ECLI:NL:RBAMS:2025:726

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
13/325023-24 en 13/225980-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak, diefstal van auto en fiets, en verduistering van OV-chipkaart en bankpas

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak, diefstal van een auto en fiets, en verduistering van een OV-chipkaart en een bankpas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 201 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren. De bijzondere voorwaarden die aan het voorwaardelijk strafdeel zijn verbonden, zijn gebaseerd op het reclasseringsadvies. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, waarbij de feiten zich hebben voorgedaan in Amsterdam op respectievelijk 11 oktober 2024 en 13 juli 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en dat hij goederen heeft weggenomen, waaronder een fiets en een auto. De verdachte heeft tijdens de zitting wisselende verklaringen afgelegd, maar de rechtbank heeft de aangifte van de benadeelde partij als betrouwbaar aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de opzet-/schuldheling van de OV-chipkaart, maar heeft de verduistering bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de relatie met zijn drugsgebruik, wat heeft geleid tot de beslissing om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/325023-24 (zaak A) en 13/225980-24 (zaak B)
(ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
thans verblijvende op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundige mevrouw [persoon 1] (reclasseringswerker) ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A
1. diefstal door middel van braak en/of verbreking, van een (elektrische) fiets, twee sleutelbossen, twee tassen, een (grafische) rekenmachine, twee (fiets)accu’s en 100 euro, toebehorende aan [persoon 2] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning op 11 oktober 2024 in Amsterdam.
2. diefstal door middel van een valse sleutel van een (personen)auto, toebehorende aan [persoon 2] en/of (leasemaatschappij) [naam leasemaatschappij] , op 11 oktober 2024 in Amsterdam.
3. heling van een OV-chipkaart ten name van [persoon 3] , in de periode van 5 oktober 2024 tot en met 11 oktober 2024 in Amsterdam. Subsidiair ten laste gelegd als verduistering van een OV-chipkaart ten name van [persoon 3] , in de periode van 5 oktober 2024 tot en met 11 oktober 2024 in Amsterdam.
ten aanzien van zaak B
1. diefstal door middel van braak en/of verbreking van een (elektrische) fiets, toebehorende aan [naam bedrijf] , op 13 juli 2024 in Amsterdam. Subsidiair ten laste gelegd als heling van een (elektrische) fiets, toebehorende aan [naam bedrijf] , op 13 juli 2024 in Amsterdam.
2. verduistering van een bankpas, toebehorende aan [persoon 4] en/of [persoon 5] , in de periode van 6 juli 2024 tot en met 13 juli 2024 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde. De onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat het bestanddeel braak niet kan worden bewezen, omdat het dossier daarvoor geen bewijs bevat. Verdachte heeft verklaard dat de deur van de woning open stond en dat hij toen naar binnen is gegaan. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft weggenomen, omdat dit geldbedrag niet bij hem is aangetroffen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte de fiets heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, nu hij deze fiets heeft achtergelaten bij de woning.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de OV-chipkaart heeft gevonden op straat en voor een korte tijdspanne in bezit heeft gehad. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat hij de OV-chipkaart opzettelijk wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van zaak B
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de fiets door middel van braak heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Daarnaast bevat het dossier geen aangifte van diefstal en daarmee is niet bekend of de fiets gestolen is. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte heeft de fiets met sleutel van een vriend geleend en heeft niet gezien dat het slot van de fiets was doorgeslepen. Bovendien zat er een kettingslot om de fiets heen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de bankpas gevonden en voor een korte tijdspanne in bezit gehad. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat hij de bankpas opzettelijk wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het oordeel over het in zaak A onder 1 tenlastegelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
