ECLI:NL:RBAMS:2025:6903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
13/181695-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 23-jarige man voor het medeplegen van opzettelijk vervoeren van heroïne en overtreding van de Wegenverkeerswet

Op 29 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 23-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden en een geldboete van 300 euro. De man was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 2.032 gram heroïne samen met zijn vader, en het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 door met hoge snelheid door een woonwijk te rijden om aan de politie te ontkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 13 juni 2025 in Amsterdam samen met een ander opzettelijk heroïne aanwezig heeft gehad en vervoerd. Tijdens de achtervolging door de politie overschreed de verdachte de maximumsnelheid van 30 km/u, wat gevaar op de weg veroorzaakte. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de tas met heroïne onaannemelijk, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee in de strafoplegging. De rechtbank heeft de opgelegde straf in overeenstemming geacht met de oriëntatiepunten voor strafoplegging voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/181695-25
Datum uitspraak: 29 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Bertels en wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z.L. Moezel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 13 juni 2025 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
het medeplegen van het vervoeren dan wel opzettelijk aanwezig hebben van 2.032 gram heroïne;
het als bestuurder van een personenauto zich zodanig gedragen dat gevaar op de weg werd dan wel kon worden veroorzaakt.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzet heeft gehad op het vervoeren dan wel aanwezig hebben van de 1.977,8 gram aangetroffen heroïne en dat hij dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de tas heeft aangenomen van een vriend, die de tas later weer zou komen ophalen. Verdachte heeft de tas vervolgens in de kofferbak van de auto gelegd waarin hij later is aangehouden. Verdachte had geen wetenschap van de inhoud van de tas want hij heeft hierover geen vragen gesteld aan zijn vriend. Op de verpakkingen van de drugs in de tas zijn ook geen DNA-sporen of vingerafdrukken van verdachte aangetroffen. Dat verdachte wegreed nadat hij een stopteken van de politie kreeg kan evenmin worden gezien als indicatie dat hij wetenschap van de inhoud van de tas had. Verdachte stond namelijk gesignaleerd en wist dat hij zich al had moeten melden bij de politie.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er door de verbalisanten geen snelheid is afgelezen en er geen afstand is geverbaliseerd. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij 50 km/h heeft gereden, en bij die snelheid kan niet worden gesproken van gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WvW).
Subsidiair heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de verbalisanten als getuigen over de totstandkoming van hun schatting van de snelheid.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbij dit vonnis wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met een ander opzettelijk heroïne aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd (feit 1) en dat hij zich als bestuurder van een personenauto zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg kon worden veroorzaakt (feit 2). De rechtbank weegt daartoe in het bijzonder het volgende mee.
Op 13 juni 2025 zagen verbalisanten ter hoogte van een woonblok aan de [straatnaam 1] op IJburg een groep mannen staan. Uit deze groep liepen twee mannen samen naar een auto. Verbalisant herkende verdachte en zijn vader (de medeverdachte). Eén van hen droeg een witkleurige tas bij zich. Kort daarop stapten beide verdachten in een voertuig met kenteken [kentekennummer] en reden weg. Een motoragent sprak de bestuurder van het voertuig (verdachte) aan op een kruising en gaf hem een volgteken. In eerste instantie werd voldaan aan dit bevel, maar plotseling maakte verdachte een stuurbeweging waarmee hij zich aan de begeleiding door de motoragent onttrok. De auto reed uiteindelijk een parkeergarage in. Hier stapte de medeverdachte uit het voertuig, waarna verdachte weer de parkeergarage uit reed. De politieambtenaren zetten de achtervolging in, waarbij zij snelheden bereikten van meer dan de maximumsnelheid van 30 km/u. Verbalisanten merkten op dat tijdens de achtervolging aan weerszijden van wegen voetgangers waren waaronder kleine kinderen. Uiteindelijk is verdachte in een hofje op [straatnaam 2] uitgestapt en aangehouden. Tijdens de doorzoeking van het voertuig werd in de achterbak een witte tas aangetroffen. Hierin zat een zwarte vuilnistas met daarin twee doorzichtige plastic zakken. In deze plastic zakken zaten kleine tasjes met witachtige poeder. Van deze poeder zijn monsters onderzocht en hieruit bleek dat de poeder 1.977,8 gram heroïne betrof.