ECLI:NL:RBAMS:2025:717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/13/756120 / HA ZA 24-977
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale kredietovereenkomst tussen Bridgefund B.V. en gedaagden

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 5 februari 2025, betreft het een bevoegdheidsincident in een geschil tussen de besloten vennootschap Bridgefund B.V. en drie gedaagden, waaronder [gedaagde 3], die zich borg heeft gesteld voor de verplichtingen van de andere gedaagden. Bridgefund vordert betaling van een onbetaald kredietbedrag van € 41.567,03, dat door [gedaagde 1] is opgenomen, maar niet is terugbetaald. De rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is om van de vorderingen tegen [gedaagde 3] kennis te nemen, gezien het feit dat deze gedaagde in Duitsland woont. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid moet worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I-bis verordening. De rechtbank komt tot de conclusie dat zij bevoegd is, omdat de vorderingen van Bridgefund voortvloeien uit de borgstelling van [gedaagde 3] en de plaats van uitvoering van de verbintenis in Amsterdam ligt, waar Bridgefund is gevestigd. De rechtbank wijst de vorderingen van [gedaagde 3] tot onbevoegdheid af en veroordeelt hem in de proceskosten van Bridgefund, vastgesteld op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen. De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/756120 / HA ZA 24-977
Vonnis in incident van 5 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRIDGEFUND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Bridgefund,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
[gedaagde 1] B.V.,
zonder bekende vestigingsplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
zonder bekende vestigingsplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. F.J. Bleker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 juli 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid van [gedaagde 3] , met één productie,
- de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis in incident wordt uitgesproken.

2.De feiten voor zover van belang voor het incident

2.1.
[gedaagde 3] is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 1] .
2.2.
Bridgefund enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds hebben op 24 mei 2022 een overeenkomst flexibel krediet (hierna: de overeenkomst) gesloten. Op basis van de overeenkomst mochten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – samengevat – gebruik maken van een door Bridgefund verstrekte kredietfaciliteit tot een maximumbedrag van € 50.000,00 ter financiering van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde 1] . In de overeenkomst zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk aangeduid als “leningnemer”.
2.3.
In de overeenkomst is een aflossingsschema opgenomen waarin is bepaald op welke wijze [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de door hen opgenomen bedragen aan Bridgefund moeten terugbetalen.
2.4.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Bridgefund (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard. De algemene voorwaarden zijn als bijlage bij de overeenkomst gevoegd. De algemene voorwaarden luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
12. Slotbepalingen
(…)
12.2
Geschillen tussen de Leningnemer en BridgeFund kunnen uitsluitend worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Amsterdam.”
2.5.
[gedaagde 3] heeft zich, tegelijk met het afsluiten van de overeenkomst namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , borg gesteld voor alle verplichtingen die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit hoofde van de overeenkomst hebben (hierna: de borgstelling). De borgstelling luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“De Borg verklaart:
(…)
-
Bekend te zijn met de inhoud van de Overeenkomst overbruggingsfinanciering, inclusief bijlagen.
(…)
Indien de Borg gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, verklaart de Borg hierbij (voor zover vereist) de toestemming te hebben verkregen voor het aangaan van deze borgstelling welke hij/zij nodig heeft op grond artikel 1:88 BW. Als bewijs daarvan wordt deze borgstelling mede ondertekend door de echtgeno(o)t(e), dan wel de geregistreerde partner van de Borg.”
2.6.
[gedaagde 1] heeft een totaalbedrag van € 41.567,03 van het krediet opgenomen. Dit bedrag is vervolgens niet aan Bridgefund terugbetaald. Bridgefund heeft [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] bij brieven van 3 juni 2024 aangesproken tot betaling van voornoemd bedrag, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben daaraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Bridgefund vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis alle gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 41.567,03, vermeerderd met rente en kosten.
en voorts indien gedaagden worden veroordeeld:
- verstrekking van een bewijs van waarmerking als Europese Executoriale Titel als bedoeld in artikel 6 lid 1 EET-Verordening, [1]
dan wel indien gedaagden verweer hebben gevoerd en worden veroordeeld:
- verstrekking van een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 Brussel I-bis-Verordening (hierna: Brussel I-bis). [2]
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet in de procedure verschenen.
