ECLI:NL:RBAMS:2025:7274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
13-080007-25, 13-176473-25, 13-181325-25, 13-188291-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor belediging van ambtenaren en diefstallen met werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het beledigen van twee politieambtenaren en diefstallen in vereniging. De verdachte, geboren in 2006, is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes weken met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen het advies van de reclassering om de verdachte volgens het volwassenstrafrecht te veroordelen, verworpen en gekozen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor de benadeelde partij 1 heeft vastgesteld op € 599,- en voor benadeelde partij 2 op € 125,-. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in haar beslissing meegewogen, waarbij zij heeft geconstateerd dat de verdachte nog in ontwikkeling is en pedagogisch beïnvloedbaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-080007-25, 13-176473-25, 13-181325-25, 13-188291-25 (ter zitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 in [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Pieplenbosch, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.R. Backers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
belediging van twee politieambtenaren op 15 maart 2025 in Amsterdam (in de zaak met parketnummer 13-080007-25);
medeplegen van diefstal met braak/verbreking van een kassa uit een bakkerij op 10 april 2025 in Amsterdam (in de zaak met parketnummer 13-176473-25);
poging diefstal uit een auto op 14 juni 2025 in Amsterdam (in de zaak met parketnummer 13-181325-25);
medeplegen van een diefstal uit een auto door middel van braak, subsidiair medeplichtigheid aan diefstal uit een auto (in de zaak met parketnummer 13-188291-25).
De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 13-181325-25 is ter zitting gewijzigd. De volledige (gewijzigde) tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Voor de leesbaarheid van dit vonnis wordt hierna naar de feiten in de zaken met de verschillende parketnummers verwezen als feit 1 tot en met feit 4.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Over feit 4 merkt de officier van justitie op dat er sprake is van medeplegen vanwege de samenwerking tussen verdachte en zijn tweelingbroer, met wie dit feit is gepleegd. Zij zijn namelijk samen komen aanrijden en kijken samen naar de auto. Daarna zijn er twee pogingen nodig om de ruit te breken, waarna zij samen naar huis gaan, de weggenomen tas onder het beenkleed van de scooter van verdachte wordt aangetroffen en zij zich samen schuil houden voor de verbalisanten die aan de deur komen. Verder blijkt uit het dossier niet dat een plastic tas met een geldbedrag is weggenomen, zodat verdachte hiervan partieel vrijgesproken moet worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweren voor de feiten 1 tot en met 3. Bij feit 4 stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is van medeplegen, omdat een nauwe en bewuste samenwerking tijdens het plegen van de inbraak ontbreekt. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en zijn tweelingbroer afspraken hebben gemaakt over een taakverdeling, of dat verdachte een rol had in de voorbereiding. Verdachte moet daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat – gelet op de opgesomde bewijsmiddelen in bijlage II, waaronder de bekennende verklaring van verdachte – de feiten 1, 2 en 3 kunnen worden bewezen.
Over feit 4 oordeelt de rechtbank dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. De rechtbank overweegt – gelet op het verweer van de verdediging – het volgende.
Op basis van alles wat zich voor, tijdens en na de diefstal heeft afgespeeld oordeelt de rechtbank dat er naar de uiterlijke verschijningsvormen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn tweelingbroer. Verdachte heeft de scooter bestuurd waarop hij met zijn tweelingbroer naar de plaats delict is gereden, nadat de tweelingbroer voor de eerste keer heeft geprobeerd om de ruit te breken overleggen zij samen en kijken ze om zich heen, nadat de tweelingbroer de ruit alsnog heeft gebroken en de tas van de achterbank heeft gepakt rijden ze samen op de scooter van verdachte terug naar huis en worden ze ook samen in de berging aangetroffen. Bovendien heeft verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling verklaard – in tegenstelling tot eerdere verklaringen – dat hij betrokken was bij de diefstal. De rechtbank concludeert daarom dat er sprake is van medeplegen van de diefstal.
Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte en zijn tweelingbroer ook een plastic tas met daarin een geldbedrag uit de auto hebben gestolen. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 15 maart 2025 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 1] werkzaam als brigadier bij de Eenheid Amsterdam en [ambtenaar 2] werkzaam als agent bij de Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "tabon Yemek, jullie kankermoeders, stelletje flikkers";
Feit 2
op 10 april 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een kassa met inhoud die toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Feit 3
op 14 juni 2025 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed van zijn gading dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak,
- naar het voertuig van voornoemde [benadeelde partij 2] is gegaan en
- een ruit van dat voertuig heeft ingegooid/-geslagen en
- het portier heeft geopend en in het voertuig is gestapt/gekropen
en
- het voertuig heeft doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
op 18 juni 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
- een (Louis Vuitton) tas en
- een (Louis Vuitton) doos
die geheel of ten dele aan [persoon 1] en/of [persoon 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van het jeugdstrafrecht niet aan de orde is. Mogelijk functioneert verdachte op een beperkt niveau en handelt hij wellicht impulsief, maar er is sprake van justitiële documentatie, eerdere mislukte begeleidingstrajecten en een bewuste keuze voor criminele activiteiten. De reclassering adviseert ook om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 67 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende aanknopingspunten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte valt binnen de leeftijdscategorie. Daarnaast is de verdachte niet in staat om zelf eigen beslissingen te nemen. Dat blijkt ook uit eerdere rapportages van de reclassering, waarin is aangegeven dat nader onderzoek nodig is naar de cognitieve vermogens van verdachte en waarin wel wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdediging kan zich vinden in het advies van de reclassering om het toezicht binnen een voorwaardelijk kader uit te laten voeren door de volwassenenreclassering.
Indien de rechtbank zou besluiten om het jeugdstrafrecht toe te passen, zou verdachte enkel nog een voorwaardelijke of grotendeels voorwaardelijke taakstraf uit moeten voeren.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de belediging van twee politieambtenaren (feit 1). Zij hebben zich daardoor in hun goede naam aangetast gevoeld. Dat is een hinderlijk feit. Politieambtenaren moeten hun werk kunnen doen zonder dat zij worden geconfronteerd met beledigingen.
Daarnaast heeft verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van een kassa (feit 2), een poging tot diefstal uit een auto (feit 3) en het medeplegen van diefstal van een tas bij een auto-inbraak (feit 4). Verdachte heeft er bij het plegen van deze misdrijven blijk van gegeven andermans eigendomsrechten niet te respecteren en alleen maar aan zijn eigen financiële gewin te denken. Daarnaast leveren deze feiten overlast op en leiden zij tot schade bij de slachtoffers. Verder is feit 4 gepleegd twee dagen nadat de voorlopige hechtenis van verdachte voor feit 3 is geschorst. De schorsing en de bijbehorende schorsingsvoorwaarden hebben verdachte er duidelijk niet van weerhouden om een nieuw strafbaar feit te plegen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van de verdachte en toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank heeft rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juli 2025. Daaruit blijkt dat verdachte sinds 2023 meerdere keren is veroordeeld voor diefstallen en andere vermogensdelicten.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 18 jaar oud (ten tijde van feit 1 en 2) en 19 jaar oud (ten tijde van feit 3 en 4) en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar oud kan echter het jeugdstrafrecht worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar adviesrapport van 12 augustus 2025, opgesteld door reclasseringswerker [persoon 3] (hierna: het reclasseringsadvies), geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Daarover is onder andere het volgende geschreven:

Uit het ASR wegingskader komen enkele indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht naar voren, zoals dat er vanuit jeugdreclassering vermoedens zijn van een licht verstandelijke beperking en impulsief handelen. Echter adviseren wij toch het volwassenenstrafrecht toe te passen. Betrokkene laat zelfbepalend gedrag zien en maakt zijn eigen keuzes. Daarnaast heeft hij voor zijn leeftijd een flink strafblad en lijkt zijn tijd in de JJI weinig indruk op hem gemaakt te hebben. Het toepassen van het jeugdstrafrecht is onzes inziens daarmee een gepasseerd station.”
