Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeslissing genomen in een zaak waarin klaagster, gevestigd te Rotterdam, een beklag indiende op grond van artikel 98 juncto 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot de inbeslagname van digitale gegevens door de FIOD. Deze inbeslagname vond plaats tijdens doorzoekingen op 7 mei 2025, uitgevoerd onder toezicht van een gedelegeerd Europees aanklager (aEDP) uit Portugal. Klaagster betwistte de rechtmatigheid van de inbeslagname en voerde aan dat er geen machtiging tot inbeslagname was en dat er mogelijk verschoningsgerechtigde informatie tussen de in beslag genomen gegevens zat.
De rechtbank heeft het beklag op 9 september 2025 behandeld en de gemachtigde advocaten van klaagster gehoord. De aEDP stelde dat de doorzoekingen rechtmatig waren en dat de Nederlandse rechter zich niet moest bemoeien met de rechtmatigheid van de inbeslagname, aangezien dit voorbehouden was aan de Portugese autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat het belang van het vertrouwelijk houden van de onderzoeksmaatregel zwaarder woog dan het belang van klaagster om inzage te krijgen in deze maatregel. De rechtbank heeft de filtering van in beslag genomen gegevensdragers op verschoningsgerechtigde informatie toegestaan, maar oordeelde dat het beroep van klaagster op artikel 98 Sv prematuur was, omdat de rechter-commissaris nog geen beslissing had genomen over de vordering ex artikel 181 Sv.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de behandeling van het beklag aangehouden, waarbij de stukken in handen van de rechter-commissaris zijn gesteld om uitvoering te geven aan eerdere beslissingen. Klaagster zal de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over het verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag genomen stukken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.