stoornis in middelengebruik. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een contactverbod met [persoon 1] opgelegd. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/199565-24
(zaak A), 13/154905-24
(zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 3 januari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende op het adres [adres 1],
thans gedetineerd in het [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. E.K.A. van den Bos.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
feit 1:een poging zware mishandeling dan wel mishandeling van zijn echtgenoot [persoon 1] in de periode van 10 juni 2024 tot en met 18 juni 2024 te Amsterdam;
feit 2:mishandeling van zijn echtgenoot [persoon 1] in de periode van 10 juni 2024 tot en met 18 juni 2024 te Amsterdam;
feit 3:mishandeling van zijn echtgenoot [persoon 1] in de periode van 6 juni 2023 tot en met 9 juni 2024 te Amsterdam;
zaak B:
mishandeling van [persoon 2] op 6 mei 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de onder zaak A ten laste gelegde feiten gebaseerd op de verklaring van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]), de bekennende verklaring van verdachte en het letselrapport. Wat betreft zaak A, feit 1 heeft hij aangevoerd dat het feit gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling.
De onder zaak B ten laste gelegde mishandeling kan volgens de officier van justitie bewezen worden op basis van de aangifte van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het handelen van verdachte niet de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Zij verzoekt verdachte daarom vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij partiële vrijspraak verzocht van het in de ogen grijpen wegens onvoldoende steunbewijs.
Wat betreft zaak A, feit 2 heeft de raadsvrouw verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het opentrekken van de mondhoeken wegens onvoldoende steunbewijs.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak A, feit 3 vrijspraak bepleit, omdat uit het letselrapport onvoldoende blijkt dat het oudere, genezende letsel is toegebracht in de ten laste gelegde periode.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van zaak B gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat de handelingen die onder zaak A, feiten 1, 2 en 3 ten laste zijn gelegd, handelingen betreffen die zijn gepleegd in een aaneengesloten periode. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 18 juni 2024 was verbalisant [verbalisant 1] samen met medewerkers van Veilig Thuis en medewerkers van de GGZ aanwezig op de [adres 1]. Zij waren ter plaatse naar aanleiding van diverse meldingen van de woningbouwvereniging en van de school van de drie kinderen van verdachte en zijn echtgenoot [persoon 1]. De meldingen vanuit de school waar de kinderen tot en met mei 2024 op zaten, omvatten dat verdachte onvoorspelbaar, paranoïde en agressief gedrag vertoonde in en rondom de school. Vanaf mei 2024 gingen de kinderen naar een andere school toe. Deze school heeft ook meldingen gemaakt over het gedrag van verdachte, namelijk dat hij wederom paranoïde en agressief gedrag vertoonde en ruzie maakte met docenten en ouders. Daarnaast hebben de twee oudste kinderen op school gezegd dat hun moeder “auw auw” had.
In de woning zag verbalisant [verbalisant 1] dat de medewerkers van Veilig Thuis in gesprek waren met [persoon 1]. Zij verklaarde dat ze door verdachte werd geslagen. De medewerkers van Veilig Thuis zagen dat [persoon 1] meerdere verwondingen had, waaronder opgezwollen polsen en een bult op haar hoofd.
[persoon 1] heeft op 18 juni 2024 bij de politie verklaard dat zij vanaf 2016 werd geslagen door verdachte. Gedurende die periode woonde zij samen met verdachte en hun kinderen in [land]. Op 6 juni 2023 is [persoon 1] samen met verdachte en hun kinderen naar Nederland verhuisd. In Nederland bleef het geweld doorgaan. Ze verklaarde dat verdachte haar onder andere met voorwerpen sloeg, waaronder een bezemsteel, lange stokken, een vuilnisbak, een lepel en een vork. Verder heeft ze verklaard dat verdachte in de week van 10 juni 2024 (
de rechtbank begrijpt: 10 juni 2024 tot en met 16 juni 2024)met zijn knie op haar nek heeft geleund en aan haar haren heeft getrokken. Verdachte heeft haar toen ook tegen haar kin getrapt. Op 14 of 15 juni 2024 heeft verdachte zijn handen in de mond van [persoon 1] gestopt en vervolgens haar mondhoeken uit elkaar getrokken. Ten slotte lichtte [persoon 1] een incident toe van 16 of 17 juni 2024. Ze verklaarde dat verdachte heeft geprobeerd om haar ogen te pakken, terwijl hij zei: “Ik wil je ogen eruit halen”.
