ECLI:NL:RBAMS:2025:7277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
81-073446-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het opzettelijk niet betalen van loonbelasting door een rechtspersoon

Op 25 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk niet betalen van loonbelasting door een rechtspersoon, [naam bedrijf] B.V. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De zaak kwam aan het licht na een strafrechtelijk onderzoek dat op 16 december 2019 was gestart, waarbij [naam bedrijf] B.V. werd verdacht van het niet afdragen van loonbelasting over de jaren 2018 en 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die in de tenlastegelegde periode als bestuurder van [naam bedrijf] B.V. fungeerde, op de hoogte was van de strafbare gedragingen en hieraan heeft bijgedragen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit en van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor feitelijk leidinggeven en de samenwerking binnen de organisatie. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de hoogte van het benadelingsbedrag van € 462.481,-. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, waarbij de verdachte een lagere straf kreeg dan zijn medeverdachte, omdat hij niet feitelijk leiding had gegeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-073446-21
Datum uitspraak: 25 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is na verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R. Paardekoper.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
Primair:
het in de periode van 1 februari 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet betalen van de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan door [naam bedrijf] B.V. over de tijdvakken februari 2018 tot en met oktober 2019;
Subsidiair:
het in de periode van 1 februari 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland in vereniging met anderen opzettelijk niet betalen van de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan namens [naam bedrijf] B.V. over de tijdvakken februari 2018 tot en met oktober 2019;
Feit 2:
Het in de periode van 1 februari 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland deelnemen aan een criminele organisatie, bestaande uit verdachte, de medeverdachten en [naam bedrijf] B.V. met het oogmerk op het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk niet betalen van de loonbelasting welke op aangifte moet worden voldaan ten name van [naam bedrijf] B.V. over de tijdvakken februari 2018 tot en met oktober 2019.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank
3.2.1.
Bewezenverklaring feit 1 (subsidiair)
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 16 december 2019 is een strafrechtelijk onderzoek aangevangen tegen onder meer [naam bedrijf] B.V (hierna: [naam bedrijf] ). [naam bedrijf] werd er van verdacht opzettelijk de loonbelasting over de jaren 2018 en 2019 niet te hebben afgedragen. Hiervoor zijn aan [naam bedrijf] verzuimboetes opgelegd die niet zijn betaald. Bij beslissing van 7 september 2021 heeft de rechter-commissaris, op de voet van het bepaalde in artikel 255 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, machtiging verleend voor het instellen van een opsporingsonderzoek na het opleggen van een bestuurlijke boete.
[naam bedrijf] is opgericht op 11 juli 2016. Van 11 juli 2016 tot 18 mei 2019 was de enig aandeelhouder [persoon 1] (hierna; [persoon 1] ). In de periode van 13 juni 2018 tot 1 oktober 2018 was verdachte bestuurder van [naam bedrijf] . Op 22 oktober 2019 is [naam bedrijf] failliet verklaard. [2]
Uit het systeem van de Belastingdienst volgt dat [naam bedrijf] over de periode februari 2018 tot en met oktober 2019 € 462.581,-, exclusief rente en kosten, aan verschuldigde loonbelasting niet heeft betaald. [3] [naam bedrijf] had in deze periode medewerkers in dienst en had de verplichting om loonheffing af te dragen. [4] Uit onderzoek naar de ontvangsten en uitgaven van het rekeningnummer van [naam bedrijf] ( [iban] ) volgt dat [naam bedrijf] in de periode van 26 januari 2018 tot en met 4 juli 2019 in ieder geval € 1.213.791,55 aan omzet heeft ontvangen en dat zij de beschikking over deze geldbedragen had. [5] Door [naam bedrijf] is geen melding van betalingsonmacht bij de Belastingdienst gemaakt en er is op geen enkele manier contact gezocht met de Belastingdienst over deze schuldpositie. [6] Ook heeft [naam bedrijf] geen medewerking verleend aan een boekenonderzoek van de Belastingdienst naar de administratie van het bedrijf. [7]
Tijdens het bezoek van de controlemedewerker van de Belastingdienst heeft verdachte verklaard dat hij de bestuurder van [naam bedrijf] was en als bestuurder verantwoordelijk was voor de administratie en de facturen heeft opgemaakt en het personeel heeft uitbetaald en dat de andere bestuurder, [persoon 1] , op locatie het personeel controleerde. [8] Verdachte heeft vanuit [naam bedrijf] in de tenlastegelegde periode loon ontvangen. [9]
Bewijsoverwegingen
Strafbaarheid van de rechtspersoon en opzet
De rechtbank is van oordeel dat het opzet op het niet afdragen van de loonbelasting door [naam bedrijf] kan worden bewezen. Het volgende is daartoe redengevend. Het afdragen van loonbelasting is een wettelijke verplichting van [naam bedrijf] . [naam bedrijf] is derhalve de geadresseerde van deze norm. De verschuldigde loonbelasting is – met uitzondering van een deel van het verschuldigde over het eerste tijdvak - niet betaald, terwijl [naam bedrijf] wel over voldoende geld beschikte om de loonbelasting af te dragen. Zij kreeg immers van haar opdrachtgevers steeds de brutolonen uitbetaald, om vervolgens de nettolonen aan de werknemers door te betalen, en daarnaast aan de loonbelastingsverplichtingen te voldoen. Dit laatste heeft zij echter, met uitzondering van een deel van de eerste termijn, steeds niet gedaan. Zij heeft – zo blijkt uit de bankafschriften – wel allerlei andere betalingen gedaan, maar de rechtbank kan daarvan, bij gebrek aan enige administratie, de zakelijkheid niet vaststellen. Dit alles maakt dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat de loonheffing steeds willens en wetens – en daarmee opzettelijk - niet door [naam bedrijf] is betaald.
