ECLI:NL:RBAMS:2025:6832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
AMS 25/4346
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening exploitatievergunning tabak- en souvenirwinkels in Amsterdam

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2025, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, waaronder eenmanszaken en verschillende vennootschappen die tabak- en souvenirwinkels exploiteren in Amsterdam, hadden een voorlopige voorziening aangevraagd na de afwijzing van hun aanvragen voor exploitatievergunningen door de burgemeester van Amsterdam. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat verzoekers geen concreet en cijfermatig inzicht hadden gegeven in hun financiële situatie. De voorzieningenrechter merkte op dat de sluiting van de winkels niet leidde tot een onomkeerbare situatie, aangezien de verzoekers eerder ook tijdelijk gesloten waren zonder faillissement te veroorzaken. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit van de burgemeester aangetoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/4346

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2025 in de zaak tussen

Eenmanszaak [eenmanszaak 1] ,

Eenmanszaak [eenmanszaak 2] ,
Q&Q III Tabak en Souveniers B.V.,
Q&Q V Tabak & Souveniers B.V.,
Q&Q XVIII Tabak & Souvenirs B.V.,
Q&Q XI Tabak & Souveniers B.V.,
Q&Q XVII Tabak & Souvenirs B.V.,
Q&Q Souvenirs XXI B.V.,
allen gevestigd te Amsterdam, verzoekers,
(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder (hierna: de burgemeester)

(gemachtigden: mr. M.I. Houben en mr. S. de Wied).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzingen van de aanvragen van verzoekers om een exploitatievergunning. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekers exploiteren tabak- en souvenirwinkels in het centrum van Amsterdam. De heer [naam 1] is eigenaar van de twee eenmanszaken en van Q&Q Holding B.V., de aandeelhouder van de vennootschappen, die als verzoekers optreden.
2.1.
Verzoekers hebben op 1 juni 2024 aanvragen ingediend voor een exploitatievergunning. [1]
2.2.
Op 24 maart 2025 hebben verzoekers het voornemen tot afwijzing van hun aanvragen ontvangen. Op 23 mei 2025 heeft de gemachtigde zienswijzen ingediend.
2.3.
De burgemeester heeft deze aanvragen met de besluiten van 23 juli 2025 afgewezen. [2] In deze besluiten is vermeld dat als gevolg van de afwijzing de exploitatie van de ondernemingen van verzoekers binnen twee weken moet worden gestaakt en vanaf dat moment gestaakt moet worden gehouden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het schorsen van de afwijzende besluiten tot in ieder geval zes weken na de beslissingen op bezwaar. Verweerder heeft op 24 juli 2025 laten weten dat verzoekers mogen blijven exploiteren tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.4.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigden van de burgemeester en namens de burgemeester [naam 2] (beleidsadviseur ondermijning), [naam 3] (adviseur veiligheid en ondermijning), [naam 4] (beleidsadviseur Amsterdamse ondermijning) en [naam 5] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Verzoekers hebben aangevoerd dat de bestreden besluiten zeer verstrekkende gevolgen hebben voor hen. De sluiting van de winkels, waarvoor contractuele verplichtingen zijn aangegaan, zoals huurovereenkomsten, arbeidsovereenkomsten, verzekeringen, leningen, nutsvoorzieningen, leverancierverplichtingen, heeft evident tot gevolg dat hij (de voorzieningenrechter begrijpt: de eigenaar van verzoekers) binnen zeer korte termijn niet meer aan zijn hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen kan voldoen. Kort en goed betekent dit simpelweg dat zij (de voorzieningenrechter begrijpt: verzoekers) binnen enkele weken failliet zijn. Bovendien is de begunstigingstermijn vanwege deze gevolgen evident te kort, aldus verzoekers.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval niet gebleken van spoedeisend belang. Verzoekers hebben namelijk geen concreet en cijfermatig inzicht verschaft in hun financiële situatie. Hierdoor is niet te beoordelen of het sluiten van de winkels voor de relevante periode (in de regel 6 tot 12 weken na het indienen van bezwaargronden) tot acute financiële nood of een onomkeerbare situatie voor verzoekers zou leiden. Op de zitting is een e-mail van de boekhouder van de eigenaar van verzoekers overgelegd, waarin het volgende is gesteld:
“De onmiddellijke sluiting van deze winkels zal aanzienlijke consequenties hebben voor verschillende
betrokken partijen, waaronder personeelsleden, crediteuren zoals de Belastingdienst en overige belanghebbenden. Door het wegvallen van de inkomsten uit deze winkels zal de heer [naam 1] niet langer in staat zijn om aan zijn lopende en toekomstige betalingsverplichtingen te voldoen. Deze situatie zal waarschijnlijk leiden tot een faillissementsaanvraag”. Met deze e-mail is niet geconcretiseerd en onderbouwd wat de financiële gevolgen zullen zijn als de exploitatie van de winkels gestaakt wordt voor de relevante periode. Er is niet gespecificeerd wat de huidige financiële situatie is en wat de concrete gevolgen zijn voor elk van de acht bedrijven. Onduidelijk is of alle verzoekers in dezelfde mate financiële schade zullen leiden. Evenmin is niet duidelijk in deze e-mail wie precies een faillissementsaanvraag zou moeten doen, alle bedrijven van [naam 1] , een aantal van die bedrijven, de holding of wordt het persoonlijke faillissement van [naam 1] bedoeld.
6. Daarnaast is op zitting onweersproken gebleken dat de eigenaar van verzoekers recent drie andere bedrijven heeft verkocht met een opbrengst van ongeveer 1,3 miljoen euro en daarna nog een ander bedrijf heeft verkocht. Bovendien blijkt uit de stukken dat [naam 1] volgens de FIOD heeft erkend dat verzoekers in totaal ruim twee miljoen euro aan omzet van de winkels te weinig hebben opgegeven aan de belastingdienst. Weliswaar heeft [naam 1] op zitting gesteld dat die financiële opbrengsten en alle financiële middelen inmiddels zijn uitgegeven, maar ook deze stelling is niet onderbouwd en geconcretiseerd.
Van belang is ook dat drie van de winkels, geëxploiteerd door drie van de verzoekers (Q&Q V Tabak & Souvenirs B.V., Q&Q XVIII Tabak & Souvenirs B.V. en Q&Q XI Tabak & Souvenirs B.V.) eerder ook gesloten zijn geweest voor een periode van circa anderhalve maand, terwijl dit niet tot een faillissement heeft geleid.
Gelet hierop is niet gebleken dat sprake is van onverwijlde spoed die de voorzieningenrechter noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Evidente onrechtmatigheid
7. De door verzoekers gevraagde voorziening kan voorts worden getroffen als het evident is dat het besluit onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure stand zal houden. Zowel uit het procesdossier als uit de behandeling ter zitting blijkt dat in dit geval sprake is van een complexe zaak waarbij niet zonder nader onderzoek een rechtmatigheidsoordeel kan worden gegeven. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat sprake is van evidente onrechtmatigheid.

Conclusie en gevolgen

8. Gezien het bovenstaande, zal het verzoek worden afgewezen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.64 van de APV.
2.Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de APV.