ECLI:NL:RBAMS:2025:7411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
C/13/774443 / JE RK 25-615 en C/13/774440 / JE RK 25-614
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en perspectiefonderzoek voor minderjarigen met ontwikkelingsachterstand

Op 26 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht zijn gesteld. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigd wordt en dat vrijwillige hulpverlening niet voldoende is om de situatie te verbeteren. De ouders, de vader en de moeder, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedingssituatie, vooral met betrekking tot de moeder, die onvoorspelbaar en agressief gedrag vertoont. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van beide kinderen verlengd tot 2 oktober 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en [minderjarige 2] bij de vader eveneens verlengd. Er is een perspectiefonderzoek aangekondigd om de mogelijkheden voor terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader te onderzoeken, nu zijn situatie verbeterd lijkt te zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/774443 / JE RK 25-615 en C/13/774440 / JE RK 25-614
Datum uitspraak: 26 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. B.E.C. de Jong uit Amsterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift t.a.v. [minderjarige 1] met bijlagen, ontvangen op 20 augustus 2025;
  • het verzoekschrift t.a.v. [minderjarige 2] met bijlagen, ontvangen op 20 augustus 2025;
  • de schriftelijke informatie van Lievegoed met de LACCS van 15 en 22 april 2025, ontvangen op 20 augustus 2025;
  • de mail van moeder van 18 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met een waarnemend advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. [minderjarige 2] verblijft bij vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 oktober 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 2 oktober 2025. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 december 2024 een machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij vader. Voormelde machtiging is verlengd tot 2 oktober 2025 voor [minderjarige 2] . Bij beschikking van 7 maart 2025 heeft de kinderrechter een machtiging verleend [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Voormelde machtiging is verlengd tot 2 oktober 2025.

3.Het verzoek met betrekking tot [minderjarige 1]

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar de stukken. De GI is van mening dat de doelen zoals die zijn gesteld niet zijn behaald en dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 1] laat een forse ontwikkelingsachterstand zien en toont stereotiep en rigide gedrag, wat mogelijk kan passen bij de aanwezigheid van een autismespectrumstoornis. Hoewel ouders beide liefdevol over [minderjarige 1] spreken lukt het ouders niet altijd om goed met elkaar te communiceren in het belang van [minderjarige 1] . Moeder kan wisselen in haar emoties, ernstig schelden en blijven doorpraten waarbij zij niet te stoppen is. Het beschreven gedrag en de houding van moeder heeft ook effect op de hulpverlening. Door het gedrag van moeder en de dreigende uitingen haakt de hulpverlening af en worden er geen doelen meer bereikt.
3.3.
De huidige hulpverlening is gericht op stabilisatie na een zeer onrustige start in [minderjarige 1] ’s nog korte leven. Middels de principes van Gentle Teaching werkt de hulpverlening aan een behandelrelatie met [minderjarige 1] . Op de woongroep maakt [minderjarige 1] een positieve ontwikkeling door, opent zij zich meer in contact naar anderen en voelt ze zich veilig en geliefd. Naar aanleiding van forse bedreigingen en de dreiging van een eventuele ontvoering is [minderjarige 1] overgeplaatst naar een andere veilige locatie. Er is geen omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en vader en tussen [minderjarige 1] en moeder. Moeder heeft een belangrijke afspraak met Actief & Advies over perspectiefonderzoek en een omgangsregeling afgezegd en heeft herhaaldelijk aangegeven niet te zullen meewerken. De GI probeert omgangsmomenten tussen [minderjarige 1] en beide ouders apart van elkaar te realiseren op een neutrale locatie.
3.4.
[minderjarige 1] heeft een ernstige ontwikkelingsachterstand en is in haar dagelijks functioneren sterk afhankelijk van intensieve en specialistische begeleiding. Deze noodzakelijke ondersteuning kan vader, ook met inzet van zijn netwerk, op dit moment niet bieden. Daarbij speelt dat vader beïnvloedbaar is door moeder, hetgeen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich meebrengt. Plaatsing van [minderjarige 1] bij vader biedt daarom op dit moment onvoldoende waarborgen voor de noodzakelijke bescherming, stabiliteit en ontwikkeling. Een machtiging uithuisplaatsing blijft voor haar noodzakelijk. Hoewel thuisplaatsing op dit moment niet mogelijk blijkt, is de GI voornemens een perspectiefonderzoek op te starten om te onderzoeken wat de mogelijkheden bij vader thuis zijn en of een veilige plaatsing van [minderjarige 1] bij vader thuis mogelijk is.