[persoon 2] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van diefstal uit haar woning aan de [adres 2] . Op haar telefoon zag aangeefster een melding van haar ring doorbel op 11 oktober 2024 om 03:38 uur. Hierop besloot zij de beelden te bekijken. In de eerste opname zag aangeefster dat er om 03:38 uur iemand haar woning binnenkwam. In de tweede opname zag aangeefster dat een persoon met haar fiets om 03:44 uur de woning uitliep. In de laatste opname zag zij dat om 03:55 uur een man in haar auto stapte aan de bestuurderszijde. In alle drie de opnames betrof het dezelfde man. Nadat aangeefster de beelden had bekeken zag zij dat haar auto met het kenteken [kenteken] weg was en dat er beneden goederen waren weggenomen. Het slot van de deur van de woning was geforceerd.
Op 11 oktober 2024 om 09:05 uur zagen verbalisanten naar aanleiding van een ANPR hit, een zwarte Lynk&Co auto met het kenteken [kenteken] rijden. Dit voertuig stond gesignaleerd als gestolen. In het voertuig zaten twee personen. De bestuurder van het voertuig bleek verdachte te zijn. In de auto troffen de verbalisanten diverse goederen aan. Later is gebleken dat deze goederen uit de woninginbraak bij [persoon 2] afkomstig waren.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij bij een vriendin was die nacht en dat hij de auto heeft geleend van een vriend genaamd [naam] . Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij niet de persoon is die op de camerabeelden van de woninginbraak is te zien. Hij had wel in de auto gereden. Bij het gerechtshof en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de woning van aangeefster is geweest. Hij liep in de nacht langs de woning en zag dat de deur op een kier stond. Hij ontkent dat hij het slot van de deur heeft geforceerd of verbroken. Vervolgens is hij de woning binnen gegaan en heeft hij de goederen, met uitzondering van het geldbedrag van 100,- euro, meegenomen. De fiets heeft verdachte bij de woning achtergelaten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft en de goederen heeft weggenomen door het slot van de deur van de woning te verbreken en/of te forceren. Aangeefster heeft verklaard dat de deur dicht maar niet op slot zat en dat de deur van de buitenkant niet open is te duwen ook als deze niet op slot zit. Daarnaast heeft aangeefster verklaard dat het slot van de deur was geforceerd en het leek alsof er met een zaagje in het slot was gegaan. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij lopend op straat toevallig zag dat de deur op een kier stond en dat hij zo de woning binnen is gegaan, gelet op zijn eerder afgelegde wisselende verklaringen, het tijdstip van de inbraak en het feit dat het buiten donker was, niet geloofwaardig. De rechtbank schuift zijn verklaring dan ook terzijde.
Ten aanzien van de weggenomen goederen overweegt de rechtbank dat de aangifte wordt ondersteund door de overige bevindingen in het dossier. De weggenomen goederen zijn ten tijde van de aanhouding van verdachte in het gestolen voertuig aangetroffen, met uitzondering van de fiets en de 100 euro. Aangeefster heeft verklaard dat zij de aangetroffen goederen in de auto herkend als haar eigendom of dat van haar familieleden. Hoewel het geldbedrag niet bij verdachte is aangetroffen, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte ook dit geldbedrag heeft weggenomen. De rechtbank acht de aangifte betrouwbaar en zal voor de bewezenverklaring uitgaan van de aangifte. De rechtbank verwerpt daarnaast het verweer van de raadsman dat verdachte de fiets niet heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Uit de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte met de fiets uit de woning van aangeefster is gelopen. Hiermee is sprake van een voltooide diefstal van de fiets.
Gelet op de bewijsmiddelen, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de woninginbraak op 11 oktober 2024.
4.3.2
Het oordeel over het in zaak A onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, bewezen dat verdachte zich op 11 oktober 2024 heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een auto door middel van een valse sleutel.
4.3.3
Het oordeel over het in zaak A onder 3 tenlastegelegde
Vrijspraak van opzet-/schuldheling
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om vast te kunnen stellen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de OV-chipkaart van misdrijf afkomstig was. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de (opzet/schuld-)heling.