De rechtbank wijkt af van dit reclasseringsadvies en past het jeugdstrafrecht toe, omdat de persoon van de verdachte daarvoor voldoende aanleiding geeft. In het reclasseringsadvies van 16 juni 2025, dat is opgesteld voor de voorgeleiding bij de rechter-commissaris, adviseert de reclassering nog om het jeugdstrafrecht toe te passen omdat er vermoedens zijn van een cognitieve beperking en nader onderzoek nodig is. Ook verwijst de reclassering in dat advies naar een negatieve terugmelding van de jeugdmaatregel Toezicht & Begeleiding, waarin staat vermeld dat wordt geadviseerd om verdachte in een justitiële jeugdinrichting (JJI) te plaatsen. Het meest recente reclasseringsadvies neemt op dit punt een tegenovergesteld standpunt in, maar uit de toelichting blijkt onvoldoende waarom van de eerdere adviezen wordt afgeweken.
Er zijn vermoedens van een cognitieve beperking die nog niet nader is onderzocht en de rechtbank heeft bij verdachte op de zitting een jeugdige houding gezien. Dat verdachte zelfbepalend gedrag lijkt te vertonen, zou kiezen voor criminele activiteiten en een flink strafblad heeft, betekent niet zonder meer dat zijn ontwikkeling is voltooid en hij niet meer pedagogisch beïnvloedbaar is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de gevolgen van zijn keuzes nog onvoldoende kan overzien en dat om die reden het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
De reclassering adviseert verder om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De reclassering wil verdachte, gezien zijn leeftijd, nog de kans geven om te werken aan gedragsverandering. Wel benoemt de reclassering dat er flinke twijfels bestaan bij de haalbaarheid van het toezicht, gezien de houding van verdachte. De reclassering geeft daarom in overweging om een groot voorwaardelijk strafdeel op te leggen zodat verdachte een stok achter de deur heeft om mee te werken aan de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Volgen van opleiding
  • Dagbesteding
  • Meewerken aan schuldhulpverlening
  • Verdiepingsdiagnostiek
De strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Hierin is als uitgangspunt opgenomen dat voor belediging van een politieambtenaar een taakstraf van 25 uur wordt opgelegd en voor een enkele diefstal een taakstraf van 60 tot 80 uur.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen, en een voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank vindt een werkstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van voorarrest, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie wanneer die niet (correct) wordt uitgevoerd, passend en geboden. Het is namelijk van belang dat de verdachte de consequenties ervaart van zijn handelen door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid.
Daarnaast is een voorwaardelijke jeugddetentie van 6 weken passend en geboden, onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Het voorwaardelijke strafdeel moet verdachte ervan weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten en hem stimuleren om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. Gelet op de houding van verdachte, zoals omschreven in het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat het toezicht moet worden uitgeoefend door de volwassenenreclassering.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

In de zaak van feit 2 heeft [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) als benadeelde partij een vordering ingediend. Hij vordert vergoeding van materiële schade van € 682,76, bestaande uit € 482,76 aan kosten voor een nieuwe kassa en een bedrag van € 200,- dat uit de kassa is gestolen, te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In de zaak van feit 3 heeft [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) als benadeelde partij een vordering ingediend. Zij vordert vergoeding van materiële schade van € 421,86, bestaande uit € 400,- aan kosten voor eigen risico van de autoverzekering en € 21,86 aan parkeerkosten, te vermeerderen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [benadeelde partij 1] kan worden toegewezen, met uitzondering van de btw die is betaald bij de aanschaf van een nieuwe kassa. De kassa is namelijk zakelijk aangekocht, zodat de btw afgetrokken kan worden.
