8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een kapotte bierfles tegen het gezicht van het slachtoffer te gooien die daardoor een fikse verwonding opliep. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was op het slachtoffer omdat deze het wisselgeld van een aankoop die het slachtoffer voor hem had
gedaan niet aan hem wilde teruggeven. Dit ontaardde uiteindelijk in een vechtpartij tussen verdachte en het slachtoffer op klaarlichte dag in een openbaar park en is daar door meerdere getuigen gezien. Het gooien met een kapotte bierfles in iemands gezicht brengt een groot risico op – ernstige – letselschade met zich.
Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen zoals deze een grote impact hebben op zowel slachtoffers als omstanders. Bovendien versterken dergelijke geweldsincidenten de in de samenleving aanwezige gevoelens van onrust en onveiligheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland van 26 mei 2025 en 26 augustus 2025.
Ter terechtzitting is [naam] , reclasseringswerker, als getuige-deskundige gehoord.
In het advies van 25 mei 2025 wordt geconcludeerd dat verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria maar niet aan de zachte ISD-criteria. Verdachte staat geregistreerd als veelpleger, maar ondanks een laatstelijk in 2024 negatief afgesloten reclasseringstoezicht, is men van mening dat een ambulant kader nog onvoldoende is benut. Verdachte lijkt thans zijn verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen en zich wel open te stellen voor gedragsinterventies, waar dit eerder niet het geval was. De reclassering ziet hierin voldoende aanknopingspunten voor gedragsverandering door middel van interventies binnen een ambulant kader ter voorkoming van recidive in het kader van een schorsingstoezicht.
In het advies van 26 augustus 2025 wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat men, mede gezien de negatieve ervaringen daarmee in het (recente) verleden, geen mogelijkheden ziet om door middel van toezicht of interventies zoals die eerder werden geadviseerd, het gedrag van verdachte te veranderen.
Verdachte heeft aangegeven mee te zullen werken aan ondersteuning op praktisch gebied, maar wenst geen interventies die zich richten op gedragsverandering die de reclassering noodzakelijk acht (zoals een forensische behandeling).
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Als risico-verhogende factoren voor verdachte worden gezien:
- het psychosociaal functioneren, (weigert mee te werken aan onderzoek)
- de houding (gooit snel de handdoek in de ring als het niet op zijn manier gaat).
- de financiën (volgens opgave van verdachte bedragen zijn schulden in totaal € 8.000,-,)
De deskundige [naam] , opsteller van het advies van 26 augustus 2025, heeft ter terechtzitting benadrukt dat gedragsverandering bij verdachte noodzakelijk is om stabiliteit
te verkrijgen. Een behandeling zou, na voorafgaand gedragskundig behandeladvies, met name gericht moeten zijn op agressieregulatie en coping vaardigheden. Ondanks het eerdere negatieve advies met betrekking tot de mogelijkheid om hier door middel van bijzondere voorwaarden uitvoering aan te geven, ziet de reclassering, zij het met de nodige twijfels over de haalbaarheid, dit thans anders, omdat verdachte inmiddels toch bereid lijkt te zijn hieraan zijn medewerking te verlenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over en volgt het advies. De rechtbank ziet aanleiding om verdachte bij wijze van laatste kans alsnog in een ambulant kader in de gelegenheid te stellen om zijn leven een andere wending te geven en een delictvrij bestaan op te bouwen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zijn medewerking te zullen verlenen aan een ambulante behandeling door een GGZ instelling die ziet op gedragsverandering, en heeft zich daartoe ook uitdrukkelijk bereid verklaard zich aan de hierna in het dictum genoemde voorwaarden te zullen houden. Verdachte is inmiddels vanuit detentie bezig te proberen zijn financiële situatie op orde te brengen.
Strafoplegging
Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarbij neemt zij als uitganspunt een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren drie keer eerder is veroordeeld voor mishandelingen en ook voor meerdere vermogensdelicten.
Anderzijds neemt de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking dat hij niet de aanstichter van de vechtpartij was en dat ook het slachtoffer zich daarin niet onbetuigd heeft gelaten.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Aan die proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering ter zitting zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de toewijzing verzocht van een vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/183506-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 6 juni 2024 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 19 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beschikt in haar dossier echter niet over stukken betreffende deze vordering zodat zij de officier hierin niet-ontvankelijk zal verklaren.
Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat indien de officier van justitie wel ontvankelijk zou zijn geweest, de rechtbank de vordering zou hebben afgewezen omdat zij gelet op de in de onderhavige zaak opgelegde straf en de noodzaak van behandeling van verdachte, de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf op dit moment niet opportuun acht.