ECLI:NL:RBAMS:2025:7261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
13/129930-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor bedreiging en vernieling met een vuurwapen in Amsterdam

Op 2 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 19-jarige man veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens ernstige bedreiging en vernieling. De zaak betreft een incident op 25 april 2025 in Amsterdam Nieuw-West, waar de verdachte samen met medeverdachten op twee onbekend gebleven jongens afreed. Deze jongens vluchtten het appartementencomplex in, waarna de verdachte tweemaal met een vuurwapen op de toegangsdeur schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van de onbekend gebleven personen. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke straf, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/129930-25
Datum uitspraak: 2 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in: [naam Justitieel Complex] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V. Hammerstein, naar voren hebben gebracht.
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de strafzaak tegen zijn medeverdachte, [medeverdachte] (parketnummer 13/173748-25).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 25 april 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het
feit 1:
(primair)medeplegen van poging tot doodslag op (onbekend gebleven) personen dan wel
(subsidiair)medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door met een vuurwapen op de toegangsdeur van het pand aan de [adres pand] te schieten;
feit 2:
medeplegen van vernieling van de centrale toegangsdeur aan de [adres pand] van woningbouw vereniging Vesteda.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Vaststaat dat er is geschoten op de toegangsdeur van de centrale hal van een appartementencomplex, die regelmatig wordt gebruikt door de bewoners en bezoekers van dat complex. Door op die toegangsdeur te schieten, hebben verdachte en zijn medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand zou worden gedood.
Gelet op de camerabeelden en de berichten die zowel voorafgaand als na het schietincident zijn verstuurd tussen de verdachten, kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Omdat er sprake is van medeplegen doet het er niet toe wie heeft geschoten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld wie de schutter is geweest. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten, afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris, worden weersproken door de inhoud van het dossier. Daarmee zijn die verklaringen onbetrouwbaar en kunnen zij niet worden gebruikt voor het bewijs. De afgeluisterde gesprekken tussen de medeverdachten in de arrestantenbus kunnen ook niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat verdachten aangeven een verhaal te hebben klaargezet dat leugenachtig is, zij elkaar voeden met informatie en zij er belang bij hebben een ander als de schutter aan te wijzen. Verder zijn de getuigenverklaringen volgens de raadsvrouw niet eensluidend en komen die niet overeen met de camerabeelden, zodat deze verklaringen evenmin kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Tot slot is op de camerabeelden niet te zien dat verdachte zou hebben geschoten of dat hij een vuurwapen bij zich heeft gedragen.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte wel de schutter is geweest, heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van (onbekend gebleven) personen. Er zaten 18 seconden tussen het moment dat de twee personen de toegangsdeur van het appartementencomplex achter zich dicht deden en het moment dat er werd geschoten. Daarnaast is die toegangsdeur geheel van glas, waardoor verdachte het had opgemerkt als een persoon in de toegangshal zou hebben gestaan. De kans dat de twee onbekend gebleven personen of anderen zouden worden geraakt, is daarmee niet aanmerkelijk.
Als de rechtbank van oordeel is dat verdachte niet de schutter is geweest, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist dat zijn medeverdachten een vuurwapen bij zich hadden en dat dit vuurwapen zou worden gebruikt, zodat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood.
De raadsvrouw heeft zich gelet op het voorgaande op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, in het geval de rechtbank van oordeel is dat verdachte de schutter is geweest en dat hij wetenschap had van het vuurwapen en dat daarmee zou worden geschoten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1
Heeft verdachte geschoten?
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 25 april 2025 zich twee personen nabij de ingang van het appartementencomplex aan de [adres pand] bevonden en dat verdachte en zijn medeverdachten in een auto zaten die met hoge snelheid in de richting van die twee personen reed. De twee personen die zich nabij die ingang bevonden, renden bij het zien van de auto via de gemeenschappelijke toegangsdeur het appartementencomplex in. Vrijwel direct daarna arriveerden verdachte en zijn medeverdachten bij de toegangsdeur, stapte verdachte samen met één medeverdachte uit en bonkte hij tegen de deur van het complex. Kort daarna werden er twee schoten afgevuurd op die toegangsdeur en reden verdachte en zijn medeverdachten weer in de auto weg.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die tweemaal op de toegangsdeur van het appartementencomplex heeft geschoten. Zij overweegt daarover als volgt.
In het dossier bevinden zich geluidsopnames van gesprekken tussen de twee medeverdachten die op 30 juli 2025 in een arrestantenbus zijn gevoerd. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, zal de rechtbank die gesprekken gebruiken voor het bewijs. Zonder dat de medeverdachten ervan op de hoogte waren dat hun gesprek werd afgeluisterd spraken zij over het schietincident. Zij hadden het er met elkaar onder meer over wat zij tegenover de politie zouden verklaren en over het afstemmen van hun verklaringen. Zij hebben het ook met elkaar gehad over wat er die bewuste dag is gebeurd. Vanwege de onwetendheid van de medeverdachten dat zij werden afgeluisterd en de open manier waarop zij met elkaar spraken, acht de rechtbank die afgeluisterde gesprekken betrouwbaar en zal zij die gebruiken voor het bewijs.
