3.3.Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt beschuldigd van meerdere feiten, die op 8 juni 2025 zouden zijn begaan tijdens een achtervolging door Amsterdam.
Op 8 juni 2025 krijgen surveillerende verbalisanten een melding dat een persoon in een Volkswagen Caddy op de A2 in de richting van Amsterdam rijdt en dat deze auto als gestolen geregistreerd staat. Later blijkt dat verdachte de bestuurder is van deze auto. Nabij Breukelen geven de verbalisanten een volgteken aan de bestuurder dat in eerste instantie wordt opgevolgd, maar later bij de afrit Abcoude plotseling wordt genegeerd. Daarop zetten de verbalisanten een achtervolging in tot in de binnenstad van Amsterdam. Uiteindelijk lukt het verbalisanten om verdachte te stoppen en aan te houden.
Feit 1: vrijspraak poging tot doodslag c.q. zware mishandeling en bedreiging
De rechtbank is van oordeel, in lijn met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde te komen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Er kan niet goed worden vastgesteld met welke snelheid verdachte langs de politieauto van verbalisant [verbalisant 1] heeft gereden. Bovendien veranderde verdachte zijn rijrichting op het moment dat hij op [verbalisant 1] afreed. Dit geldt als een contra-indicatie voor het vaststellen van voorwaardelijk opzet op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte geen opzet heeft gehad op het bedreigen van [verbalisant 1] , zodat verdachte eveneens zal worden vrijgesproken van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
Feit 2: vrijspraak poging tot doodslag c.q. zware mishandeling
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 2 primair tenlastegelegde poging doodslag en subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling, omdat geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel, laat staan dat verdachte die kans bewust aanvaard zou hebben.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er een aanmerkelijke kans bestond dat verbalisant [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2] ) door het rijgedrag van verdachte gedood zou worden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
[verbalisant 2] heeft verklaard dat hij zijn politiebus op de Van Woustraat in de richting van de Rijnstraat op de trambaan in tegengestelde richting neerzette om verdachte te stoppen. Rechts van zijn politiebus bevonden zich paaltjes die de twee trambanen van elkaar scheidden. Hij zag dat de auto van verdachte met zeer hoge snelheid op hem af kwam rijden. Hij hoorde via de portofoon dat de snelheid van die auto rond de 80 à 100 kilometer per uur lag. Hij heeft direct voorafgaand aan de aanrijding zijn politiebus
een klein beetjeweggestuurd. Verder wegsturen kon niet omdat daar paaltjes stonden. Volgens [verbalisant 2] heeft hij, doordat hij snel reageerde en zijn politiebus naar rechts wegstuurde, kunnen voorkomen dat er een frontale aanrijding zou plaatsvinden.
Of een frontale aanrijding daadwerkelijk is voorkomen doordat [verbalisant 2] op het laatste moment wegstuurde, kan echter zonder objectieve gegevens niet worden vastgesteld. De precieze verplaatsing van de politiebus door de stuurbeweging van [verbalisant 2] is niet komen vast te staan. Evenmin is komen vast te staan wat de snelheid van de auto van verdachte was op het moment dat hij in de richting van de politiebus reed. Dat [verbalisant 2] over de portofoon had gehoord wat de snelheid van verdachte op enig moment is geweest, is hiervoor onvoldoende. Dat geldt ook voor zijn eigen waarneming dat de snelheid ‘zeer hoog’ was. Dat de auto van verdachte de linkerspiegel en de linkerzijkant van de politiebus van [verbalisant 2] heeft geraakt, is uiteindelijk te weinig om vast te kunnen stellen dat [verbalisant 2] met zijn stuurbeweging een frontale aanrijding heeft voorkomen en daarmee een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier te weinig informatie bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde te komen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 2vrijspraak bedreiging
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte geen opzet heeft gehad op het bedreigen van [verbalisant 2] , zodat verdachte eveneens zal worden vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde. Voorstelbaar is dat [verbalisant 2] de situatie als heel bedreigend heeft ervaren. Maar het kennelijke doel van verdachte was om aan de politie te ontkomen die achter hem aanreed en om dat te bereiken langs de stilstaande politiebus van [verbalisant 2] te rijden. Zijn opzet was dan ook niet gericht op het bedreigen van [verbalisant 2] , maar op het ontsnappen aan de politie.
Feit 3overtreden artikel 7 WVW
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde
feit heeft gepleegd.
Omdat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen
vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van
Strafvordering, voor deze bewezenverklaarde feiten met de in
bijlage IIgenoemde opgave
van bewijsmiddelen worden volstaan.
Feit 4overtreden artikel 5a WVW
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen in
bijlage IIis de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedragingen heeft verricht.
De rechtbank moet in dit verband beoordelen of verdachte de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De verkeersregels
Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden. Daarbij gaat het volgens de tenlastelegging - onder meer - om het rijden in een auto door het centrum van Amsterdam met zeer hoge snelheid, over de trambaan tegen dan wel rakelings langs andere auto’s, dit terwijl hij vluchtte voor diverse politieauto’s. De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte, als bestuurder van de Volkswagen Caddy, die gedragingen heeft verricht. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als schenden van de verkeersregels zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
In ernstige mate
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. In deze zaak gaat het om gedurende langere tijd schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
Volgens de wetgever moet het opzet van de verdachte zowel zijn gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten volgens de wetgever de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van verdachte erin dat verdachte – onder meer – uit het rijden op de trambaan, een tram inhalen en rakelings langs dan wel tegen auto’s aanrijden. Dit terwijl verdachte met een veel te hoge snelheid door het centrum van Amsterdam reed en, ondanks de inzet van meerdere politieauto’s, op de vlucht bleef. De politie heeft op een gegeven moment zelfs besloten de achtervolging af te breken omdat het te gevaarlijk werd. Het voertuig stopte pas nadat een politieauto hem had klemgereden waardoor hij werd gedwongen te stoppen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte moet er zich vanaf het begin bewust van zijn geweest dat hij de verkeersregels in ernstige mate schond en heeft deze ernstige schending van de verkeersregels willens en wetens gecontinueerd.
Gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Gezien de aard en ernst van de verkeersgedragingen in kwestie, wordt naar het oordeel van de rechtbank aan dit voorzienbaarheidsvereiste voldaan. Hierbij betrekt de rechtbank dat het centrum van Amsterdam een zeer druk gebied betreft met veel voetgangers en fietsers. De achtervolgende politieauto’s hebben de achtervolging afgebroken vanuit veiligheidsoverwegingen en er is waargenomen dat politieauto’s en overige weggebruikers voor het voertuig van verdachte moesten uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank acht dus bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank het aan verdachte tenlastegelegde feit 4 primair bewezen acht, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Feit 5primair: vrijspraak diefstal
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van de onder 5 primair tenlastegelegde diefstal te komen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 5subsidiair: verduistering
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het procesdossier wél voldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen van de onder 5 subsidiair tenlastegelegde verduistering en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de Volkswagen Caddy van 6 tot en met 7 juni 2025 mocht gebruiken en dat [naam] de eigenaar van de auto is. Verdachte is vervolgens op 8 juni 2025 met de Volkswagen Caddy naar Amsterdam gereden. Uit het P-forumlier van Sirene blijkt dat de Volkswagen Caddy al op 7 juni 2025 als gestolen, verduisterd of vermist object stond gesignaleerd. Gelet op het feit dat verdachte heeft bekend op 8 juni 2025 in de Volkswagen Caddy te hebben gereden, terwijl deze op dat moment als vermist stond gesignaleerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de Volkswagen Caddy op 8 juni 2025 opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend en deze dus heeft verduisterd.