3.3.1.Feit 1
Heeft verdachte geschoten?
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 25 april 2025 zich twee personen nabij de ingang van het appartementencomplex aan de [adres pand] bevonden en dat verdachte en zijn medeverdachten in een auto zaten die met hoge snelheid in de richting van die twee personen reed. De twee personen die zich nabij die ingang bevonden, renden bij het zien van de auto via de gemeenschappelijke toegangsdeur het appartementencomplex in. Vrijwel direct daarna arriveerden verdachte en zijn medeverdachten bij de toegangsdeur, stapte verdachte samen met één medeverdachte uit en bonkte de medeverdachte tegen de deur van het complex. Kort daarna werden er twee schoten afgevuurd op die toegangsdeur en reden verdachte en zijn medeverdachten weer in de auto weg.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die tweemaal op de toegangsdeur van het appartementencomplex heeft geschoten. Zij overweegt daarover als volgt.
In het dossier bevinden zich geluidsopnames van gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] die op 30 juli 2025 in een arrestantenbus zijn gevoerd. Zonder dat verdachte en zijn medeverdachten ervan op de hoogte waren dat hun gesprek werd afgeluisterd, spraken zij over het schietincident. Zij hebben het er daarbij met elkaar over gehad wat er die bewuste dag is gebeurd.
In één van die gesprekken zegt medeverdachte [naam medeverdachte] tegen verdachte over [bijnaam medeverdachte] : ‘dat is gewoon de schutter’. Op 2 juli 2025 heeft medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie verklaard dat hij ook wel [bijnaam medeverdachte] of [bijnaam medeverdachte] wordt genoemd, zodat de rechtbank hieruit afleidt dat medeverdachte [naam medeverdachte] het over medeverdachte [medeverdachte] heeft. Verder hebben zij het in een ander gesprek er over dat verdachte tegenover de politie een verklaring zou hebben afgelegd. Wanneer verdachte daarbij van medeverdachte [naam medeverdachte] hoort dat medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie een verklaring zou hebben afgelegd, maar niet zou hebben verklaard dat hij heeft geschoten, reageert hij met: ‘wat gaat hij halve verklaringen afleggen’.
Uit deze afgeluisterde gesprekken volgt duidelijk dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , medeverdachte [medeverdachte] aanwijzen als degene die heeft geschoten. Vanwege de onwetendheid van verdachte en zijn medeverdachte dat zij werden afgeluisterd en de open manier waarop zij met elkaar in gesprek waren, acht de rechtbank die gesprekken betrouwbaar en hecht zij daar veel waarde aan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat op basis van die gesprekken kan worden vastgesteld dat niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die op 25 april 2025 tweemaal heeft geschoten op de toegangsdeur van het appartementencomplex aan de [adres pand] .
Medeplegen
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt bij dat schieten. Zij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een of meer andere personen.
Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte wist van het conflict tussen medeverdachte [naam medeverdachte] en de twee onbekend gebleven personen. Hij heeft samen met medeverdachte [naam medeverdachte] de hulp van medeverdachte [medeverdachte] ingeroepen. Nadat zij zijn afgereden op de toegangsdeur waar de twee onbekend gebleven personen naar binnen waren gegaan, is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] uitgestapt en zijn zij uiteindelijk ook samen weer weggereden. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er een vuurwapen aanwezig was en dat het vuurwapen zou worden getoond als dat moest. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het wapen op enige wijze zou kunnen worden gebruikt, waaronder om ermee te schieten. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dan ook dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat zij het tenlastegelegde medeplegen bewezen acht.
Vrijspraak van poging tot doodslag
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte en zijn medeverdachten kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag van (onbekend gebleven) personen. Die vraag beantwoordt zij ontkennend. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van (onbekend gebleven) personen.