In één van die gesprekken zegt medeverdachte [naam medeverdachte] tegen medeverdachte [medeverdachte] over [bijnaam verdachte] : ‘dat is gewoon de schutter’. Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ook wel [bijnaam verdachte] wordt genoemd, zodat de rechtbank begrijpt dat medeverdachten het over verdachte hebben. Verder hebben de medeverdachten het in een ander gesprek er over dat verdachte tegenover de politie een verklaring zou hebben afgelegd. Wanneer medeverdachte [medeverdachte] daarbij hoort dat verdachte tegenover de politie een verklaring zou hebben afgelegd, maar niet zou hebben verklaard dat hij heeft geschoten, reageert hij met: ‘wat gaat hij halve verklaringen afleggen’.
Uit deze afgeluisterde gesprekken volgt duidelijk dat de medeverdachten verdachte aanwijzen als degene die heeft geschoten. Dat wordt bovendien ondersteund door de op de terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte zelf, inhoudende dat hij handschoenen heeft aangedaan in de auto. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij die handschoenen heeft aangedaan voor het geval er klappen zouden vallen met de twee onbekend gebleven personen ongeloofwaardig, omdat handschoenen juist veelal in combinatie met een vuurwapen worden gedragen om te voorkomen dat op het vuurwapen en op de handen sporen terechtkomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die op 25 april 2025 tweemaal heeft geschoten op de toegangsdeur van het appartementencomplex aan de [adres pand] .
Vrijspraak van poging tot doodslag
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte met zijn handelingen zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van (onbekend gebleven) personen. Die vraag beantwoordt zij ontkennend. Zij overweegt daarover het volgende.
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van (onbekend gebleven) personen.
De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier in ieder geval niet vaststellen dat verdachte daar zogenoemd ‘vol’ opzet op heeft gehad.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Op basis van de inhoud van het dossier volgt dat er een seconde of 18 zit tussen het moment dat de twee onbekend gebleven personen via de gemeenschappelijke toegangsdeur het appartementencomplex zijn ingegaan en het moment waarop op de toegangsdeur is geschoten. Daarnaast is de toegangsdeur vrijwel geheel van doorzichtig glas gemaakt, waardoor volledig en gemakkelijk door de deur heen kan worden gekeken. Als een persoon achter die toegangsdeur had gestaan, dan zou dat door verdachte en zijn medeverdachte zijn opgemerkt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij niemand achter die toegangsdeur heeft gezien. Gelet hierop, waarbij de rechtbank dus met name veel waarde hecht aan het feit dat door de toegangsdeur heen naar binnen kan worden gekeken, is de rechtbank van oordeel dat de kans dat de twee onbekend gebleven personen of anderen, zoals bewoners of bezoekers van het appartementencomplex, zouden zijn gedood door de twee afgeloste schoten niet aanmerkelijk was. Dat een toegangsdeur van een appartementencomplex regelmatig wordt gebruikt door de bewoners of bezoekers van dat complex maakt dat oordeel niet anders. De kans dat op het exacte moment dat verdachte de schoten loste toch een persoon achter de toegangsdeur tevoorschijn zou komen acht de rechtbank immers evenmin aanmerkelijk.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van (onbekend gebleven) personen. Daarom spreekt zij verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Wel acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde bedreiging bewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
Door met zijn medeverdachten op twee onbekend gebleven personen af te rijden en vervolgens op de toegangsdeur van het complex waar die personen in zijn gevlucht te schieten, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Een vuurwapen is een wapen waarmee iemand om het leven kan worden gebracht. Indien daarmee wordt geschoten op een toegangsdeur van een appartementencomplex waarin anderen kort daarvoor zijn gevlucht, kan dat worden aangemerkt als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Medeplegen
Verdachte en zijn medeverdachten hebben in de ochtend voorafgaand aan het schietincident contact gehad met elkaar. Zij zaten samen in de auto waarmee met hoge snelheid op twee personen is afgereden, verdachte en een medeverdachte zijn vervolgens samen uitgestapt, zij zijn daarna achter de onbekend gebleven personen aangerend en zijn uiteindelijk samen ook weer weggereden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, zodat verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
3.3.2.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen en gelet op de voorgaande overwegingen van de rechtbank onder rubriek 3.3.1 acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 2 tenlastegelegde vernieling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 25 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, tot op heden onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- met een vuurwapen meermalen, op een toegangsdeur van woningen gelegen aan de [adres pand] te schieten;
feit 2:
op 25 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk de centrale toegangsdeur (van één of meer woningen gelegen aan de [adres pand] ), die aan woningbouw vereniging Vesteda, toebehoorde heeft vernield.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen. Het advies van de reclassering met betrekking tot al dan niet toepassing van het adolescentenstrafrecht is niet juist tot stand gekomen. Verdachte is wel degelijk impulsief, hij woont bij zijn broers en ouders, mist zijn familie en detentie valt hem zwaar. Hij is bereid zich aan voorwaarden te houden.