4.Het verzoek met betrekking tot [minderjarige 2]

4.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij vader te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar de stukken. De GI is van mening dat de doelen zoals die zijn gesteld niet zijn behaald en dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 2] is een 6-jarige jongen met een forse ontwikkelingsachterstand en de diagnose autismespectrumstoornis (ASS). Zijn ontwikkeling vraagt om een opvoedomgeving die rust, structuur en voorspelbaarheid biedt. Zijn grootvader (vaderszijde) is speciaal uit Engeland gekomen om 24/7 ondersteuning te bieden binnen de thuissituatie. Er zijn opnieuw duidelijke veiligheidsafspraken gemaakt, waaronder dat grootvader steeds aanwezig is en alleen in overleg vertrekt. Oma en opa (vaderszijde) doen veel in de opvoeding & verzorging om vader te ondersteunen. Sinds februari 2025 gaat [minderjarige 2] vijf dagen in de week naar het kinderdagcentrum Lievegoed KDC [locatie 1] . In de LACCSverslagen staat onder meer dat [minderjarige 2] een vrolijke actieve jongen is en worden zijn ontwikkeling en beperkingen beschreven. De GI heeft praktische hulpverlening aangevraagd die zich specifiek richt op het versterken van de opvoedvaardigheden van vader en zijn afstemming op [minderjarige 2] . Deze hulp is echter nog niet daadwerkelijk opgestart. Naar het oordeel van de GI is het van groot belang dat vader professionele ondersteuning krijgt bij zijn opvoed- en zorgtaken. Ook is het voor [minderjarige 2] van belang dat er duidelijkheid komt over de omgang met moeder.
4.3.
De huidige situatie biedt [minderjarige 2] , met inzet van dagbesteding en het netwerk van vader, de broodnodige stabiliteit, structuur en voorspelbaarheid. Het continueren van deze setting is essentieel voor zijn welzijn en ontwikkeling. De opvoedsituatie bij moeder voldoet op dit moment niet aan de basale voorwaarden voor een veilige en stimulerende omgeving. [minderjarige 2] heeft een specifieke begeleidingsbehoefte en is kwetsbaar vanwege zijn ASS en ontwikkelingsproblematiek. Overhaaste terugplaatsing naar een situatie die onvoldoende aansluit bij zijn behoeften, zou ernstig schadelijk kunnen zijn.