Uit het letselrapport van 18 juni 2024, opgemaakt door de afdeling Forensische Geneeskunde van de GGD te Amsterdam, volgt dat de forensisch arts letsel op meerdere plekken op het lichaam van [persoon 1] heeft waargenomen. Het letsel bestond uit onderhuidse bloeduitstortingen, waarvan een deel met zwelling, en deels genezen of genezende huidbeschadigingen in de vorm van kras-, schaaf- of scheurwonden. De forensisch arts heeft gesteld dat het letsel mogelijk tot goed bij de door [persoon 1] vermelde toedracht past. De verwachting bestaat dat een deel van het letsel blijvende zichtbare littekens zal achterlaten.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte bekend dat hij [persoon 1] heeft geschopt tegen haar kin en dat hij haar heeft geslagen met een bezemsteel. In zijn verhoor bij de politie heeft verdachte bekend dat hij haar meerdere keren heeft geslagen, onder andere in haar gezicht, en ter terechtzitting heeft hij bekend dat hij haar in de afgelopen paar maanden met een lepel heeft geslagen.
Op basis van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van [persoon 1] wordt voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder het letselrapport. Daarnaast sluit de verklaring van verdachte aan op wat [persoon 1] heeft verklaard. De rechtbank acht de verklaring van [persoon 1] daarom betrouwbaar en gaat uit van haar verklaring.
3.3.1.1 Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde
3.3.1.1.1 Zaak A, feit 1 (poging zware mishandeling)
Op basis van de betrouwbare verklaring van [persoon 1] en de deels bekennende verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is niet gebleken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1]. Om vast te stellen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, moet worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
3.3.1.1.2 Zaak A, feit 2 (mishandeling)
Op grond van de betrouwbare verklaring van [persoon 1] en de deels bekennende verklaring van verdachte komt de rechtbank tot het oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [persoon 1] door haar in haar gezicht te slaan en zijn vingers in haar mond te stoppen en haar mond vervolgens open te trekken.
3.3.1.1.3 Voortgezette handeling
De rechtbank is met betrekking tot de feiten 1 en 2 van oordeel dat sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het betreffen immers gelijksoortige en elkaar in tijd opvolgende gedragingen, die ook ten aanzien van het wilsbesluit zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
3.3.1.2 Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde (mishandeling)
De rechtbank heeft in rubriek 3.3.1 overwogen zij uitgaat van de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon 1]. Zij heeft verklaard dat zij op 6 juni 2023 samen met verdachte en hun kinderen naar Nederland is verhuisd en dat verdachte toen door is gegaan met het uitoefenen van geweld op haar.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris een deels bekennende verklaring afgelegd. Ter terechtzitting heeft hij bekend dat hij [persoon 1] in de afgelopen paar maanden met een lepel heeft geslagen. De rechtbank begrijpt hiermee dat verdachte [persoon 1] in de twee maanden voorafgaand aan zijn aanhouding op 18 juni 2024 heeft geslagen met een voorwerp, te weten in de maanden april en mei 2024.
De forensisch arts heeft bij [persoon 1] ook deels genezen- of genezend letsel geconstateerd. Het genezende letsel in het gezicht past volgens de arts goed bij de door [persoon 1] vermelde toedracht en het genezende letsel op haar hoofd en hals passen er mogelijk ook bij. De rechtbank overweegt op basis van dit oudere, genezende letsel dat er in de periode voor 9 juni 2024 ook geweldshandelingen hebben plaatsgevonden.
Ten slotte acht de rechtbank de meldingen van de scholen van de kinderen van verdachte en [persoon 1] van belang, in het bijzonder dat de twee oudste kinderen in de periode van mei 2024 hebben gezegd dat hun moeder “auw auw” had. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld dat [persoon 1] op dat moment pijn en letsel had.
