5.2.Gevolgen van de gelijkstelling met een Nederland ex artikel 6a OLW
Standpunt van de verdediging
De rechtbank heeft eerder afgezien van weigering op grond van artikel 7 OLW in gevallen waar sprake was van meerdere feiten waarvan er één of een aantal niet strafbaar waren naar Nederlands recht. In die gevallen kan accessoir overgeleverd worden. Dit gebeurt dan onder verwijzing naar het gebrek aan aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, dat de dader en slachtoffers afkomstig zijn uit het uitvaardigende land en dat het één of een aantal van meerdere feiten betreft terwijl de overige feiten wel aan het vereiste van dubbele strafbaarheid voldoen. In deze zaak is de strafbaarheid van de feiten wellicht te herleiden naar de katholieke cultuur die in Polen erg leeft. Het is daarnaast niet duidelijk wie schade heeft geleden door de feiten, aangezien geen dwang of geweld is toegepast bij de vrouwen die het werk uitvoerden. De opgeëiste persoon heeft zijn leven in Nederland opgebouwd, kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en wenst niet terug te keren naar Polen. Bovendien betreffen het feiten van meer dan tien jaar geleden. Dit alles in samenhang bezien leidt ertoe dat de rechtbank de overlevering dient te weigeren vanwege het ontbreken van de dubbele strafbaarheid.
Het weigeren van de overlevering met strafovername voor feiten die niet strafbaar zijn naar Nederlands recht botst met de regeling in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: WETS) en is hierom niet een geschikte oplossing, maar dient uiterst subsidiair toegepast te worden indien de rechtbank voornoemde beredenering niet volgt.
Standpunt van de officier van justitie
Het weigeren van de overlevering met strafovername lijkt een logische keuze omdat het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in Nederland ligt, gelet op de (voornamelijk economische) binding die de opgeëiste persoon met Nederland heeft. Het is echter zo dat de WETS niet de mogelijkheid biedt om bij strafovername af te zien van weigering voor het ontbreken van de dubbele strafbaarheid. Weigering met strafovername is in deze zaak hierom niet mogelijk. Indien de rechtbank de mogelijkheid hiertoe wel ziet, refereert het openbaar ministerie zich aan haar oordeel. Straffeloosheid dreigt echter als de rechtbank de overlevering weigert vanwege het ontbreken van de dubbele strafbaarheid. Deze beslissing zou dan ook in strijd zijn met de achterliggende doelen van Europese samenwerking in het kader van overlevering.
Resocialisatie en straffeloosheid dienen tegen elkaar te worden afgewogen en ook dient meegenomen te worden dat een volledige weigering de opgeëiste persoon belemmert in het gebruik van zijn recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie. Hierom dient de overlevering te worden toegestaan.
Indien sprake is van gelijkstelling met een Nederlander kan op grond van artikel 6a OLW de overlevering worden geweigerd, als de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Ten aanzien van het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan het vonnis van
the District Court of Lublinvan 8 mei 2019 heeft de rechtbank onder 4 vastgesteld dat de feiten naar Nederlands recht niet strafbaar zijn. Zij ziet echter aanleiding om, ondanks het ontbreken van dubbele strafbaarheid, de weigeringsgrond van artikel 7, eerste lid, OLW niet toe te passen en de tenuitvoerlegging van de voor die feiten in Polen opgelegde straf over te nemen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De feiten hebben weliswaar aanknopingspunten met de Poolse rechtsorde, omdat ze zijn begaan in Polen, door een Poolse onderdaan in samenwerking met (tenminste enkele) andere Poolse onderdanen, maar de rechtbank acht het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu vastgesteld is dat hij duurzaam verblijf heeft in Nederland. Een weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de bij dat vonnis opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Zolang die vrijheidsstraf naar het recht van Polen voor tenuitvoerlegging vatbaar is, zou bij weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW de opgeëiste persoon, wanneer hij gebruik maakt van zijn vrije verkeersrechten, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Polen zouden de met de tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen. Het oordeel dat het ontbreken van dubbele strafbaarheid in dit geval in de weg zou moeten staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en dus – gelet op artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW jo artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS – aan de tenuitvoerlegging van die straf in Nederland, zou de nagestreefde sociale re-integratie eveneens kunnen doorkruisen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, vierde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.