De vordering van [benadeelde partij 2] kan volgens de officier van justitie volledig worden toegewezen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft over de vordering van [benadeelde partij 1] aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat er € 200,- in de kassa zat, zodat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De btw op de gekochte kassa komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de kassa zakelijk is aangekocht.
Over de vordering van [benadeelde partij 2] stelt de verdediging zich op het standpunt dat de parkeerkosten onvoldoende zijn onderbouwd, zodat de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het tenlastegelegde rechtstreeks schade hebben geleden tot na te melden bedragen . Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot die bedragen zal worden toegewezen.
Vordering [benadeelde partij 1]
De rechtbank volgt de officier van justitie en de verdediging in hun standpunt dat de btw op de nieuwe kassa niet voor vergoeding in aanmerking komt. Uit het aankoopbewijs volgt dat de kassa zakelijk is aangekocht. Dat betekent dat de btw in aftrek kan worden genomen, zodat dit geen schade is die voor vergoeding in aanmerking komt. Alleen het bedrag van de kassa zonder btw – te weten € 399,- – komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat zich in de kassa een bedrag van € 200,- aan wisselgeld bevond op het moment dat die werd gestolen. [benadeelde partij 1] noemt het bedrag meteen al bij de aangifte en het is ook geen onredelijk hoog bedrag.
De gevorderde schade staat in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit 2. De rechtbank wijst de vordering dus toe voor een bedrag van € 599,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 april 2025 tot aan de dag van algehele vergoeding.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 599,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 april 2025 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [benadeelde partij 2]
Ter onderbouwing van het gevorderde eigen risico heeft [benadeelde partij 2] een bericht van haar autoverzekeraar overgelegd waarin staat dat er een schadebedrag van € 1.164,46 is betaald, waarop een bedrag van € 400,- aan eigen risico is ingehouden. Verder heeft [benadeelde partij 2] een bon van [bedrijf] overgelegd. Daarop staat dat [benadeelde partij 2] een eigen risico verschuldigd is van € 125,-. Uit de aangehechte pinbon kan worden afgeleid dat dat ook het bedrag is dat door [benadeelde partij 2] aan [bedrijf] is betaald. Een verdere onderbouwing van kosten waarvoor [benadeelde partij 2] haar eigen risico heeft moeten aanwenden ontbreekt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of [benadeelde partij 2] het resterende bedrag van het eigen risico ook daadwerkelijk heeft uitgegeven. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen voor een bedrag van € 125,- en de vordering voor het restant niet-ontvankelijk verklaren.
Ook voor zover de vordering ziet op de parkeerkosten zal de rechtbank deze niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze onvoldoende duidelijk zijn onderbouwd. De onderbouwing in het formulier komt namelijk niet overeen met de bijgevoegde parkeerbewijzen. Bovendien staat op de parkeerbewijzen een ander kenteken vermeld.
De gevorderde schade staat in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit 3. De rechtbank wijst de vordering dus toe voor een bedrag van € 125,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 juni 2025 tot aan de dag van algehele voldoening.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 125,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 juni 2025 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 3: poging diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 4: medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 (zes) weken.
Beveelt dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering: Veroordeelde meldt zich wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Ambulante behandeling: Veroordeelde laat zich behandelen door Forensisch Jeugdteam Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • Volgen van opleiding: Veroordeelde volgt een opleiding op het ROC of bij een soortgelijke instelling.
  • Dagbesteding: Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
  • Meewerken aan schuldhulpverlening: Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • Verdiepingsdiagnostiek: Veroordeelde werkt mee aan het opstellen van verdiepingsdiagnostiek bij Inforsa of een soortgelijke behandelinstelling.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Feit 1 – vordering [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 125,- (honderdvijfentwintig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 juni 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 125,- (honderdvijfentwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 juni 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Feit 2 – vordering [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 599,- (vijfhonderdnegenennegentig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 599,- (vijfhonderdnegenennegentig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 april 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan, gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht, geen gijzeling worden toegepast.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mr. C.J.M. in ‘t Veld-Vernooij en mr. J.H.C. van der Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2025.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]