ECLI:NL:RBAMS:2025:691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/327702-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en belediging van politieambtenaren met psychische problematiek

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 oktober 2024 in Amsterdam twee politieambtenaren heeft bedreigd en beledigd. De verdachte, geboren in 1963 en thans gedetineerd, heeft tijdens de confrontatie met de politie ernstige bedreigingen geuit, waaronder de woorden: 'Ik ga een kogel door je kop jagen!' en 'Jullie zijn kankerhonden'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten, ondanks het verweer van zijn raadsman die stelde dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was door een psychische stoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot volledige ontslag van rechtsvervolging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee weken geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Tevens is er een zorgmachtiging opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte, die in het verleden gediagnosticeerd is met een schizo-affectieve stoornis. De rechtbank benadrukte het belang van respect voor politieambtenaren en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/327702-24
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 14 oktober 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen
- “ Ik ga een kogel door je kop jagen! Jij bent agressief! Ze zouden je dood moeten maken!” en/of
- “ Ik ga jullie doodsteken” en/of
- “ Jullie zijn kankerhonden, ik zal ervoor zorgen dat jullie drieën een kogel door jullie hoofden krijgen, ik zal terugkomen bij jullie bureau en dan zullen jullie zien.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
2
hij op of omstreeks 14 oktober 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 1] (werkzaam als [functie 1] bij de Eenheid Amsterdam) en/of [slachtoffer 2] (werkzaam als [functie 2] bij de Eenheid Amsterdam) , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Kankervolk, kankerhond, domme Arabier" en/of "Vies vuil kankervolk", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het gedeelte ‘domme Arabier’ in de tenlastelegging onder het eerste gedachtestreepje. Dat verdachte de woorden ‘domme Arabier’ zou hebben gebruikt wordt door verdachte stellig ontkend en kan daarom niet worden bewezen. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten zoals die zijn ten laste gelegd. Door de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is een proces-verbaal van bevindingen op ambtseed opgemaakt. Uit dit proces-verbaal van bevindingen volgt dat verdachte de in feit 1 gebezigde bedreigingen en de in feit 2 genoemde beledigingen heeft gebruikt. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 14 oktober 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en belediging van verbalisant [slachtoffer 2] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 14 oktober 2024 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen
- “ Ik ga een kogel door je kop jagen! Jij bent agressief! Ze zouden je dood moeten maken!” en
- “ Ik ga jullie doodsteken” en/of
- “ Jullie zijn kankerhonden, ik zal ervoor zorgen dat jullie drieën een kogel door jullie hoofden krijgen, ik zal terugkomen bij jullie bureau en dan zullen jullie zien.”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie;
2
op 14 oktober 2024 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] werkzaam als [functie 2] bij de Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen:
- “ Kankervolk, kankerhond, domme Arabier” en
- “ Vies vuil kankervolk”,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er gedurende het plegen van de feiten bij verdachte sprake was van een zodanige psychische stoornis dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en gelet daarop moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het reclasseringsrapport, het NIFP-consult en de door de raadsman ter zitting overgelegde ‘mededeling a-behandeling’ van het PPC van de [detentieplaats] blijkt dat er sprake is van stevige psychische problematiek bij verdachte. Dat blijkt ook uit de omstandigheden waaronder verdachte werd aangehouden.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, maar dat wel moet worden uitgegaan van verminderde toerekening. Volgens de officier van justitie is verdachte dus strafbaar voor de bewezenverklaarde feiten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het Consult Rechtspleging van 21 oktober 2024 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie waarin de psychiater, drs. O.M. den Held, aangeeft dat verdachte bekend is in de GGZ. Verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met een schizo-affectieve stoornis, daarnaast zijn er aanwijzingen voor een manisch ontregelde stemming. Uit het dossier maakt de rechtbank verder op dat verdachte tijdens en na zijn aanhouding een verwarde indruk maakte op de verbalisanten.
Verdachte verblijft gedurende de voorlopige hechtenis in het PPC. Uit de door de raadsman overgelegde ‘mededeling a-behandeling’ blijkt dat er bij verdachte bij binnenkomst in het PPC op 16 oktober 2024 sprake was van een verward en ontremd toestandsbeeld. Verdachte krijgt een anti-psychoticum toegediend onder dwang.
Gelijktijdig met de onderhavige strafzaak is op zitting een door de officier van justitie ingediend verzoekschrift tot een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) behandeld.
Over verdachte is geen Pro Justitia rapportage opgemaakt. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wel aannemelijk dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een psychische stoornis. De rechtbank gaat ervan uit dat de psychische problematiek van verdachte van invloed is geweest op het plegen van de feiten. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat het handelen van verdachte volledig werd gestuurd vanuit zijn psychotische belevingen en dat hem daarom geen enkel strafrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het bewezenverklaarde in verminderde mate moet worden toegerekend.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft een eventueel op te leggen straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van opsporingsambtenaren en belediging van één van hen. Politieambtenaren verrichten in onze samenleving een belangrijke publieke taak die gerespecteerd dient te worden. Door zo te handelen tegen politieambtenaren tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor het openbaar gezag. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 20 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar, zoals in rubriek 6 is overwogen. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in matigende zin mee bij het bepalen van de straf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 25/331, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid van de Wet forensische zorg (Wfz), in verbinding met artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor de duur van zes maanden is verleend.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat het van belang is om de verplichte zorg die verdachte zal ondergaan in het kader van de verleende zorgmachtiging te laten aansluiten op zijn verblijf in [detentieplaats] . Omdat de verleende zorgmachtiging bij voorraad uitvoerbaar is, zal verdachte, voorzover de eerder door de kantonrechter opgelegde hechtenissen niet aansluitend geëxecuteerd worden, in afwachting van plaatsing in een kliniek gedetineerd blijven in [detentieplaats] op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mr. G. Oldekamp en mr. A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2025.
[...]