5.De standpunten

5.1.
Moeder stemt niet in met de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Moeder maakt zich zorgen om [minderjarige 1] en heeft het gevoel dat ze niet eerlijk wordt behandeld. Moeder vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contact met elkaar hebben. Moeder geeft aan niet langer samen te willen werken met de GI. Samen met vader heeft moeder omgangsmomenten geregeld tussen moeder en [minderjarige 2] .
5.2.
De advocaat van moeder verzoekt de ondertoezichtstelling te verlengen. Ook verzoekt de advocaat van moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen bij vader thuis in plaats van (voor [minderjarige 1] ) in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Voor moeder is het belangrijkste dat de kinderen samen opgroeien. Moeder ziet in dat de kinderen op dit moment niet bij moeder thuis kunnen wonen. Moeder heeft contact gehad met de nieuwe gezinsmanagers van de GI en hoopt dat na het perspectiefonderzoek bij vader [minderjarige 1] bij vader kan worden. Moeder wil vanuit daar graag de mogelijkheden van een zorgregeling onderzoeken. Het contact tussen ouders onderling is goed.
5.3.
Vader begrijpt niet waarom [minderjarige 1] niet, net als [minderjarige 2] , bij hem mag wonen. Vader heeft ten tijde van de oorspronkelijk machtiging uithuisplaatsing aangegeven de zorg voor twee kinderen niet te kunnen dragen. Sindsdien zijn de omstandigheden gewijzigd en heeft vader de mogelijkheid om zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] thuis op te vangen. Vader heeft een breed steunend netwerk van familie en heeft met zijn zorg voor [minderjarige 2] laten zien dat hij de zorg voor de kinderen kan dragen. Vader geeft aan dat het thuis goed gaat met [minderjarige 2] . Hij ontwikkelt zich steeds beter, gaat naar school en maakt ook daar stappen. Het voorgenomen perspectiefonderzoek van de GI had eerder kunnen starten.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
6.2.
De ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt nog steeds ernstig bedreigd en uit het door de GI ingebrachte dossier blijkt dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging onvoldoende kan worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn nog niet (volledig) behaald en voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is van belang dat de benodigde hulpverlening en diagnostiek wordt opgestart danwel doorgezet. Voor [minderjarige 1] is van belang dat de oorzaak van haar ontwikkelingsachterstand onderzocht wordt, zodat hulpverlening daar op kan aansluiten. Ook moet er veilig en voorspelbaar contact met ouders komen. Voor [minderjarige 2] is van belang dat er meer duidelijkheid en zicht komt op de benodigde opvoedondersteuning voor vader en de omgang met moeder. De regie en betrokkenheid van de GI is noodzakelijk om de samenwerking tussen ouders en hulpverlening in goede banen te leiden. De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
6.3.
De doelen van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] zijn:
  • [minderjarige 1] kan zich veilig hechten en ontwikkelen in een stabiele opvoed- en verblijfomgeving.
  • Binnen de aanvaardbare termijn is duidelijk waar [minderjarige 1] blijvend zal opgroeien (woon-en opvoedperspectief).
  • Er wordt aanvullend diagnostisch onderzoek uitgevoerd zodat duidelijk wordt wat [minderjarige 1] nodig heeft om haar ontwikkeling zo goed mogelijk te stimuleren.
  • [minderjarige 1] heeft structureel en veilig contact met haar ouders en, indien zo mogelijk, haar broertje en familie, afgestemd op haar leeftijd en belastbaarheid.
  • Er wordt onderzocht in hoeverre ouders (ieder afzonderlijk) in staat zijn om bij te dragen aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] ; dit omvat een beoordeling van “goed genoeg ouderschap” en het inzetten van passende begeleiding of behandeling voor ouders.
6.4.
De doelen van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] zijn:
  • Er is duidelijkheid over het opvoed- en woonperspectief van [minderjarige 2] .
  • [minderjarige 2] krijgt de zorg, structuur en begeleiding die nodig is om zijn ontwikkeling te stimuleren.
  • Ouder(s) krijgen inzicht in wat zij nodig hebben om de zorg voor [minderjarige 2] verantwoord te kunnen invullen.
  • Ouders communiceren met elkaar op een manier die veilig is voor [minderjarige 2] en in zijn belang bijdraagt aan rust en stabiliteit.
  • [minderjarige 2] heeft structureel en voorspelbaar contact met zijn moeder en zusje, passend bij zijn ontwikkelingsniveau en belastbaarheid.
6.5.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van hun geestelijke toestand en onderzoek van hun lichamelijke toestand. [2] De GI heeft aangevoerd dat de kinderen in het verleden getuige zijn geweest van huiselijk geweld en nog steeds (indirect) getuige zijn van verbale agressie (schreeuwen, schelden). De GI maakt zich grote zorgen over het gedrag van moeder als het gaat om haar onvoorspelbare en agressieve houding. De kinderrechter deelt die zorg en ziet dat moeder ook op zitting zich ongeremd heeft gedragen. Weliswaar heeft moeder zich tijdens de zitting op eigen initiatief op enkele momenten teruggetrokken op de gang, maar op momenten dat moeder wel aanwezig was, onderbrak zij de zitting steeds doordat zij op luide toon door anderen heen praatte, waarbij zij zich zeer moeilijk liet begrenzen. Tijdens de uitspraak van de kinderrechter is moeder erg boos geworden, heeft limonade naar de vertegenwoordigers van de GI gegooid en heeft hen uitgescholden. Natuurlijk heeft de kinderrechter begrip voor emoties van moeder, maar dergelijke uitbarstingen zijn niet toelaatbaar.
6.6.