3.3.
[gedaagde 3] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren proceskostenveroordeling van Bridgefund, vermeerderd met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde 3] vordert – samengevat – dat de rechtbank zich bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Bridgefund tegen hem kennis te nemen, met veroordeling van Bridgefund in de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.2.
Bridgefund voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren proceskostenveroordeling van [gedaagde 3] , vermeerderd met rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Dit is een internationale zaak, omdat partijen gevestigd zijn althans wonen in verschillende landen, te weten Nederland en Duitsland. De rechtbank moet daarom (ook ambtshalve) beoordelen of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van de vorderingen van Bridgefund op [gedaagde 3] (als niet-Nederlandse gedaagde) kennis te nemen.
5.2.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is moet ten aanzien van [gedaagde 3] worden beantwoord aan de hand van Brussel I-bis, omdat het geschil materieel, formeel en temporeel onder het toepassingsgebied van deze verordening valt (artikelen 1, 6 en 66 Brussel I-bis).
5.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis is de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Aangezien [gedaagde 3] in Duitsland woont, kan deze rechtbank aan de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis geen internationale bevoegdheid ten aanzien van hem ontlenen.
5.4.
In afwijking van de hiervoor geschetste hoofdregel, geeft Brussel I-bis enkele bijzondere bevoegdheidsregels die tot alternatieve bevoegdheidsgronden kunnen leiden, waaronder artikel 8 punt 1 en artikel 7 lid 1 Brussel I-bis. Volgens Bridgefund kan de rechtbank aan voornoemde bepalingen internationale bevoegdheid ten aanzien van [gedaagde 3] ontlenen. Daarnaast zijn volgens Bridgefund de algemene voorwaarden van toepassing op de borgstelling van [gedaagde 3] , zodat de rechtbank op grond van artikel 12.2 algemene voorwaarden internationaal bevoegd is ten aanzien van hem. Verder betoogt Bridgefund dat de rechtbank internationale bevoegdheid ten aanzien van [gedaagde 3] kan ontlenen aan artikel 107 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Tot slot heeft Bridgefund aangevoerd dat [gedaagde 3] als borg geen verweren heeft die de hoofdschuldenaar niet heeft.
5.5.
De rechtbank zal hierna achtereenvolgens de onderwerpen behandelen i) artikel 107 Rv, ii) toepasselijkheid van de algemene voorwaarden op de borgstelling, iii) de borg heeft geen verweren die de hoofdschuldenaar niet heeft, iv) artikel 8 punt 1 Brussel I-bis en v) artikel 7 punt 1 Brussel I-bis.
Artikel 107 Rv
5.6.
Het beroep van Bridgefund op artikel 107 Rv, wordt verworpen. Bridgefund miskent daarmee namelijk dat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van [gedaagde 3] moet worden beoordeeld aan de hand van Brussel I-bis en niet aan de hand van het bepaalde in Rv. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan een bespreking van wat Bridgefund in dit verband verder nog naar voren heeft gebracht.
Toepasselijkheid forumkeuze in de algemene voorwaarden op de borgstelling
5.7.
Bridgefund voert aan dat de forumkeuze in artikel 12.2 van de algemene voorwaarden van toepassing is op de borgstelling en heeft er in dat verband op gewezen dat [gedaagde 3] met de borgstelling heeft verklaard “
bekend te zijn met de inhoud van de Overeenkomst overbruggingsfinanciering, inclusief bijlagen.
5.8.