Bewezenverklaring verduistering
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 subsidiair ten laste gelegde verduistering kan worden bewezen. Vast staat dat de OV-chipkaart tijdens de fouillering op 11 oktober 2024 bij verdachte in zijn broekzak is aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de OV-chipkaart van [persoon 3] heeft gevonden op straat, kort voordat hij werd aangehouden door de politie. Ook heeft hij verklaard dat op de OV-chipkaart een foto van een vrouw was te zien en dat hij nog moest bedenken wat hij met de OV-chipkaart zou gaan doen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte het goed maar kort onder zich had en dat daarmee niet kan worden vastgesteld dat hij het goed opzettelijk wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Verdachte heeft de OV-chipkaart in zijn bezit gehad en heeft deze niet teruggebracht naar de eigenaar of naar de politie terwijl hij zag dat de OV-chipkaart niet aan hem toebehoorde. Daarmee is sprake van het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de OV-chipkaart door verdachte.
4.3.4
Het oordeel over het in zaak B onder 1 tenlastegelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 juli 2024 omstreeks 02:05 uur kregen de verbalisanten de melding om naar de [adres 3] in Amsterdam te gaan. De melder zag een man die bij meerdere voordeuren van woningen aan het flipperen was met een kaartje. De verbalisanten kwamen ter plaatse en hebben een man aangehouden die voldeed aan het opgegeven signalement. De man bleek verdachte te zijn. De verbalisanten zagen dat verdachte een elektrische [naam bedrijf] bij zich had. Aan het stuur van de fiets hingen twee tassen, waarvan één zwarte en één witte tas. De verbalisant zag dat er in de witte tas een slijptol zat. De verbalisant rook dat de slijptol mogelijk net gebruikt was. Een andere verbalisant voelde aan de slijptol en voelde dat deze nog warm was. Verder zag de verbalisant dat het slot van de [naam bedrijf] was doorgeslepen en dat er geen sleutels in de fiets zaten.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij de fiets heeft gestolen. Hij had de fiets geleend van een vriend en wist niet dat de fiets van diefstal afkomstig was. Hij had een slijptol bij zich maar heeft deze niet gebruikt. Ook heeft hij niet gezien dat het slot was doorgeslepen. Er zat wel een kettingslot om de fiets heen.
Oordeel van de rechtbank
De verbalisanten hebben verdachte aangetroffen met de [naam bedrijf] . De verbalisanten roken een brandachtige lucht uit de tas van de slijptol en voelden dat de slijptol nog warm was. De verklaring van verdachte dat hij de slijptol niet heeft gebruikt, acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen ongeloofwaardig. De raadsman heeft nog gesteld dat er om de fiets een kettingslot zat. Het dossier bevat hiervoor geen aanknopingspunten, maar ook als dit zo zou zijn, maakt dat het voorgaande niet anders. Gelet op de waarneming van de verbalisanten, het doorgeslepen slot van de fiets en het aantreffen van de slijptol bij de fiets, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die het slot van de fiets heeft verbroken en vervolgens de fiets heeft weggenomen. Dat het dossier geen aangifte van diefstal van de fiets bevat, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank acht aldus de primair ten laste gelegde diefstal door middel van verbreking bewezen.
4.3.5
Het oordeel over het in zaak B onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde verduistering kan worden bewezen. Vast staat dat de bankpas op 13 juli 2024 bij verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bankpas heeft gevonden, kort voordat hij werd aangehouden door de politie. Hij heeft verklaard dat hij niet weet waarom hij de bankpas heeft meegenomen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte het goed maar kort onder zich had en dat daarmee niet kan worden vastgesteld dat hij het goed opzettelijk wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Verdachte heeft de bankpas in zijn bezit gehad en heeft deze niet teruggebracht naar de eigenaar of naar de politie. Daarmee is sprake van wederrechtelijke toe-eigening nadat hij de bankpas als vinder onder zich heeft gekregen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
1
op 11 oktober 2024 te Amsterdam, om (ongeveer) 03.38 uur, uit een woning gelegen aan de [adres 2] ,
- een (elektrische) fiets (merk Qwick) en
- twee sleutelbossen en
- twee tassen en
- een (grafische) rekenmachine en
- twee (fiets)accu’s en
- 100 Euro,

