ECLI:NL:RBAMS:2025:7211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
24/2519
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging cursus verantwoord rijgedrag en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

Deze uitspraak betreft de oplegging van een cursus verantwoord rijgedrag aan de eiser door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser is het niet eens met deze oplegging en heeft beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam heeft in deze zaak beoordeeld of eiser procesbelang heeft, aangezien hij de cursus inmiddels met goed gevolg heeft afgerond. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft, omdat het resultaat dat hij nastreeft niet meer kan worden bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is verschenen op de zitting en geen bewijs heeft geleverd van eventuele schade die hij heeft geleden door de oplegging van de cursus. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook aangegeven dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt, omdat de zaak niet inhoudelijk is beoordeeld. De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2025 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de oplegging van een cursus verantwoord rijgedrag aan eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordeelt de rechtbank of het CBR terecht de cursus verantwoord rijgedrag heeft opgelegd aan eiser. Daaraan voorafgaand beoordeelt de rechtbank of eiser procesbelang heeft.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser geen procesbelang heeft
.Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het CBR heeft met het besluit van 8 januari 2024 besloten dat eiser de cursus verantwoord rijgedrag moet volgen. Met het bestreden besluit van 28 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het CBR heeft in de brief van 7 oktober 2024 laten weten dat eiser de cursus over verantwoord rijgedrag goed heeft afgerond en dat hij weer veilig deel kan nemen aan het verkeer.
3.1.
Uit de beroepsgronden van eiser leidt de rechtbank – kort gezegd – af dat eiser het niet eens is met de oplegging van de cursus en de bekeuringen die hij heeft gekregen van het CJIB [1] , die aan de oplegging van de cursus ten grondslag liggen. De bekeuringen die eiser heeft ontvangen van het CJIB vallen buiten de omvang van dit geding. De bestuursrechter kan daarover niet beslissen. Nu uit de stukken in het dossier blijkt dat eiser de cursus over verantwoord rijgedrag met goed gevolg heeft afgerond, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij deze procedure.
4. Procesbelang is alleen aanwezig als het resultaat dat eiser nastreeft met deze procedure daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijk betekenis kan hebben. [2] Procesbelang kan onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de betrokken bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. [3] Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft eiser voorafgaand aan de zitting op de hoogte gesteld dat het procesbelang besproken zal worden op de zitting. Eiser is niet verschenen op de zitting en hij heeft de rechtbank ook niet voorafgaand aan de zitting schriftelijk laten weten waar zijn procesbelang nog uit zou bestaan. Eiser heeft ondanks de mogelijkheid hiertoe niet aangevoerd dat hij eventuele (financiële) schade heeft geleden die hij met deze procedure wenst te vergoeden. Nu eisers beroepsgronden zien tegen de oplegging van de cursus en hij inmiddels de cursus met goed gevolg heeft afgerond, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken van procesbelang. Dat het theoretisch mogelijk is om de opleggings- en uitvoeringskosten van de cursus terug te krijgen is onder deze omstandigheden onvoldoende om procesbelang aan te nemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
mr.G. dos Santos 't Hoen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Centraal Justitieel Incassobureau.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4044.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli, CLI:NL:RVS:2015:2282.