3.3.1Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank constateert dat de handelingen die onder zaak A, feiten 1, 2 en 3 ten laste zijn gelegd, handelingen betreffen die zijn gepleegd in een aaneengesloten periode. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de feiten en omstandigheden daarom gezamenlijk bespreken. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 18 juni 2024 was verbalisant [verbalisant 1] samen met medewerkers van Veilig Thuis en medewerkers van de GGZ aanwezig op de [adres 1]. Zij waren ter plaatse naar aanleiding van diverse meldingen van de woningbouwvereniging en van de school van de drie kinderen van verdachte en zijn echtgenoot [persoon 1]. De meldingen vanuit de school waar de kinderen tot en met mei 2024 op zaten, omvatten dat verdachte onvoorspelbaar, paranoïde en agressief gedrag vertoonde in en rondom de school. Vanaf mei 2024 gingen de kinderen naar een andere school toe. Deze school heeft ook meldingen gemaakt over het gedrag van verdachte, namelijk dat hij wederom paranoïde en agressief gedrag vertoonde en ruzie maakte met docenten en ouders. Daarnaast hebben de twee oudste kinderen op school gezegd dat hun moeder “auw auw” had.
In de woning zag verbalisant [verbalisant 1] dat de medewerkers van Veilig Thuis in gesprek waren met [persoon 1]. Zij verklaarde dat ze door verdachte werd geslagen. De medewerkers van Veilig Thuis zagen dat [persoon 1] meerdere verwondingen had, waaronder opgezwollen polsen en een bult op haar hoofd.
[persoon 1] heeft op 18 juni 2024 bij de politie verklaard dat zij vanaf 2016 werd geslagen door verdachte. Gedurende die periode woonde zij samen met verdachte en hun kinderen in [land]. Op 6 juni 2023 is [persoon 1] samen met verdachte en hun kinderen naar Nederland verhuisd. In Nederland bleef het geweld doorgaan. Ze verklaarde dat verdachte haar onder andere met voorwerpen sloeg, waaronder een bezemsteel, lange stokken, een vuilnisbak, een lepel en een vork. Verder heeft ze verklaard dat verdachte in de week van 10 juni 2024 (
de rechtbank begrijpt: 10 juni 2024 tot en met 16 juni 2024)met zijn knie op haar nek heeft geleund en aan haar haren heeft getrokken. Verdachte heeft haar toen ook tegen haar kin getrapt. Op 14 of 15 juni 2024 heeft verdachte zijn handen in de mond van [persoon 1] gestopt en vervolgens haar mondhoeken uit elkaar getrokken. Ten slotte lichtte [persoon 1] een incident toe van 16 of 17 juni 2024. Ze verklaarde dat verdachte heeft geprobeerd om haar ogen te pakken, terwijl hij zei: “Ik wil je ogen eruit halen”.
Uit het letselrapport van 18 juni 2024, opgemaakt door de afdeling Forensische Geneeskunde van de GGD te Amsterdam, volgt dat de forensisch arts letsel op meerdere plekken op het lichaam van [persoon 1] heeft waargenomen. Het letsel bestond uit onderhuidse bloeduitstortingen, waarvan een deel met zwelling, en deels genezen of genezende huidbeschadigingen in de vorm van kras-, schaaf- of scheurwonden. De forensisch arts heeft gesteld dat het letsel mogelijk tot goed bij de door [persoon 1] vermelde toedracht past. De verwachting bestaat dat een deel van het letsel blijvende zichtbare littekens zal achterlaten.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte bekend dat hij [persoon 1] heeft geschopt tegen haar kin en dat hij haar heeft geslagen met een bezemsteel. In zijn verhoor bij de politie heeft verdachte bekend dat hij haar meerdere keren heeft geslagen, onder andere in haar gezicht, en ter terechtzitting heeft hij bekend dat hij haar in de afgelopen paar maanden met een lepel heeft geslagen.
Op basis van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van [persoon 1] wordt voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder het letselrapport. Daarnaast sluit de verklaring van verdachte aan op wat [persoon 1] heeft verklaard. De rechtbank acht de verklaring van [persoon 1] daarom betrouwbaar en gaat uit van haar verklaring.