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat er heroïne in de tas zat. Volgens verdachte had hij vlak ervoor een vriend ontmoet die vroeg of hij een tas kon aannemen en tijdelijk kon bewaren omdat hij naar een afspraak moest. Verdachte zou de tas hebben aangenomen en zonder hierin te kijken in de achterbak van de auto hebben gelegd. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. De heroïne die in de tas is aangetroffen vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat iemand anders deze zonder iets te zeggen op straat aan verdachte zou hebben gegeven en zonder duidelijke afspraken te maken wat verdachte hiermee zou moeten doen en daarmee het risico zou lopen dat de drugs zou kwijtraken, door het zelf te houden of naar de politie te brengen. Het is volgens de rechtbank daarom onaannemelijk dat de onbekend gebleven vriend van verdachte deze tas zomaar aan verdachte zou overhandigen. Ook ziet de rechtbank het negeren van het volgteken en het plotseling een andere kant oprijden als aanwijzingen voor wetenschap van de verdovende middelen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang gezien, tezamen met het ontbreken van een verifieerbare verklaring van de verdachte, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte wist dat er heroïne in de tas zat en dat hij daarover beschikkingsmacht had. De rechtbank oordeelt dat er sprake is geweest van medeplegen omdat verdachte de tas met heroïne samen met zijn vader heeft vervoerd en acht daarmee ook feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 2 heeft verdachte verklaard dat hij niet harder dan 50 km/u heeft gereden. Ook als dat juist zou zijn dan heeft verdachte door het aanhouden van een aanzienlijk hogere snelheid dan de toegestane in een dergelijke verkeerssituatie zodanig gehandeld dat gevaar op de weg kon worden veroorzaakt. De rechtbank acht daarmee ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de verbalisanten als getuigen over de totstandkoming van hun schatting van de snelheid af, aangezien zij de noodzaak daarvan niet ziet omdat de door verbalisanten geschatte snelheid niet voor het bewijs wordt gebruikt. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring op zitting de aldaar geldende maximumsnelheid ruimschoots overschreden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 13 juni 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Ten aanzien van feit 2
op 13 juni 2025 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam 3] , [straatnaam 4] en [straatnaam 2] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, door:
met een aanzienlijk hogere snelheid dan de geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur te rijden.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgends de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van feit 2 is gevorderd om aan verdachte een geldboete van € 300,- op te leggen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het geval van een bewezenverklaring verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overschrijdt, in combinatie met een flinke taakstraf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling en de duur daarvan is het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk vervoeren van heroïne. Harddrugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte in een poging om te ontkomen aan de politie met een aanzienlijk hogere snelheid door een woonwijk gereden en zich daarmee zodanig gedragen dat er gevaar op de weg kon ontstaan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet en dat hij hiervoor een gevangenisstraf van twintig maanden heeft gekregen. Deze veroordeling is niet onherroepelijk en weegt de rechtbank daarom niet strafverzwarend mee. Wel stelt de rechtbank vast dat dit verdachte er niet van heeft weerhouden zich met drugsfeiten in te laten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 8 augustus 2025 over verdachte. De rechtbank leest hierin dat er geen gedegen delictanalyse opgesteld kon worden door de proceshouding van verdachte. In het geval van een veroordeling ziet de reclassering het familiaire netwerk van verdachte als een risicofactor en zou er gesproken kunnen worden van een beginnend delictpatroon. Verdachte lijkt zijn leven verder goed op orde te hebben. Hij woont thuis bij zijn moeder en zussen en is met een studie bezig. Vanuit detentie is het niet mogelijk om verder met deze studie te gaan. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat toezicht en/of interventies niet nodig worden geacht.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het vervoeren van 1.500-2.000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, en voor 2.000-3.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank vindt daarom dat voor de aangetroffen hoeveelheid harddrugs van ongeveer 1.978 gram (feit 1) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend en geboden is. Voor feit 2 wordt aan verdachte zoals geëist een geldboete van € 300,- opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op
Ten aanzien van feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van feit 2
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan €
300 (driehonderd)subsidiair
6 (zes) dagenhechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter
mrs. M. Wiewel en N. Versteeg, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2025.
[.]