ECLI:NL:RBAMS:2025:7018

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
25/103, 25/104
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 24 september 2025, met zaaknummers 25/103 en 25/104, gaat het om twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. Eiser is van mening dat hij geen parkeerbelasting verschuldigd is, omdat zijn auto tijdens de reparatie door een garage is geparkeerd. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat, hoewel eiser de auto niet zelf heeft geparkeerd, hij als kentekenhouder verantwoordelijk is voor het betalen van de parkeerbelasting. De rechtbank legt uit dat volgens artikel 225 van de Gemeentewet de houder van het voertuig wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd, indien de belasting niet is voldaan. Eiser heeft de auto aan de garage overgedragen, wat betekent dat hij instemde met het gebruik van de auto door de garage. De rechtbank kan geen rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals het feit dat hij een parkeervergunning heeft voor een nabijgelegen zone. De beroepen van eiser worden ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of vergoeding van verletkosten terug. Eiser wordt aangeraden om eventuele kosten van de naheffingsaanslagen te verhalen op de garage.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 25/103 en 25/104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

( [gemachtigde verweerder] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over twee aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting (naheffingsaanslagen). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe aan dat hij zijn auto niet zelf geparkeerd heeft, maar de garage dit heeft gedaan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd. Eiser krijgt dus geen gelijk en de beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 23 en 24 oktober 2024 heeft de heffingsambtenaar eiser een naheffingsaanslag opgelegd omdat de auto van eiser met kenteken [kentekennummer] geparkeerd stond ter hoogte van de [adres] in [woonplaats] op 20 oktober 2024 om 14.10 uur en 21 oktober 2024 om 10.08 uur, terwijl daarvoor geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Met de bestreden uitspraken van 26 november 2024 en 11 december 2024 op de bezwaren van eiser is de heffingsambtenaar daarbij gebleven.
2.2.
Eiser heeft afzonderlijk beroep ingesteld tegen beide bestreden besluiten. De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert aan dat hij tussen 14 en 24 oktober 2024 zijn auto heeft afgeleverd bij de [naam] garage in [woonplaats] voor een langdurige reparatie. Tijdens de reparatieperiode is de auto tijdelijk uit de garage gehaald, geparkeerd en vervolgens weer binnengezet. De naheffingsaanslagen zijn dus te wijten aan de garage en zijn niet de schuld van eiser. Daarnaast voert eiser aan dat hij niet op de betreffende locatie geparkeerd zou hebben, aangezien hij een parkeervergunning heeft voor zone 7 en die zone ligt 2 meter van de plek waar de auto geparkeerd is vandaan.
3.1.
De rechtbank overweegt dat parkeerbelasting in beginsel wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd (artikel 225, derde lid, van de Gemeentewet). Als de belasting niet is voldaan, wordt de houder van het voertuig aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd (artikel 225, vijfde lid, van de Gemeentewet). De houder is degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven.
3.2.
De rechtbank neemt als feit aan dat eiser het voertuig niet zelf heeft geparkeerd. Dit maakt evenwel niet dat hij geen belasting is verschuldigd, aangezien hij kentekenhouder is van de auto. De enige mogelijke uitzonderingen zijn:
  • als blijkt dat ten tijde van het parkeren een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, in welk geval die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
  • indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, in welk geval de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
  • als aannemelijk wordt gemaakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Deze uitzonderingen doen zich niet voor. Eiser heeft de auto overgedragen aan de garage. Hiermee heeft eiser er feitelijk mee ingestemd dat de garage over zijn auto kan beschikken. Dat de medewerker zich jegens eiser niet zo heeft gedragen als eiser gehoopt of verwacht had, door de auto op straat te parkeren zonder parkeerbelasting te voldoen, maakt dat niet anders.
3.3.
Het is erg ongelukkig voor eiser dat de auto dichtbij de grens van het gebied geparkeerd stond waar hij een parkeervergunning voor heeft, maar de rechtbank kan met deze samenloop van omstandigheden geen rekening houden. Parkeerbelasting is een zogenaamde objectieve belasting en daarbij kan geen rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden. Dat kan alleen anders zijn in een geval van overmacht. Een beroep op overmacht kan alleen dan slagen indien de belastingplichtige in verband met een noodsituatie of een spoedeisende situatie verhinderd was of niet in staat was om tijdig parkeerbelasting te voldoen. Een dergelijke situatie heeft zich niet voorgedaan.
3.4.
Indien eiser de door hem gemaakte kosten van de naheffingsaanslagen vergoed wenst, dient hij zich tot de garage te wenden.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn verletkosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.