Rol verdachte
Vrijspraak feit 1 - primair
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte aan de gedragingen van [naam bedrijf] feitelijk leiding heeft gegeven. Tijdens de hiervoor genoemde controle door de Belastingdienst heeft verdachte aangegeven dat hij als bestuurder verantwoordelijk was voor de administratie, facturen heeft opgemaakt en personeel heeft betaald en dat de andere bestuurder, [persoon 1] , op locatie het personeel controleerde. Dat duidt op feitelijk leidinggeven, maar de rechtbank hecht aan deze verklaring echter geen geloof. Uit het procesdossier komt naar voren dat [persoon 1] een katvanger was, dus voor dat deel klopt de verklaring van verdachte al niet. Daarnaast bevat het procesdossier geen aanknopingspunten voor het feitelijk leidinggeven door verdachte. Uit de getuigenverklaringen volgt immers niet dat hij de leiding in het bedrijf had, wel dat hij een rol hierin had. Zo heeft [persoon 1] verklaard dat hij contact heeft gehad met verdachte om aandeelhouder van [naam bedrijf] te worden [10] , heeft getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte af en toe op het kantoor van [naam bedrijf] zat [11] En heeft getuige [getuige 2] verklaard dat hij in contact kwam met verdachte over werk. [12] . De grote lijn in de getuigenverklaringen is dat verdachte wel regelmatig aanwezig was maar dat de werknemers hem niet zagen als leidinggevende. Medeverdachte [medeverdachte 1] zou de baas zijn en hij had zeggenschap over wat er in de vennootschap gebeurde. Hoewel uit het procesdossier wel naar voren komt dat verdachte enige rol had bij de bedrijfsvoering van [naam bedrijf] , kan de rechtbank dus onvoldoende vaststellen dat verdachte dit in de rol van feitelijk leidinggever heeft gedaan. Dit betekent dan ook dat verdachte vrijgesproken wordt van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring feit 1 - subsidiair
De rechtbank kan op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen wel vaststellen dat [naam bedrijf] de door haar verschuldigde loonbelasting in nauwe en bewuste samenwerking met verdachte niet heeft betaald. Verdachte had een rol in het bedrijf, ontving loon en is op enig moment bestuurder geworden. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte gedurende de gehele periode van 1 februari 2018 tot en met 22 oktober 2019 wist van de strafbare gedragingen die plaatsvonden binnen de vennootschap en tezamen en in vereniging met [naam bedrijf] en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] de loonheffingen niet heeft betaald. De rechtbank gaat uit van de hiervoor genoemde periode en dus niet van een pleegperiode tot 18 januari 2021, aangezien [naam bedrijf] op 22 oktober 2019 failliet is verklaard.
3.2.2.
Vrijspraak feit 2
Voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie moet eerst worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven. De rechtbank overweegt dat zij dit op basis van het procesdossier niet kan vaststellen. Weliswaar kan [naam bedrijf] als een organisatie worden bestempeld en heeft zij gedurende een lange periode de door haar verschuldigde loonbelasting niet betaald, maar het procesdossier bevat onvoldoende aanwijzingen over de samenwerking tussen de betrokkenen, om vast te kunnen stellen dat dit het oogmerk was van de organisatie. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit feit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat:
Feit 1
Subsidiair
hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 22 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, te weten de belasting met betrekking tot de aangiften loonheffing
ten name van [naam bedrijf] B.V. over de aangiftetijdvakken: februari 2018 en maart 2018 en april 2018 en mei 2018 en juni 2018 en juli 2018 en augustus 2018 en september 2018 en oktober 2018 en november 2018 en december 2018 en januari 2019 en februari 2019 en maart 2019 en april 2019 en mei 2019 en juni 2019 en juli 2019 en augustus 2019 en
september 2019 en oktober 2019, telkens niet en/of gedeeltelijk niet heeft betaald en/of doen/laten betalen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met een korte overschrijding van de redelijke termijn.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft er meer dan anderhalf jaar lang aan bijgedragen dat [naam bedrijf]
€ 462.481,- aan loonbelasting niet aan de Belastingdienst heeft betaald. Dit terwijl [naam bedrijf] in deze periode steeds over voldoende vermogen beschikte om deze loonbelasting af te dragen. Verdachte heeft er aan meegewerkt dat [naam bedrijf] dit geld voor andere doeleinden heeft gebruikt en heeft hiermee de Belastingdienst en de daarmee de samenleving ernstig benadeeld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 juli 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld. Dit levert dus geen strafverzwarende of strafverminderende omstandigheid op.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken en gerechtshoven oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf past de rechtbank het oriëntatiepunt voor fraude toe en houdt daarbij rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag van
€ 462.481,-. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van € 250.000,- tot € 500.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden. Gelet op het benadelingsbedrag zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 maanden in de rede liggen. Er is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet echter aanleiding om – gelet op de ouderdom van het feit – een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Bovendien krijgt verdachte een lagere straf dan zijn medeverdachte [medeverdachte 1] omdat verdachte wordt vrijgesproken van het feitelijk leidinggeven en de rechtbank hem dus een kleinere rol toedicht dan deze medeverdachte. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van het opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, niet betalen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2025.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier ([dossier]) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met ‘DOC’ aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften.
2.DOC-096, p. 1-3.
3.Derde overzichtsproces-verbaal van 17 augustus 2023, p. 1.
4.AMB-002 en DOC-076.
5.AMB-004 en AMB-005.
6.DOC-001.
7.AMB-006, p. 1-3.
8.AMB-006, p. 1-2.
9.DOC-112.
10.V001-01, p. 1-3.
11.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 november 2023.
12.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] bij de rechter-commissaris van 29 november 2023.