ECLI:NL:RBAMS:2025:6830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
AMS 25/4333
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake exploitatievergunningen voor tabak- en souvenirwinkels in Amsterdam

Op 9 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bestaande uit verschillende eenmanszaken en vennootschappen die tabak- en souvenirwinkels exploiteren, een voorlopige voorziening vroegen tegen de aanwijzingsbesluiten van de burgemeester van Amsterdam. Deze besluiten verbieden het exploiteren van bedrijfsmatige activiteiten zonder een exploitatievergunning in bepaalde gebieden van Amsterdam. Verzoekers waren het niet eens met deze besluiten en stelden dat zij spoedeisend belang hadden bij hun verzoek, omdat de sluiting van hun winkels zou leiden tot grote financiële schade en mogelijk faillissement. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was, omdat de financiële schade niet direct het gevolg was van de bestreden besluiten, maar eerder van de weigering van de exploitatievergunningen. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers hun belangen in de bodemprocedure konden laten behartigen en dat er geen sprake was van evidente onrechtmatigheid in de besluiten van de burgemeester. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/4333

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2025 in de zaak tussen

Eenmanszaak [eenmanszaak] ,

Eenmanszaak [eenmanszaak 2] ,
Q&Q III Tabak en Souveniers B.V.,
Q&Q V Tabak & Souveniers B.V.,
Q&Q XVIII Tabak & Souvenirs B.V.,
Q&Q XI Tabak & Souveniers B.V.,
Q&Q XVI Tabak & Souvenirs B.V.,
Q&Q XVII Tabak & Souvenirs B.V.,
Q&Q Souvenirs XXI B.V.,
allen gevestigd te Amsterdam, verzoekers,
(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder (hierna: de burgemeester)

(gemachtigden: mr. M.I. Houben en mr. S. de Wied).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aanwijzingsbesluiten waarin het exploiteren van bedrijfsmatige activiteiten niet is toegestaan zonder te beschikken over een exploitatievergunning. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekers exploiteren tabak- en souvenirwinkels in het centrum van Amsterdam. De heer [naam 1] is eigenaar van de twee eenmanszaken en van Q&Q Holding B.V., de aandeelhouder van de vennootschappen, die als verzoekers optreden.
2.1.
Op 1 december 2021 heeft de burgemeester gebruik gemaakt van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.16A van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door De Oude Hoogstraat, Nieuwe Hoogstraat, Damstraat en Oude Doelenstraat aan te wijzen als gebied waarin het verboden is zonder vergunning bedrijfsmatige activiteiten in de vorm van detailhandel uit te oefenen.
2.2.
In de periode die daarop volgde is volgens de burgemeester gebleken dat bij een aantal van de winkels die zijn of waren gevestigd in het aangewezen gebied en waar [naam 1] middels zijn bedrijven de exploitant was, zich misstanden voordeden. De exploitatievergunningen voor deze winkels zijn op die grond geweigerd.
2.3.
Op 4 maart 2024 heeft de burgemeester gebruik gemaakt van dezelfde bevoegdheid (artikel 2.16A van de APV) om de negen panden waar [naam 1] middels zijn bedrijven elders in de stad soortgelijke activiteiten ontplooide, ook aan te wijzen als vergunningplichtig (het primaire besluit). Hiertegen hebben verzoekers (de exploitanten van de winkels in deze panden) een bezwaarschrift ingediend.
2.4.
Met het bestreden besluit van juni 2025 [1] heeft de burgemeester de bezwaarschriften van verzoekers ongegrond verklaard. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigden van de burgemeester en namens de burgemeester
[naam 2] (beleidsadviseur ondermijning), [naam 3] (adviseur veiligheid en ondermijning), [naam 4] (beleidsadviseur ondermijning) en [naam 5] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Procesbelang Q&Q XVI Tabak & Souvenirs B.V.
3. Zoals op zitting is besproken, is de winkel waar verzoekster Q&Q XVI Tabak & Souvenirs B.V. exploiteerde inmiddels verkocht. Q&Q XVI Tabak & Souvenirs B.V. heeft gesteld dat zij, ondanks de verkoop, nog steeds procesbelang heeft bij deze procedure, gelegen in het vergoeden van de schade geleden door het aanwijzingsbesluit. Meer specifiek omvat de schade het verschil tussen de normale marktprijs en - volgens verzoekster - de relatief lagere prijs waarvoor de onderneming is verkocht, nu er inmiddels een aanwijzingsbesluit ligt waarin het exploiteren van bedrijfsmatige activiteiten daar niet is toegestaan zonder te beschikken over een exploitatievergunning.
4. De rechtbank overweegt dat procesbelang kan bestaan als de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Wel is dan vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. [2]
Verzoekster is hierin geslaagd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat Q&Q XVI Tabak & Souvenirs B.V. nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
6. Verzoekers voeren aan dat er wel sprake is van spoedeisend belang omdat de aanwijzingsbesluiten de grondslag vormen voor de latere besluitvorming, namelijk de weigering van de exploitatievergunning waarin tevens is opgenomen dat verzoekers binnen twee weken hun exploitatie moeten staken en gestaakt houden. De sluiting van de winkels leidt voor verzoekers tot grote financiële schade, waardoor zij mogelijk binnen enkele weken failliet zijn, waarmee het spoedeisend belang is gegeven.
7. De rechtbank stelt vast dat de gestelde financiële schade niet direct het gevolg is van de bestreden besluiten. De aanwijzingsbesluiten scheppen enkel een verplichting voor verzoekers om een exploitatievergunning aan te vragen en dat is in alle gevallen ook inmiddels gebeurd. De bestreden besluiten leiden op zichzelf niet tot sluiting van de winkels en daarmee ook niet tot de gestelde financiële schade. De oorzaak tot sluiting is gelegen in de besluiten tot weigering van de exploitatievergunningen. Voor zover verzoekers het niet eens zijn met uitkomst van de procedures betreffende de exploitatievergunningen, kunnen zij daartegen rechtsmiddelen instellen. Hierdoor is geen sprake van onverwijlde spoed die de voorzieningenrechter noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank ziet niet in waarom de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht.
Evidente onrechtmatigheid
8. De door verzoekers gevraagde voorziening kan voorts worden getroffen als het evident is dat het besluit onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure stand zal houden. Zowel uit het procesdossier als uit de behandeling ter zitting blijkt dat in dit geval sprake is van een complexe zaak waarbij niet zonder nader onderzoek een rechtmatigheidsoordeel kan worden gegeven. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat sprake is van evidente onrechtmatigheid.

Conclusie en gevolgen

9. Gezien het bovenstaande, zal het verzoek worden afgewezen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een exacte datum ontbreekt.