ECLI:NL:RBAMS:2025:720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/011472-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vervalsing van geschriften en onverschuldigde betalingen door een medewerker van een hogeschool

Op 5 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het vervalsen van zeven geschriften. Deze vervalsingen leidden ertoe dat een hogeschool onterecht een bedrag van €294.000,- heeft betaald. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een periode van tien maanden de hogeschool voor minimaal €615.452,- heeft benadeeld. De zaak kwam aan het licht na een melding van een verdachte transactie door een bank. De verdachte, werkzaam als medewerker grootboek, had de taak om te controleren of buitenlandse studenten hun garantstelling hadden betaald. In plaats daarvan vervalste zij refundformulieren, waardoor onterecht geld werd overgemaakt naar verschillende buitenlandse rekeningen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van verduistering, omdat niet bewezen kon worden dat zij de gelden op een wederrechtelijke manier onder zich had gekregen. Wel werd bewezen dat zij zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uur geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/011472-22
Datum uitspraak: 5 februari 2025
Promis
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboortegegevens] 1980
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres]
hierna: verdachte

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T.M. van Wanrooij, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A.J. van der Velden, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. verduistering uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, gepleegd in de periode van 20 december 2019 tot en met 12 november 2020, meermalen gepleegd;
2. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
De volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak feit 1

Voor een veroordeling wegens verduistering is vereist dat de verdachte zich een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft wederrechtelijk toe-eigent. Het bestanddeel ‘goed (...) dat hij
anders dan door misdrijfonder zich heeft’ uit artikel 321 Sr moet aldus worden uitgelegd dat niet enig door de verdachte begaan misdrijf ertoe heeft geleid dat hij het desbetreffende goed onder zich heeft gekregen. De omstandigheid dat de verdachte de geldbedragen door misdrijf, eventueel door oplichting, heeft verkregen, impliceert derhalve dat niet bewezen kan worden dat de verdachte deze geldbedragen heeft verduisterd. [1]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in haar functie van medewerker grootboek bij de [hogeschool] er aan heeft bijgedragen dat in een periode van ruim tien maanden onverschuldigd geldbedragen van in totaal meer dan € 600.000,- zijn overgemaakt van de bankrekening van [hogeschool] naar verschillende bankrekeningen in het buitenland. Buitenlandse studenten dienen een garantstelling te betalen aan de [hogeschool] in afwachting van de benodigde vergunningen. Als aan alle voorwaarden is voldaan kunnen zij deze garantstelling terugvragen. Verdachte heeft tot taak gehad te controleren of de student daadwerkelijk die bedragen heeft betaald. Als het bedrag afweek, deed zij navraag bij de afdeling Immigration. Immigration controleerde volgens verdachte of het rekeningnummer op het formulier overeenkomt met het rekeningnummer waarvan is betaald. Verdachte ontving de refundformulieren altijd per mail. Immigration krijgt de formulieren van studenten en studenten vullen de formulieren zelf in. Als het allemaal klopt, maakte verdachte in geval van een rekening uit een SEPA-land een Word-bestand aan, met een screenshot van het refundformulier en de betaling. Dit bestand sloeg zij op op het netwerk, samen met een excelbestand. Dat bestand zond zij door aan haar collega’s om er weer een ander type bestand van te maken. Daarna ging het naar Cashmanagement om het uit te betalen. Verdachte kon uit hoofde van haar functie geen betalingen verrichten en heeft zelf ook geen betalingen verricht.
Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte in zeven refundformulieren de naam van de bank, het bankrekeningnummer en de tenaamstelling heeft veranderd. Dit heeft geresulteerd in zeven onverschuldigde betalingen door [hogeschool] van in totaal € 294.000,- euro. Daarnaast heeft zij nog bijgedragen aan de uitvoering van minstens 32 transacties (op 20 december 2019, 21 januari 2020 en op 4 en 5 maart 2020) ten gunste van diverse Britse rekeningnummers waarvoor een geldige titel ontbreekt. Het gaat om minimaal € 615.452,-.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de beschrijving van verdachte van haar taak, dat zij geen betalingen verrichtte, maar alleen controleerde of de student recht had op terugbetaling van (een deel van) de garantstelling. Zij had uit hoofde van haar werkzaamheden de gelden van [hogeschool] niet onder zich, maar zij heeft deze gelden door de refundformulieren te vervalsen, en dus door een misdrijf, zich wederrechtelijk toegeëigend. Haar handelen kan om die reden niet als verduistering worden gekwalificeerd. Nu onder feit 1 enkel verduistering is tenlastegelegd, zal zij van dit feit worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
op 17 november 2020 te Amsterdam, een geschrift, dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen, heeft vervalst, door op meerdere "refund-formulieren" de rekeningnummers en de tenaamgestelden aan te passen met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de als
bijlage IIaan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen zijn vervat.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren en voorts tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en gelet op straffen die in vergelijkbare zaken door de rechtbank worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. Echter, gelet op het tijdsverloop in deze zaak is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend. Om toch recht te doen aan de ernst van de feiten en verdachte in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten, dient aan haar een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over de bewezenverklaring en verdachte kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft door het vervalsen van zeven geschriften ervoor gezorgd dat de [hogeschool] een bedrag van €294.000,- onverschuldigd heeft betaald. Deze handelwijze stond niet op zichzelf, in een periode van ruim tien maanden heeft verdachte de [hogeschool] in totaal voor minimaal
€ 615.452,- benadeeld. Deze handelwijze is pas gestopt nadat een bank een melding van een verdachte transactie deed en er een onderzoek is gestart. Verdachte deed dit naar eigen zeggen op aangeven van iemand die haar een geldbedrag in verband met een erfenis in het vooruitzicht had gesteld, een erfenis waar zij geen recht op had. Zij heeft bij haar handelen kennelijk uitsluitend haar eigen financiële gewin voor ogen gehad en zich niet bekommerd om de enorme schade die zij aan haar werkgever heeft toegebracht.
Straf
Hoewel verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1, betreft dit naar het oordeel van de rechtbank een technische vrijspraak, en houdt de rechtbank bij het opleggen van de straf als strafverzwarende omstandigheid rekening met het feit dat verdachte door het vervalsen van de zeven ten laste gelegde refundformulieren haar werkgever voor € 294.000 heeft benadeeld. Bij het bepalen van de straf is gekeken naar afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt en naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Voor het bepalen van het vertrekpunt in deze zaak zoekt de rechtbank gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de gevolgen daarvan, aansluiting bij hetgeen de oriëntatiepunten vermelden bij fraude met dit soort bedragen. Hoewel gelet daarop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend zou zijn, ziet de rechtbank daar in deze zaak toch van af.
In straf verminderende zin houdt de rechtbank er namelijk rekening mee dat het feit ruim vier jaar geleden heeft plaatsgevonden. Verdachte is hierover voor het eerst op 30 januari 2021 door haar werkgever gehoord en op 15 november 2021 door de politie als verdachte.
Dat betekent dat op de dag van de uitspraak de redelijke termijn met ruim veertien maanden is overschreden.
De rechtbank heeft bovendien kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van
4 oktober 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat zij naar aanleiding van deze zaak zelf psychische hulp heeft gezocht en dat zij er in haar huidige baan voor heeft gezorgd, dat zoiets niet weer kan gebeuren.
Ten slotte staat in het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 24 november 2024 vermeld dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een reclasseringstoezicht.
Alles afwegend zal de rechtbank verdachte – conform de eis van de officier van justitie – veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan, en daarnaast vanuit het oogpunt van normbevestiging een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Danel, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2025.