8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, mishandeling en een winkeldiefstal. Verdachte heeft een politieagent in de uitoefening van zijn functie tegengewerkt, door tijdens zijn aanhouding in de pink van de agent te bijten en zich met kracht los te rukken, terwijl meerdere politieagenten hem vast hadden. Daarbij heeft de politieagent letsel opgelopen in de vorm van een bijtwond. Uit de aangifte blijkt ook dat de politieagent pijn had na het incident. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de agent. Bovendien heeft de verdachte door het plegen van wederspannigheid niet alleen het ambtelijk gezag ondermijnd, maar ook de openbare orde verstoord. Ook heeft verdachte een winkeldiefstal gepleegd. Winkeldiefstal is een hinderlijk en veel voorkomend strafbaar feit dat schade en overlast bij de gedupeerde bedrijven veroorzaakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 22 oktober 2024 en het aanvullend reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 14 januari 2025.
Uit het reclasseringsadvies van 22 oktober 2024 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat sprake is van een delictpatroon in het plegen van zowel vermogensdelicten als delicten met een geweldcomponent. Er is sprake van een verstandelijke beperking en ernstige verslavings- en psychiatrische problematiek. Door de ernst van de verstandelijke beperking kan verdachte de wereld om hem heen onvoldoende begrijpen, wat leidt tot excessief middelengebruik om te dempen. Zijn middelengebruik zorgt ervoor dat hij psychisch decompenseert en dit leidt tot psychoses. Verdachte toont ingevolge zijn problematiek geen inzicht in zijn handelen en handelt primair, impulsief en agressief. Ten gevolge van zijn gedrag was hij dakloos en was er sprake van een zeer onstabiele leefsituatie. Dit terwijl verdachte gebaat is bij structuur, duidelijkheid en een prikkelarme omgeving. Er zijn geen beschermende factoren, buiten het feit dat hij onder bewind staat. Om het recidiverisico en risico op letselschade te kunnen beheersen, is een verblijf in een kleinschalige beschermde woonvorm noodzakelijk die voldoet aan zijn zorgvraag. Alvorens hij hier geplaatst kan worden is een langdurige opname nodig om hem te stabiliseren. Verdachte is gelet op zijn problematiek, nauwelijks leerbaar. Daarnaast is hij vanwege zijn problematiek moeilijk te plaatsen. Wel toont hij zich, in tegenstelling tot eerder, gemotiveerd tot een langdurige opname..
Uit het aanvullend reclasseringsadvies van 14 januari 2025 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer dat verdachte is aangenomen bij Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) [naam] , waar hij bovenaan de wachtlijst staat. Echter is er geen zicht op een concrete opnamedatum. Verdachte kan per 20 januari 2025 ter overbrugging terecht bij FPA [locatie 1] . De reclassering ziet alleen kans van slagen van dit plan van aanpak als de opname aansluitend aan detentie plaatsvindt. Ook is verdachte aangemeld voor een beschermde woonvorm voor na de klinische opname, waar hij, na het eventuele drangkader, op basis van de reeds aanwezige indicatie voor de Wet Langdurige Zorg (WLZ) zou kunnen verblijven. Het is nog niet bekend of verdachte in deze beschermde woonvorm is aangenomen. Het risico op recidive en letsel wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert, in geval van een veroordeling, de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemde reclasseringsadviezen bevestigd.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in aanmerking genomen. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat de feiten 1 en 2 gepleegd zijn in eendaadse samenloop, zodat voor die beide feiten slechts eenmaal straf wordt opgelegd.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn proceshouding. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn excuses gemaakt aan de politieagent.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur zoals gevorderd door de officier van justitie passend. De rechtbank acht het van belang dat een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd zodat verdachte aan de slag kan gaan met de reclassering en aan hem in dat kader passende hulp wordt geboden. Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 163 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 14 januari 2025.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten mishandeling. Gelet op de adviezen van de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder begeleiding en behandeling wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.