die geheel of ten dele aan [persoon 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn, verdachtes, bereik heeft gebracht door een slot van de toegangsdeur van die woning te verbreken en/of te forceren;

2
op 11 oktober 2024 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (merk [naam leasemaatschappij] en gekentekend [kenteken] ), geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] en/of (leasemaatschappij) [naam leasemaatschappij] , waarbij hij, verdachte, die weg te nemen personenauto onder zijn, verdachtes, bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen sleutel, die hij verdachte, (aldus) niet bevoegd was te gebruiken;
3 subsidiair.

op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 5 oktober 2024 tot en met 11 oktober 2024 te Amsterdam, opzettelijk een OV-chipkaart ten name gesteld van [persoon 3] , toebehorende aan [persoon 3] en welk goed hij, verdachte, anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

ten aanzien van zaak B
1. primair.
op 13 juli 2024 te Amsterdam, een elektrische fiets, die geheel of ten dele aan
[naam bedrijf] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
2
in of omstreeks de periode 6 juli 2024 t/m 13 juli 2024 te Amsterdam, opzettelijk een bankpas, toebehorende aan [persoon 4] en/of [persoon 5] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door de bankpas te vinden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezen geachte feiten en de in zaak B onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden uit het reclasseringsadvies van 9 januari 2025.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak, diefstal van een auto, diefstal van een fiets en verduistering van een OV-chipkaart en een bankpas. Woninginbraken veroorzaken materiële schade en hinder aan de benadeelden. Daarnaast worden de bewoners in hun persoonlijke levenssfeer aangetast, nu een woning bij uitstek een plaats is waar men zich veilig hoort te kunnen voelen. Ook diefstal en verduistering zijn vervelende feiten die overlast en veelal schade veroorzaken. Verdachte heeft door het plegen van deze vermogensdelicten laten zien dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 9 januari 2025. Uit dit advies volgt – onder meer – dat sprake is van een delictpatroon in het plegen van vermogensdelicten waarbij er veelal een relatie is met drugsgebruik. Verdachte valt onder de top 600 aanpak van Amsterdam. Er is sprake van een jarenlange verslaving aan cocaïne. Het middelengebruik, samen met zijn houding, ziet de reclassering als belangrijkste criminogene factoren. De reclassering adviseert om in geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert deze voorwaarden, omdat door de langdurige verslaving met terugval in gebruik en het aanblijvende delictgedrag, behandeling binnen een gestructureerd programma met veel toezicht noodzakelijk is om de hoge kans op recidive te verminderen. Uit de reclasseringscontacten van de afgelopen jaren is gebleken dat het voor verdachte moeilijk is om openheid te geven over zijn middelengebruik en delictgedrag. Middels een opname in een forensische kliniek kan er beter zicht worden verkregen op de problematiek en gewerkt worden aan gedragsverandering, abstinentie van middelen en het opbouwen van een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan. Na het afronden van de klinische behandeling is een vorm van begeleid wonen noodzakelijk om terugval te voorkomen en om met begeleiding stapsgewijs toe te werken aan een stabiel en zo zelfstandig mogelijk bestaan.. Tot slot adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringswerker [persoon 1] als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemd reclasseringsadvies bevestigd.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in aanmerking genomen. Op het plegen van een woninginbraak met recidive staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Op diefstal van een auto met recidive staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Op diefstal van een elektrische fiets met recidive staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan twee verduisteringen, daarvoor bestaan geen oriëntatiepunten.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte is echter op 18 december 2024 geschorst uit de voorlopige hechtenis en de rechtbank acht het niet passend dat verdachte opnieuw in detentie komt en het positief verlopen schorsingstoezicht wordt onderbroken. De rechtbank wijkt om die reden af van de eis van de officier van justitie. Voor hetgeen de rechtbank bewezen heeft geacht kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 201 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren. Het onvoorwaardelijk deel van de straf is daarmee gelijk aan het voorarrest, zodat verdachte niet terug in detentie hoeft. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 9 januari 2025. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij aan alle voorwaarden zal meewerken. De rechtbank acht een proeftijd van 3 jaren nodig om bij verdachte gedurende geruime tijd een stok achter de deur te houden.
Voorlopige hechtenis
De reclassering heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht geadviseerd. De rechtbank overweegt dat dit niet mogelijk is op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van voornoemd artikel is vereist dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan dit vereiste is niet voldaan. De rechtbank zal daarom niet bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank acht het onwenselijk dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen en er een toezichtloze periode ontstaat als verdachte in hoger beroep gaat. Gelet hierop zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet opheffen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Ten aanzien van zaak A