De GI gaat de komende tijd kijken naar het perspectief van de kinderen en onderzoekt daarbij de plaatsing van [minderjarige 1] bij vader, nu zijn situatie inmiddels stabiel lijkt te zijn. De kinderrechter acht een dergelijk onderzoek ook van groot belang. Dit heeft de kinderrechter ook al eerder geoordeeld in uitspraken. De kinderrechter ziet dat de situatie bij vader ten positieve is veranderd ten opzichte van enige tijd geleden. Zo heeft vader recent het gezamenlijk gezag verkregen, heeft hij zijn leven goed op orde en een netwerk om hem heen dat hem ondersteunt in de opvoeding en verzorging van [minderjarige 2] . Met [minderjarige 2] lijkt het ook goed te gaan bij vader thuis en op de dagopvang. Vader heeft de praktische zaken voor [minderjarige 2] geregeld en zorgt voor een voorspelbaar ritme voor [minderjarige 2] . Wel maakt de kinderrechter zich zorgen om het onvoorspelbare gedrag van moeder en de relatie tussen vader en moeder. Moeders gedrag leidt er toe dat medewerkers van de GI zich onveilig voelen en de samenwerking staken, maar het leidt ook tot onrust in de situatie met betrekking tot de kinderen, zo blijkt uit de Veilig Thuis meldingen en de informatie van de [zorgstichting] over bezoeken van moeder aan [minderjarige 1] . Vader en moeder onderling kunnen ook flink botsen. Uit de informatie van de GI komt naar voren dat de communicatie tussen hen soms per dag of week verschilt in de zin of het constructief of destructief is. Dergelijke onrust schaadt kinderen in het algemeen maar geldt temeer nu bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] sprake is van ontwikkelingsproblematiek waardoor zij des te meer gebaat zijn bij voorspelbaarheid en rust. In het verleden is er bovendien sprake geweest van huiselijk geweld, waarvan de kinderen getuige waren. Het is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verwarrend en pijnlijk als hun ouders zowel een bron van veiligheid als van angst zijn. Indien [minderjarige 1] bij vader thuis gaat wonen, zal dat een nieuwe dynamiek geven bij vader thuis en tussen ouders. Het is belangrijk dat die situatie veilig blijft en de GI zal er op moeten toezien dat dit ouders inderdaad lukt.
6.7.
Tot slot is van belang dat bezoeken van vader aan [minderjarige 1] spoedig worden opgestart, op termijn ook met [minderjarige 2] erbij. De kinderrechter begrijpt van de GI dat vader de bezoekafspraken aan [minderjarige 1] bij de [zorgstichting] in het verleden steeds had afgezegd, maar inmiddels al enige tijd duidelijk maakt dat hij [minderjarige 1] wekelijks wil bezoeken. Dat moet nu ook echt gerealiseerd gaan worden. Daarnaast is het belangrijk dat er structureel omgang komt tussen [minderjarige 1] en haar moeder nu het in het belang is van [minderjarige 1] dat zij haar moeder ziet. De kinderrechter gaat er vanuit dat de moeder met de GI in ieder geval op dit onderwerp tot afspraken kan komen.
6.8.
De machtiging uithuisplaatsing wordt voor de duur van een jaar verlengd. Dat is een lange periode, maar de kinderrechter acht een kortere duur niet opportuun. Er is in de afgelopen negen maanden bij de GI veel aandacht uitgegaan naar de samenwerking met moeder waarbij deze samenwerking werd gekenmerkt door incidenten en moeder zich agressief en bedreigend heeft opgesteld. Recent is [minderjarige 1] overgeplaatst naar een andere (geheime) accommodatie naar aanleiding van een incident tussen vader en medewerkers van de [zorgstichting] en er zijn gezinsmanagers van het Team Veiligheid gestart, onder meer vanwege de agressie incidenten tussen moeder en de eerdere gezinsmanagers. De kinderrechter wil de nieuwe gezinsmanagers de gelegenheid geven om gedegen perspectiefonderzoek voor [minderjarige 1] te doen. Daarbij is relevant dat vader inmiddels mede gezaghebbend is en hiermee een andere rol heeft. De plaatsing bij vader is een reële optie, maar mag niet ondoordacht worden genomen en moet zo mogelijk ook worden opgebouwd om te bezien of de veiligheid van [minderjarige 1] voldoende kan worden gewaarborgd. Vader heeft al de zorg voor [minderjarige 2] en hij heeft daarbij begrijpelijkerwijs veel hulp nodig. Deze hulp heeft hij zelf nu goed geregeld. Als hij echter ook de zorg zal dragen voor [minderjarige 1] , dan zal dit een nieuwe dynamiek in huis meebrengen en dat zal nog meer van hem vergen. De ontwikkelingsproblemen bij [minderjarige 1] zijn ernstiger dan die van [minderjarige 2] . Zij is in haar dagelijks functioneren sterk afhankelijk van intensieve en specialistische begeleiding. Alvorens zij bij haar vader komt wonen moet het praktisch goed geregeld zijn voor [minderjarige 1] en moet er aanvullende hulpverlening en opvang zijn. Een aanmelding bij [locatie 2] dit jaar is niet gelukt. De kinderrechter begrijpt van vader dat [minderjarige 1] mogelijk naar dezelfde opvang als [minderjarige 2] kan. De GI moet dit op een rij gaan zetten en overleggen met vader wat hierin precies de mogelijkheden zijn. Ook is de rol van moeder bij de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belangrijk en dat zal een (voor vader en de kinderen) voorspelbare rol moeten zijn waarbij het risico op escalaties geminimaliseerd is.
6.9.
De kinderrechter overweegt dat de GI het perspectiefonderzoek voor plaatsing van [minderjarige 1] bij vader met voorrang en voortvarendheid ter hand moet nemen. In hetgeen de nieuwe gezinsmanagers ter zitting naar voren hebben gebracht ziet de kinderrechter een dergelijke voortvarende houding terug waarbij een eerste gesprek tussen vader en de nieuwe gezinsmedewerkers al heeft plaatsgevonden en goed verliep. De kinderrechter vertrouwt erop dat, zodra de situatie voldoende veilig en doordacht is, aansluitend aan het verblijf van [minderjarige 1] in de accommodatie een plaatsing van [minderjarige 1] bij vader zal plaatsvinden. Deze beschikking biedt daar ruimte voor.
6.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 2 oktober 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (en zo mogelijk, onder regie van de GI, aansluitend voor verblijf bij vader) tot 2 oktober 2026;
7.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor verblijf bij vader tot 2 oktober 2026;
7.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025 door mr. A. van Luijck, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.F.J. Kortekaas als griffier, en op schrift gesteld op 7 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.