Dat met “
de Overeenkomst overbruggingsfinanciering” wordt gedoeld op de overeenkomst, staat niet ter discussie. De rechtbank gaat daar dan ook van uit. Het enkele feit dat [gedaagde 3] met de borgstelling heeft verklaard dat hij bekend is met de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde bijlagen – waaronder de algemene voorwaarden – betekent echter nog niet dat de algemene voorwaarden (ook) van toepassing zijn op de borgstelling. Dat volgt namelijk niet uit de tekst van de borgstelling. Verder is niet gebleken van andere omstandigheden waaruit volgt dat partijen bedoeld hebben de algemene voorwaarden op de borgstelling van toepassing te verklaren. Het hiervoor in 5.7 geschetste standpunt van Bridgefund wordt dan ook verworpen.
De borg heeft geen verweren die de hoofdschuldenaar niet heeft
5.9.
Bridgefund heeft verder aangevoerd dat de borg geen verweren heeft die de hoofdschuldenaar niet heeft. Volgens Bridgefund kan [gedaagde 3] als borg zich niet op onbevoegdheid van deze rechtbank beroepen omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat vanwege het forumkeuzebeding ook niet kunnen doen. De rechtbank volgt Bridgefund hierin niet. Onder verwijzing naar hetgeen hierna in 5.22 wordt overwogen omtrent de toepasselijkheid van Nederlands recht op de borgstelling, geldt namelijk dat artikel 7:852 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) – kort gezegd – bepaalt dat verweermiddelen die de hoofschuldenaar jegens de schuldeiser ook door de borg kunnen worden ingeroepen, onverlet laat dat de borg ook verweermiddelen kan ontlenen aan zijn eigen rechtsverhouding met de schuldeiser.
Artikel 8 punt 1 Brussel I-bis
5.10.
Op grond van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis kan een verweerder die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, indien er meer dan één verweerder is, worden opgeroepen voor het gerecht voor de woonplaats van één van de verweerders, op voorwaarde dat tussen de vorderingen tegen de verschillende verweerders een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting. Zo wordt vermeden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
5.11.
De door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) verstrekte uitleg van de voorlopers van deze bepaling [3] , geldt ook voor artikel 8 Brussel I-bis. [4]
5.12.
De bevoegdheidsregel van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis strekt ertoe een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, parallel lopende processen zo veel mogelijk te beperken en dus te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. [5] Omdat met deze bevoegdheidsregel wordt afgeweken van de hoofdregel van Brussel I-bis dat de rechter van de woonplaats van verweerder bevoegd is (artikel 4 lid 1), moet deze regel restrictief worden uitgelegd. Die uitleg mag zich alleen uitstrekken tot de in die verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen. [6]
5.13.
Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt in dit verband dat beslissingen niet reeds onverenigbaar kunnen worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil; daartoe is bovendien vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. [7]
5.14.
Bij de beoordeling van de vraag of tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen zodanig samenhangend zijn dat in dit geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat, moet rekening worden gehouden met alle noodzakelijke elementen van het dossier. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Ook de rechtsgrondslag van de vorderingen zal de rechter in zijn beschouwing moeten betrekken. De rechtsgrondslagen van de tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen (bijvoorbeeld het op die vorderingen toepasselijke recht) hoeven niet identiek te zijn voor toepassing van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis, mits voor alle gedaagden voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen voor in de lidstaat waarin ten minste een van hen zijn woonplaats heeft. [8]
5.15.
Het HvJEU heeft in de arresten
Kolassaen
Universal Musicten aanzien van de voorloper van Brussel I-bis, geoordeeld dat het gerecht waarbij een geschil aanhangig is gemaakt, in het kader van de toetsing van zijn bevoegdheid alle hem ter beschikking staande gegevens in aanmerking moet nemen, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de gedaagde. Er hoeft in de fase van de bepaling van de bevoegdheid echter geen bewijsprocedure te worden gevoerd met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van het ingeroepen vorderingsrecht relevant zijn. [9] Hieruit volgt dat de rechter zich bij de beantwoording van de bevoegdheidsvraag beperkt tot een oordeel op het eerste gezicht.
Toepassing van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis
5.16.