De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier in ieder geval niet vaststellen dat verdachte daar zogenoemd ‘vol’ opzet op heeft gehad.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Op basis van de inhoud van het dossier volgt dat er een seconde of 18 zit tussen het moment dat de twee onbekend gebleven personen via de gemeenschappelijke toegangsdeur het appartementencomplex zijn ingegaan en het moment waarop op de toegangsdeur is geschoten. Daarnaast is de toegangsdeur vrijwel geheel van doorzichtig glas gemaakt, waardoor volledig en gemakkelijk door de deur heen kan worden gekeken. Als een persoon achter die toegangsdeur had gestaan, dan zou dat door verdachte en zijn medeverdachte zijn opgemerkt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de twee onbekend gebleven personen zich niet meer in de hal bevonden. Gelet hierop, waarbij de rechtbank dus met name veel waarde hecht aan het feit dat door de toegangsdeur heen naar binnen kon worden gekeken, is de rechtbank van oordeel dat de kans dat de twee onbekend gebleven personen of anderen, zoals bewoners of bezoekers van het appartementencomplex, zouden zijn gedood door de twee afgeloste schoten niet aanmerkelijk was. Dat een toegangsdeur van een appartementencomplex regelmatig wordt gebruikt door de bewoners of bezoekers van dat complex maakt dat oordeel niet anders. De kans dat op het exacte moment dat de medeverdachte de schoten loste toch een persoon achter de toegangsdeur tevoorschijn zou komen acht de rechtbank immers evenmin aanmerkelijk.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van (onbekend gebleven) personen. Daarom spreekt zij verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Wel acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde bedreiging bewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
Door met zijn medeverdachten op twee onbekend gebleven personen af te rijden en vervolgens op de toegangsdeur van het complex waar die personen in zijn gevlucht te schieten, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Een vuurwapen is een wapen waarmee iemand om het leven kan worden gebracht. Indien daarmee wordt geschoten op een toegangsdeur van een appartementencomplex waarin anderen zijn gevlucht, wordt geschoten, kan dat worden aangemerkt als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de tenlastegelegde poging tot doodslag is niet aan de voorwaarde van het verzoek voldaan en behoeft het verzoek van de raadsman tot het houden van een reconstructie geen verdere bespreking.
3.3.3.Feit 3
Rechtmatigheidsverweer
De rechtbank stelt voorop dat, nu de rechtbank het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet zal gebruiken voor het bewijs, het rechtmatigheidsverweer van de raadsman buiten bespreking kan blijven.
Afspraak Marktplaats
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat aangever op 12 maart 2025 in Nieuw-Vennep is afgeperst. Aangever had op die dag een afspraak gemaakt om de door hem op Marktplaats aangeboden motorscooter te verkopen. Verdachte is samen met twee personen waarvan hij stelt ze niet te kennen (hierna: medeverdachten) naar die afspraak toe gegaan. Daarbij maakte verdachte een proefrit op de motorscooter, terwijl aangever bij hem achterop zat. Op een gegeven moment trok een van de medeverdachten een vuurwapen, laadde deze door en richtte het op aangever en de schoonmoeder van aangever, te weten [naam schoonmoeder] , en drukte hij het vuurwapen tegen het hoofd van aangever. De sleutels van de motorscooter werden van aangever afgepakt, waarna één van de medeverdachten wegreed met de motorscooter.
Medeplegen
De vraag is of verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze tenlastegelegde afpersing. Daarvoor is het volgende van belang.
Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij van tevoren al wist dat het niet de bedoeling was om de motorscooter van aangever te kopen. Volgens verdachte werd hem verteld dat de medeverdachten en [naam medeverdachte] het plan hadden om de motorscooter van aangever onder bedreiging van een vuurwapen weg te nemen. Verdachte heeft op zitting verklaard het niet met dat plan eens te zijn geweest, maar wel akkoord te zijn gegaan met een ander plan, namelijk het plan om tijdens een proefrit op de motorscooter met die motorscooter weg te rijden. Dat plan is uiteindelijk niet geslaagd.
Verdachte is dus met een vooropgezet plan met [naam medeverdachte] en de medeverdachten naar de afspraak met aangever toe gegaan, heeft een proefrit gemaakt en is uiteindelijk met hen weggereden. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [naam medeverdachte] en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Opzet op afpersing
Anders dan de raadsman heeft betoogd komt de rechtbank daarbij tot het oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict, te weten de onder 3 tenlastegelegde afpersing. Verdachte is met strafbare intenties naar de ontmoeting met aangever toe gegaan, samen met de twee medeverdachten, die verdachte niet eens kende en waarvan hij wist dat zij beschikten over een vuurwapen en, blijkens hun eerder voorgestelde plan, bereid waren dat vuurwapen te gebruiken om de eigendommen van een ander onder dreiging daarvan weg te nemen. Daarmee is er sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat een vuurwapen zou worden getrokken en gebruikt om de motorscooter weg te nemen. Door met die medeverdachten mee te gaan, heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.