STK tang (omschrijving: PL1300-2024242381-G6565367);
1 STK gereedschap (omschrijving: PL1300-2024242381-G6565371).
Ten aanzien van zaak B
STK steekwapen (omschrijving: PL1300-202414927-G6527168);
1 STK steekwapen (omschrijving: PL1300-202414927-G6527169);
5 STK handgereedschap (omschrijving: PL1300-202414927-G6527198);
1 STK slijpmachine (omschrijving: PL1300-202414927-G6527181);
1 STK schaar (omschrijving: PL1300-202414927-G6527189);
1 STK verdovende middelen (omschrijving: PL1300-202414927-G6527170).
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om de in zaak A vermelde goederen verbeurd te verklaren. De in zaak B onder nummers 1 en 2 vermelde goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het in zaak B onder nummer 6 vermelde goed (ibuprofen) kan worden teruggegeven aan verdachte en tot slot dienen de onder 2, 3, en 4 vermelde goederen verbeurd verklaard te worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het in zaak A onder nummer 1 vermelde goed terug te geven aan de rechthebbende. Het in zaak A onder nummer 2 vermelde goed dient te worden teruggegeven aan verdachte. Daarnaast dienen de in zaak B onder de nummers 1 tot en met 6 vermelde goederen te worden teruggegeven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank beslist tot teruggave aan verdachte van de schaar en de verdovende middelen te weten de ibuprofen, zoals vermeld in zaak B onder de nummers 5 en 6.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank beslist tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende ten aanzien van de inbeslaggenomen tang, zoals vermeld in zaak A onder nummer 1.
Verbeurdverklaring
De haakse slijper (vermeld in zaak A onder nummer 2) en de slijpmachine (vermeld in zaak B onder nummer 4), behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, zal de rechtbank deze voorwerpen verbeurd verklaren.
Onttrekking aan het verkeer
De valmessen (zoals vermeld in zaak B onder de nummers 1 en 2) en de flipper kaarten (zoals vermeld in zaak B onder nummer 3), moeten aan het verkeer worden onttrokken en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan en de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen flipper kaarten overweegt de rechtbank dat deze alleen tot doel dienen om in te breken. De rechtbank vindt het maatschappelijk onverantwoord om deze flipper kaarten te retourneren aan verdachte en daarom worden deze onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 3 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
Feit 1
diefstal in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 2
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Feit 3 subsidiair
verduistering
ten aanzien van zaak B
Feit 1 primair
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Feit 2
verduistering
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
201 (tweehonderd een) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
De veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 4] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Opname in een zorginstelling
De veroordeelde laat zich opnemen in een nog nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een opnamedatum bekend is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
De veroordeelde laat zich behandelen door Forensisch Ambulante Zorg Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in overmatig middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
4.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de
reclassering voor hem heeft opgesteld.
5.
Locatiegebod
De veroordeelde blijft tot aan opname in een kliniek zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, met een maximum termijn van 6 maanden, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op zijn huidige verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van maximaal 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat minimaal 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van minimaal 4 uur per dag vrij te besteden. De veroordeelde werkt mee aan Elektronische Monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 5] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder
toestemming van de reclassering, omdat het voor de Elektronische Monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft.
6.
Dagbesteding
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
7.
Meewerken aan schuldhulpverlening
De veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
8.
Meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
Ten aanzien van zaak B
  • 1 STK schaar (omschrijving: PL1300-202414927-G6527189);
  • 1 STK verdovende middelen (na onderzoek echter bestaande uit ibuprofen) (omschrijving: PL1300-202414927-G6527170).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
Ten aanzien van zaak A
1 STK tang (omschrijving: PL1300-2024242381-G6565367).
Verklaart verbeurd:
Ten aanzien van zaak A
1 STK gereedschap (omschrijving: PL1300-2024242381-G6565371).
Ten aanzien van zaak B
1 STK slijpmachine (omschrijving: PL1300-202414927-G6527181).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Ten aanzien van zaak B
  • 1 STK steekwapen (omschrijving: PL1300-202414927-G6527168);
  • 1 STK steekwapen (omschrijving: PL1300-202414927-G6527169);
  • 5 STK handgereedschap (omschrijving: PL1300-202414927-G6527198).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2025.
[...]
[...]

1.[...]

[...]
[...]

1.[...]