Bridgefund heeft gewezen op de forumkeuze voor deze rechtbank in artikel 12.2 van haar algemene voorwaarden die op de overeenkomst tussen haar en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van toepassing zijn verklaard. Dit brengt volgens Bridgefund mee dat deze rechtbank bevoegd is ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , zodat zij als zogenoemde ankergedaagden kunnen fungeren. Verder spreekt de nauwe band tussen haar vorderingen op [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] – volgens Bridgefund – uit het feit dat [gedaagde 3] zich borg heeft gesteld voor hetgeen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit hoofde van de overeenkomst aan Bridgefund verschuldigd zijn.
5.17.
Voorop staat dat artikel 8 punt 1 Brussel I-bis als eerste voorwaarde stelt dat de bevoegdheid met betrekking tot de ankergedaagde moet berusten op de
woonplaatsvan die gedaagde. Aan die voorwaarde is hier niet voldaan. In dit geval zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de potentiële ankergedaagden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben volgens Bridgefund geen bekende vestigingsplaats meer binnen of buiten Nederland en hun laatst bekende vestigingsplaats is [vestigingsplaats] dat onder het arrondissement Overijsel, zittingsplaats Almelo valt. De bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als ankergedaagden berust daarmee niet op hun woonplaats.
5.18.
De door Bridgefund voorgestane uitleg van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis dat ook op grond van een forumkeuze gekozen rechter als de bevoegde woonplaatsrechter kan gelden, vindt geen steun in de tekst van Brussel I-bis en ook niet in de rechtspraak van het HvJEU. Dit betekent dat het beroep van Bridgefund op artikel 8 punt 1 Brussel I-bis wordt verworpen. Daarmee kan dus in het midden blijven of aan de andere voorwaarde van artikel 8 punt 1 Brussel I-bis (een voldoende nauwe band tussen de vorderingen) is voldaan.
Artikel 7 punt 1 Brussel I-bis
5.19.
Bridgefund heeft verder toegelicht dat deze rechtbank internationale bevoegdheid ten aanzien van [gedaagde 3] kan ontlenen aan artikel 7 punt 1 Brussel I-bis, omdat [gedaagde 3] moet betalen in de vestigingsplaats van Bridgefund, te weten Amsterdam.
5.20.
De rechtbank vat het hiervoor geschetste standpunt van Bridgefund op als een beroep op artikel 7 punt 1 onder a Brussel I-bis. Hieruit volgt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd. In dit geval is de verbintenis die aan de eis van Bridgefund tegen [gedaagde 3] ten grondslag ligt de borgstelling.
5.21.
Uit het arrest
Tessili/Dunlop [10] volgt dat wanneer partijen (zoals in de onderhavige borgstelling het geval) de plaats van uitvoering niet bij hun overeenkomst hebben bepaald, de vraag naar de rechtsmacht in twee stappen moet worden beantwoord. De eerste stap is de vaststelling welk rechtsstelsel volgens het toepasselijke conflictenrecht op de overeenkomst van toepassing is. De tweede stap is de bepaling van de plaats waar de verbintenis moet worden uitgevoerd.
5.22.
Voor de bepaling van het toepasselijk recht is in dit geval Rome I-Verordening (hierna: Rome I) [11] van belang. Op grond van artikel 3 Rome I komt de rechtbank ten aanzien van de borgstelling uit op de toepasselijkheid van Nederlands recht. Dat op de borgstelling artikel 1:88 BW van toepassing is, staat hier niet ter discussie. In de borgstelling heeft Bridgefund immers uitdrukkelijk artikel 1:88 BW van toepassing verklaard en [gedaagde 3] doet in deze procedure een beroep op vernietiging van de borgtocht op grond van het daaraan gerelateerde artikel 1:89 BW. Dit maakt dat sprake is van een (stilzwijgende) rechtskeuze voor Nederlands recht die voldoende duidelijk blijkt uit de omstandigheden van het geval.
5.23.