De rechtbank stelt vast dat [persoon 1] haar verklaring over de mishandelingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 6 juni 2023 tot en met 9 juni 2024 voldoende wordt ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte, het letselrapport en de meldingen vanuit de scholen van de kinderen. De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde (mishandeling)
[persoon 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 6 mei 2024. Hij heeft verklaard dat een man in zijn richting fietste en aan hem vroeg uit welk land hij kwam. Direct hierna begon de man hem uit te schelden en vervolgens pakte de man [persoon 2] vast, duwde hem tegen de muur aan en sloeg hem twee à drie keer in zijn gezicht. Vervolgens gaf de man een knietje in het gezicht van [persoon 2]. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat [persoon 2] een scheur in zijn lip had en dat er bloed op zijn T-shirt zat. Uit de letselverklaring van de huisartsenpraktijk van [persoon 2] van 6 mei 2024 volgt dat er bij hem sprake was van twee sneeën op zijn kin, een snee in zijn lip en dat hij een pijnlijk rechter kaakkopje had.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij [persoon 2] een knietje in zijn gezicht heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [persoon 2] dat verdachte hem een knietje in zijn gezicht heeft gegeven, aansluit bij de verklaring van verdachte. Verdachte heeft deze handeling immers ter terechtzitting bekend. De verklaring van [persoon 2] dat hij meermaals geslagen is in zijn gezicht, wordt daarbij ondersteund door het geconstateerde letsel door de verbalisanten en de letselverklaring.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde schoppen tegen het lichaam en het geven van een kopstoot, omdat [persoon 2] geen verklaring heeft afgelegd over deze geweldshandelingen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft mishandeld door hem meermaals in het gezicht te slaan en een knietje in zijn gezicht te geven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1:
op meer tijdstippen in de periode van 10 juni 2024 tot en met 18 juni 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenoot [persoon 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [persoon 1] meerdere malen in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geschopt en
- zijn, verdachtes, knie met kracht op de hals/nek van voornoemde [persoon 1] heeft gehouden en geduwd, en
- met zijn, verdachtes, vingers in de ogen van voornoemde [persoon 1] heeft gegrepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op meer tijdstippen in de periode van 10 juni 2024 tot en met 18 juni 2024 te Amsterdam, zijn echtgenoot [persoon 1] heeft mishandeld door meerdere malen
- voornoemde [persoon 1] in het gezicht te slaan, en
- zijn, verdachtes, vingers in de mond van voornoemde [persoon 1] te stoppen en haar mond vervolgens open te trekken;
ten aanzien van zaak A, feit 3:
op meer tijdstippen in de periode van 6 juni 2023 tot en met 9 juni 2024 te Amsterdam, zijn echtgenoot [persoon 1], heeft mishandeld door meerdere malen
- voornoemde [persoon 1] in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan, en
- voornoemde [persoon 1] met een bezemsteel en stok en vuilnisbak en lepel en vork tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan, en
- voornoemde [persoon 1] in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen;
ten aanzien van zaak B:
op 6 mei 2024 te Amsterdam [persoon 2] heeft mishandeld door die [persoon 2]
- meermaals in het gezicht te slaan en
- een knietje in het gezicht te geven.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Omdat verdachte heeft bekend, wordt op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. In rubriek 7.3 zal besproken worden of verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie acht het verder noodzakelijk dat een contactverbod met [persoon 1] en verdachte zijn kinderen wordt opgelegd voor de duur van vijf jaren, zoals bedoeld in artikel 38v lid 1 Sr. Hij heeft verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan te bevelen. Ten slotte heeft hij gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr (hierna: GVM) wordt opgelegd.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van zijn voorarrest met een voorwaardelijk strafdeel. Bij de duur van het voorwaardelijk strafdeel heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Daarnaast heeft zij verzocht om aansluiting te zoeken bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden, de duur van de proeftijd en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om geen contactverbod ex artikel 38v Sr en geen GVM op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen, waaronder een poging tot zware mishandeling en mishandelingen van zijn echtgenoot binnen een periode van één jaar. Verdachte heeft zijn echtgenoot [persoon 1] meerdere malen in haar gezicht geschopt en geslagen, met zijn knie op haar nek en hals geleund waardoor zijn geen adem meer kreeg, haar met diverse voorwerpen geslagen en zijn vingers in haar ogen gestopt. Verder heeft hij zijn vingers in haar mond gestopt en haar mondhoeken uit elkaar getrokken. Ten gevolge van de geweldshandelingen heeft zij meerdere verwondingen opgelopen en naar verwachting zal zij hier blijvende littekens aan overhouden. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1]. De rechtbank acht het strafverzwarend dat [persoon 1] de echtgenoot van verdachte is en dat de mishandelingen plaats hebben gevonden in hun woning. Men hoort zich bij uitstek veilig en vertrouwd te kunnen voelen bij hun echtgenoot en in hun eigen woning. Slachtoffers van mishandeling in de huiselijke sfeer ervaren als gevolg van wat hun is aangedaan vaak nog voor langere tijd gevoelens van onveiligheid en angst. De omstandigheid dat de mishandelingen bovendien in het bijzijn van hun drie kinderen hebben plaatsgevonden, rekent de rechtbank verdachte ook zwaar aan. Het is algemeen bekend dat kinderen die worden blootgesteld aan huiselijk geweld hier vaak nog lang last van hebben.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 november 2024. Daaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 17 december 2024, opgemaakt door psycholoog T. Stoel.