3.3.1.1 Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde
3.3.1.1.1 Zaak A, feit 1 (poging zware mishandeling)
Op basis van de betrouwbare verklaring van [persoon 1] en de deels bekennende verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is niet gebleken dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1]. Om vast te stellen dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, moet worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
3.3.1.1.2 Zaak A, feit 2 (mishandeling)
Op grond van de betrouwbare verklaring van [persoon 1] en de deels bekennende verklaring van verdachte komt de rechtbank tot het oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [persoon 1] door haar in haar gezicht te slaan en zijn vingers in haar mond te stoppen en haar mond vervolgens open te trekken.
3.3.1.1.3 Voortgezette handeling
De rechtbank is met betrekking tot de feiten 1 en 2 van oordeel dat sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het betreffen immers gelijksoortige en elkaar in tijd opvolgende gedragingen, die ook ten aanzien van het wilsbesluit zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
3.3.1.2 Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde (mishandeling)
De rechtbank heeft in rubriek 3.3.1 overwogen zij uitgaat van de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon 1]. Zij heeft verklaard dat zij op 6 juni 2023 samen met verdachte en hun kinderen naar Nederland is verhuisd en dat verdachte toen door is gegaan met het uitoefenen van geweld op haar.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris een deels bekennende verklaring afgelegd. Ter terechtzitting heeft hij bekend dat hij [persoon 1] in de afgelopen paar maanden met een lepel heeft geslagen. De rechtbank begrijpt hiermee dat verdachte [persoon 1] in de twee maanden voorafgaand aan zijn aanhouding op 18 juni 2024 heeft geslagen met een voorwerp, te weten in de maanden april en mei 2024.
De forensisch arts heeft bij [persoon 1] ook deels genezen- of genezend letsel geconstateerd. Het genezende letsel in het gezicht past volgens de arts goed bij de door [persoon 1] vermelde toedracht en het genezende letsel op haar hoofd en hals passen er mogelijk ook bij. De rechtbank overweegt op basis van dit oudere, genezende letsel dat er in de periode voor 9 juni 2024 ook geweldshandelingen hebben plaatsgevonden.
Ten slotte acht de rechtbank de meldingen van de scholen van de kinderen van verdachte en [persoon 1] van belang, in het bijzonder dat de twee oudste kinderen in de periode van mei 2024 hebben gezegd dat hun moeder “auw auw” had. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld dat [persoon 1] op dat moment pijn en letsel had.
De rechtbank stelt vast dat [persoon 1] haar verklaring over de mishandelingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 6 juni 2023 tot en met 9 juni 2024 voldoende wordt ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte, het letselrapport en de meldingen vanuit de scholen van de kinderen. De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde (mishandeling)
[persoon 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 6 mei 2024. Hij heeft verklaard dat een man in zijn richting fietste en aan hem vroeg uit welk land hij kwam. Direct hierna begon de man hem uit te schelden en vervolgens pakte de man [persoon 2] vast, duwde hem tegen de muur aan en sloeg hem twee à drie keer in zijn gezicht. Vervolgens gaf de man een knietje in het gezicht van [persoon 2]. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat [persoon 2] een scheur in zijn lip had en dat er bloed op zijn T-shirt zat. Uit de letselverklaring van de huisartsenpraktijk van [persoon 2] van 6 mei 2024 volgt dat er bij hem sprake was van twee sneeën op zijn kin, een snee in zijn lip en dat hij een pijnlijk rechter kaakkopje had.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij [persoon 2] een knietje in zijn gezicht heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [persoon 2] dat verdachte hem een knietje in zijn gezicht heeft gegeven, aansluit bij de verklaring van verdachte. Verdachte heeft deze handeling immers ter terechtzitting bekend. De verklaring van [persoon 2] dat hij meermaals geslagen is in zijn gezicht, wordt daarbij ondersteund door het geconstateerde letsel door de verbalisanten en de letselverklaring.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde schoppen tegen het lichaam en het geven van een kopstoot, omdat [persoon 2] geen verklaring heeft afgelegd over deze geweldshandelingen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft mishandeld door hem meermaals in het gezicht te slaan en een knietje in zijn gezicht te geven.