Dan is de vraag wat de plaats is waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd. Concreet komt dit neer op de vraag wat de plaats van uitvoering is van de overeengekomen borgstelling door [gedaagde 3] voor de onbetaalde schuld van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan Bridgefund. Gesteld noch gebleken is dat partijen daarover afspraken hebben gemaakt. Dat betekent dat de plaats van uitvoering van deze verbintenis op grond van het daarop toepasselijke Nederlandse recht moet worden bepaald. Uit artikel 6:116 lid 1 BW volgt als hoofdregel dat een verbintenis tot betaling van een geldschuld moet worden voldaan aan de woonplaats/vestigingsplaats van de schuldeiser. Er is niet gesteld of gebleken dat dat in dit geval uitzonderingen op deze hoofdregel gelden. De betaling moet dus worden gedaan in Amsterdam, omdat Bridgefund daar gevestigd is. Gevolg hiervan is dat deze rechtbank zowel internationaal als relatief bevoegd is om van de vorderingen van Bridgefund op [gedaagde 3] kennis te nemen.
Conclusie
5.24.
De conclusie is dat de vorderingen van [gedaagde 3] worden afgewezen.
De proceskosten
5.25.
[gedaagde 3] krijgt dus ongelijk en moet daarom de proceskosten van Bridgefund betalen. De proceskosten van Bridgefund worden vastgesteld op:
- salaris advocaat: € 614,00 (1,0 punt x tarief II: € 614,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 792,00
De gevorderde rente over de proceskosten
5.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.27.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

Verzoek van [gedaagde 3] om eerst een tussenvonnis te wijzen omtrent het toepasselijk recht
6.1.
[gedaagde 3] verzoekt de rechtbank, voordat de hoofdzaak inhoudelijk wordt behandeld, een tussenvonnis te wijzen waarin wordt bepaald welk recht van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [gedaagde 3] en Bridgefund. Gelet op hetgeen hieromtrent in rechtsoverweging 5.22 is overwogen, ontbreekt het [gedaagde 3] aan belang bij dit verzoek en wordt het daarom afgewezen.
De verdere procesvoering
6.2.
[gedaagde 3] heeft reeds van antwoord gediend. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 12 februari 2025 voor beraad omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
6.3.
Gelet op het voorgaande wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [gedaagde 3] in de proceskosten, aan de zijde van Bridgefund vastgesteld op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde 3] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
7.3.
veroordeelt [gedaagde 3] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
7.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.5.
verwijst de zaak naar de rol van
12 februari 2025voor beraad omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,
7.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (Pb EU L 143),
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissing in burgerlijke handelszaken.
3.Artikel 6, punt 1, EEX-Verdrag (Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Brussel, 27 september 1968, Trb. 1969, 101, PbEG 1998, C 27/1) en artikel 6, punt 1, Verordening Brussel I (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEG 2001, L 12/1).
4.Vgl. HvJEU 16 november 2016, zaak C-417/15, ECLI:EU:C:2016:881 (Schmidt), punt 26.
5.HvJEU 20 april 2016, zaak C-366/13, ECLI:EU:C:2016:282 (Profit Investments SIM), punt 61.
6.HvJEU 20 april 2016, zaak C-366/13, ECLI:EU:C:2016:282 (Profit Investments SIM), punt 63.
7.Zie onder meer HvJEU 13 juli 2006, C-539/03, ECLI:EU:C:2006:458 (Roche/Primus), punt 26, HvJEU 1 december 2011, zaak C-145/10, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer), punt 79, HvJEU 21 mei 2015, zaak C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (CDC/Akzo), punt 20 en HvJEU 20 april 2016, zaak C-366/13, ECLI:EU:C:2016:282 (Profit Investments SIM), punt 65.
8.HvJEU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer), punt 80-84; HvJEU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2015:335 (CDC/Akzo c.s.), punt 23.
9.HvJEU 28 januari 2015, zaak C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37 (Harald Kolassa /Barclays Bank plc), punt 64 en HvJEU 16 juni 2016, zaak C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music), punt 45-46.
10.HvJ 6 oktober 1976, zaak 12-76, ECLI:EU:C:1976:133 (Tessili/Dunlop).
11.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Verordening).