In het geval de rechtbank geen adolescentenstrafrecht toepast, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, met het feit dat hij geen relevante strafbare feiten op zijn strafblad heeft staan, dat het vuurwapen niet aan verdachte lijkt toe te behoren, dat hij zich heeft ingeschreven voor een opleiding, dat zijn ouders nauw betrokken zijn en dat een deels voorwaardelijke straf in de praktijk soms netto langer is dan een hogere geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging en aan de vernieling van de toegangsdeur van een appartementencomplex. Vanwege een achterliggend conflict is verdachte samen met anderen op twee onbekend gebleven jongens afgereden die vervolgens een appartementencomplex in zijn gevlucht. Verdachte heeft daarop tweemaal met een vuurwapen op de toegangsdeur geschoten. Door overdag terwijl er zich op dat moment meerdere mensen op straat bevonden op de toegangsdeur van een appartementencomplex te schieten ontstaan niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de beoogde slachtoffers, maar ook bij de omwonenden en in de maatschappij in het algemeen. Meerdere mensen zijn getuige geweest van dit schietincident. Dit geweldsmisdrijf getuigt dan ook van een ernstig gebrek aan respect van verdachte voor de bewoners van het appartementencomplex en voor anderen die zich op dat moment in de nabijheid bevonden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is hij eerder veroordeeld voor een poging tot diefstal en verkeersovertredingen. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 13 augustus 2025. Hieruit blijkt dat de reclassering als risico verhogende factoren ziet het sociaal netwerk van verdachte dat in ieder geval deels negatief is en zijn psychosociaal functioneren. Wel krijgt verdachte veel steun van zijn familie en is hij niet bekend met het gebruik van verdovende middelen. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft de indruk dat verdachte in staat is om zijn gedrag te organiseren en de risico’s van zijn gedrag en handelen in te schatten. Hij oogt conform zijn kalenderleeftijd en functioneert niet op verstandelijk beperkt niveau. Er lijkt geen sprake te zijn van impulsiviteit en gezinsgerichte dan wel pedagogische aanpak wordt niet noodzakelijk geacht. Bij een veroordeling wordt een deels voorwaardelijke straf geadviseerd met de volgende bijzondere voorwaarden: 1) meldplicht bij de reclassering, 2) gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, 3) een locatieverbod, en 4) dagbesteding.
Verdachte heeft op de zitting verklaard bereid te zijn zich te houden aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Volwassenstrafrecht
Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepassen. De reclassering heeft voldoende gemotiveerd waarom zij toepassing van het adolescentenstrafrecht niet passend acht. De rechtbank gaat uit van de deskundigheid van de reclassering en ziet dan ook geen aanleiding om van hun advies af te wijken.
Eendaadse samenloop
De bewezenverklaarde feiten bestaan uit één feitencomplex dat zich binnen dezelfde tijd afspeelt en waarbij de feiten dezelfde strekking hebben en zodanig met elkaar zijn verweven en zozeer in elkaar opgaan dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank constateert daarom dat sprake is van eendaadse samenloop en zal daarmee rekening houden in de strafoplegging.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een gevangenisstraf is gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft zij rekening gehouden met de afspraken die de rechtbanken onderling hebben opgesteld en met straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte deze strafbare feiten op klaarlichte dag heeft gepleegd en dat hij op lichtzinnige wijze met een vuurwapen heeft geschoten. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd, met de strekking hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, maar ook om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te kunnen opleggen.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast koppelt de rechtbank aan het voorwaardelijk deel na te noemen bijzondere voorwaarden.
Op de zitting heeft verdachte aangegeven dat hij een contactverbod opgelegd wil krijgen met zijn medeverdachten. De rechtbank meent dat het op de weg van verdachte zelf ligt om geen contact op te nemen met zijn medeverdachten en zal om die reden geen contactverbod opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
eendaadse samenloop van:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als verdachte gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering:
Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
2.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden:
Verdachte neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3.
Locatieverbod:
Verdachte bevindt zich niet in de omgeving waar het schietincident plaats heeft gevonden, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
4.
Dagbesteding:
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk en/of scholing, met een vaste structuur.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.L. op ’t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Alexeas, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2025.