De psycholoog heeft gerapporteerd – kort gezegd – dat verdachte lijdt aan schizofrenie en aan een stoornis in cannabis- en alcoholgebruik. De psycholoog is van oordeel dat er ten tijde van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van verhoogde paranoïde prikkelbaarheid. Daarnaast was er bij verdachte sprake van agitatie, oordeels- en kritiekstoornissen, en een onvermogen tot logisch denken en handelen. Dit had tot gevolg dat verdachte naar zijn waanideeën ging handelen en door zijn middelengebruik namen de psychotische symptomen verder toe. De psycholoog concludeert dat de psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedde en adviseert om hem het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en de conclusie van de rapporteur over. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte dienen te worden toegerekend.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van GGZ Reclassering Inforsa van 16 december 2024, opgemaakt door [naam]. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat het herhalingsgevaar en de risico’s op letsel en onttrekking aan de voorwaarden als hoog worden ingeschat. Het herhalingsgevaar blijft volgens de reclassering hoog indien verdachte met zijn medicatie zou stoppen. Gezien de algehele problematiek van verdachte is de reclassering van oordeel dat langdurige begeleiding en toezicht noodzakelijk is. Bij een bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandelplicht, contactverbod met zijn echtgenoot [persoon 1] en meewerken aan middelencontrole en het vinden van dagbesteding. Daarnaast adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het reclasseringstoezicht. Vanwege de noodzaak tot langdurige begeleiding en toezicht ziet de reclassering ook meerwaarde in oplegging van een GVM.
De op te leggen straf
Door de ernst van het feit, de strafverzwarende omstandigheden en het hoge risico bij verdachte op recidive, letsel en onttrekking aan voorwaarden, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf de enige passende sanctie is. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat sprake is van een voortgezette handeling van de feiten 1 en 2 van zaak A.
Op grond van het voorgaande is rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is.
De rechtbank oordeelt dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die een inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en blijkens het reclasseringsrapport bestaat er een noodzaak om verdachte te begeleiden om het recidiverisico te verlagen. Om die reden zal de rechtbank de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
De rechtbank acht het van belang dat voldoende tijd wordt genomen voor de ambulante behandeling die wordt opgelegd. Daarnaast blijkt uit de inhoud van het reclasseringsrapport dat sprake is van een hoge kans dat verdachte zal recidiveren. De rechtbank zal daarom een lange proeftijd opleggen, te weten voor de duur van drie jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank grondt dat oordeel op de inhoud van het reclasseringsrapport. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Geen contactverbod ex 38v Sr en GVM
De rechtbank acht het niet noodzakelijk dat een contactverbod zoals bedoeld in artikel 38v lid 1 Sr wordt opgelegd. Het is het meest passend om het contactverbod met [persoon 1] als een bijzondere voorwaarde vorm te geven. Op die manier ligt het initiatief om het contact tussen verdachte en zijn echtgenoot (en hun kinderen) op te starten en te begeleiden bij de hulpverlenende instanties.
De rechtbank ziet ook geen noodzaak om een GVM op te leggen aan verdachte, gelet het geheel aan opgelegde bijzondere voorwaarden en de langere proeftijd. Bovendien rechtvaardigen de bewezenverklaarde feiten geen langere periode van controle dan de opgelegde proeftijd van drie jaren.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 56, 57, 300, 302 en 304 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en feit 2:
de voortgezette handeling van:
poging zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd
en
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak A, feit 3:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak B:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich op binnen drie (3) dagen (na het ingaan van de proeftijd) melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2]. Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde moet zich laten behandelen door een ambulante forensisch psychiatrische instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich aan de huisregels en de aanwijzingen houden die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, crisisbehandeling of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, moet veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven (7) weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [persoon 1], geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ([geboorteland]), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde moet meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Dagbesteding
Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 januari 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]