ECLI:NL:RBAMS:2025:7223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/13/774990 / KG ZA 25-699
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van de woning na echtscheiding met belangenafweging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw die recentelijk gescheiden zijn. De man, eigenaar van de woning, heeft de vrouw verzocht de woning te verlaten na de echtscheiding, die op 8 januari 2025 is uitgesproken. De vrouw, die uit Egypte komt en sinds haar huwelijk met de man in de woning woont, heeft verweer gevoerd en verzocht om het voortgezet gebruik van de woning tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, aangezien de spanningen tussen de partijen zijn opgelopen en de situatie onhoudbaar is. De vrouw heeft erkend dat zij de woning moet verlaten, maar heeft aangegeven dat zij minimaal drie maanden nodig heeft om vervangende woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter heeft een belangenafweging gemaakt en geoordeeld dat de vrouw de woning binnen 30 dagen na het vonnis moet verlaten, met een dwangsom van € 250,00 per dag voor het geval zij hieraan niet voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/774990 / KG ZA 25-699 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij bij dagvaarding van 9 september 2025,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. K. Walburg te Hoorn,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.H. Schmidt te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 18 september 2025 waren partijen met hun advocaten aanwezig. Tijdens de zitting heeft de man de dagvaarding toegelicht. De vrouw heeft verweer gevoerd Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Na verder debat is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De man is sinds ongeveer 1994 (enig) eigenaar van de woning aan de [adres] . De vrouw komt uit Egypte; zij is ongeveer vijf jaar geleden naar Nederland gekomen en getrouwd met de man. Tijdens het huwelijk woonden zij samen in de woning.
2.2.
Op 24 september 2024 heeft de man een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De echtscheiding is uitgesproken op 8 januari 2025 en ingeschreven op 15 juli 2025.
2.3.
Op 5 juni 2025 heeft de vrouw bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend waarin zij, naast partneralimentatie, op grond van art. 1:165 Burgerlijk Wetboek het
voortgezet gebruik van de echtelijke woning verzoekt tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Bij verweerschrift van 26 juni 2025 heeft de man verzocht de verzoeken af te wijzen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat - ontruiming van de woning binnen drie dagen na het vonnis, althans binnen een andere termijn, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man wenst dat de vrouw de woning verlaat. Dit doet zij niet en volgens de man zijn de spanningen opgelopen en is de situatie onhoudbaar; hij voelt zich niet meer thuis in zijn eigen huis en ontvangt kinderen en vrienden buiten de deur. In de bodemprocedure is niet binnen afzienbare termijn een beslissing te verwachten, er is zelfs nog geen zittingsdatum gepland. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vordering gegeven.
4.2.
Uit de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting is duidelijk dat partijen niet veel langer onder een dak kunnen wonen. Een van beiden zal op korte termijn de woning moeten verlaten. De voorzieningenrechter zal vooruitlopend op het oordeel van de bodemrechter een belangenafweging maken.
4.3.
De man is eigenaar van de woning, de vrouw heeft geen (huur- of eigendoms)recht op de woning. Hoogstens zou zij nog tot 15 januari 2026 in de woning mogen verblijven als haar verzoek in de bodemprocedure wordt toegewezen. Die kans is echter niet groot, gelet op de sterkere rechten van de man, zijn leeftijd (81 jaar) en het feit dat hij er al ruim 30 jaar woont. Zij is aanmerkelijk jonger, heeft werk en een Nederlands paspoort en moet in staat worden geacht in of buiten [woonplaats] een andere woning te vinden.
4.4.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij erkent dat ze de woning moet verlaten en dat zij zelf ook zo spoedig mogelijk weg wil, maar dat zij tenminste drie maanden nodig heeft om vervangende woonruimte te vinden en dingen te regelen.
4.5.
De voorzieningenrechter is, alles afwegende, van oordeel dat de vrouw de woning dient te verlaten, maar dat een ontruimingstermijn van drie dagen te kort is. Een termijn van een maand na vonnisdatum komt redelijk voor. Langer kan gelet op de spanningen in huis, die blijkens de door de man overgelegde verklaring van met name zijn dochter ook door anderen dan de man worden waargenomen, van de man niet worden gevergd. Daarbij weegt mee dat uit de stukken blijkt dat de vrouw pas half augustus 2025 op huizenjacht is gegaan. Zij kon echter al maanden (zoniet al een jaar, namelijk vanaf de aanvang van de echtscheidingsprocedure in september 2024) weten dat zij op zoek moest naar andere woonruimte – hoe zuur dat ook voor haar is. De man heeft immers onweersproken gesteld dat hij haar herhaaldelijk heeft gevraagd te woning te verlaten. Blijkens het verweerschrift in de bodemprocedure heeft hij bijvoorbeeld 1 juni 2025 als uiterste vertrekdatum genoemd. Daarnaast geldt dat uit de bewijsstukken met betrekking tot vier huurwoningen (plus haar aanmelding bij [naam projectgroep] ) die de vrouw heeft ingebracht, niet is op te maken of zij enige kans maakte op die woningen, met andere woorden of zij serieus zoekt. Positief is wel dat zij kennelijk ook zoekt buiten [woonplaats] , waar de woningnood bijzonder hoog is. Daar komt bij dat de vrouw geen realistisch beeld lijkt te hebben van de situatie, zij lijkt de scheiding nog altijd niet te accepteren en bagatelliseert de spanningen in huis, zo bleek uit haar verklaringen op de zitting. Dat maakt ook aannemelijk dat zij niet serieus zocht of zoekt naar alternatieve woonruimte.
4.6.
De slotsom is dat de vrouw de woning binnen 30 dagen moet verlaten. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden. Weliswaar heeft de man ook al het dwangmiddel van de sterke arm, maar de dwangsom vormt hopelijk een prikkel voor de vrouw om vrijwillig te voldoen waardoor de politie er niet aan te pas hoeft te komen. Wel zal de gevorderde dwangsom worden gemaximeerd.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen 30 (dertig) dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] met al het hare en de haren te verlaten en ontruimen, en onder afgifte van de sleutels van de woning aan de man ter vrije beschikking te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform de artikelen 555 e.v. en 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.
Type: MAH
Coll: EB