ECLI:NL:RBAMS:2025:6826

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
13/047188-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdreiging met openbaar maken compromitterend filmpje en diefstal met valse sleutel

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afdreiging en diefstal met valse sleutel. De verdachte heeft in de periode van 10 december 2024 tot en met 22 januari 2025 de benadeelde partij, [naam 1], onder druk gezet door te dreigen met het openbaar maken van een compromitterende video. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij heeft gedwongen tot het overmaken van geldbedragen door deze dreiging. Daarnaast heeft de verdachte in dezelfde periode met de pinpas van de benadeelde partij geld opgenomen zonder toestemming, wat resulteerde in een totale schade van € 1.258,56. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft een gevangenisstraf van 12 weken opgelegd, waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is er een taakstraf van 120 uur opgelegd en zijn er bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een contactverbod met de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van in totaal € 9.248,56, inclusief immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/047188-25
Datum uitspraak: 2 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats 1] ,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
verblijvende op het (post)adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Karstens, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] , de toelichting daarop van zijn advocaat, mr. C.A. Bouw, en ten slotte van wat [naam 1] in het kader van het spreekrecht heeft verklaard.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op één of meer tijdstip(p)(en) in of omstreeks de periode van 10 december 2024 tot en met 22 januari 2025 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [naam 1] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een of meer geldbedrag(en), dat geheel of ten dele aan die [naam 1] en/of aan een derde toebehoorde, door te dreigen met het openbaar maken van een seksuele video, als die [naam 1] die gevraagde geldbedragen niet zou overmaken/overhandigen aan verdachte;
2. hij op één of meer tijdstip(p)(en) in of omstreeks de periode van 20 januari 2025 tot en met 22 januari 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, eenmaal of meermalen een geldbedrag (in totaal 1.258,56), in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door eenmaal of meermalen gebruik te maken van de pinpas van die [naam 1] , en hierbij eenmaal of meermalen een of meerdere pintransacties verricht en/of geld op te nemen bij meerdere geldautomaten, terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven.

3.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken. Zij heeft (samengevat) het volgende aangevoerd.
Bij afdreiging moet het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling aanwezig zijn, alsmede een vereist causaal verband tussen de dwang en de door het slachtoffer verrichte prestatie. Dwang ziet in dit verband op het feit dat iemand de genoemde prestatie zonder het dwangmiddel niet zou hebben verricht.
De verdachte ontkent stellig dat hij de video waarop te zien is dat hij seksuele handelingen bij de aangever verricht, heeft gebruikt om hem geld afhandig te maken. De verdachte stelt dat hij dit filmpje heeft gemaakt uit vrees voor zijn eigen veiligheid en om te kunnen aantonen dat hun intimiteit wederzijds was. Uit de aangifte noch uit de getuigenverklaring van zijn begeleider bij [instelling] blijkt dat de verdachte heeft gedreigd dat hij het filmpje openbaar zou maken als hij geen geld van de aangever zou ontvangen. De aangever maakte voor de vermeende afdreiging al geld naar de verdachte over. Het dossier bevat geen bewijs dat de aangever geld heeft overgemaakt omdat de verdachte met de openbaarmaking van het filmpje zou hebben gedreigd. Er is dan ook niet voldaan aan het vereiste van een causaal verband tussen de vermeende dwang en de verrichte prestatie.
De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij toestemming had om te pinnen en dus de gepinde geldbedragen zich niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. Hij stelt dat hij en de aangever hadden afgesproken om in crypto te investeren, waarna zij de winst zouden verdelen. Dit liet echter langer op zich wachten dan de verdachte verwachtte en daarom heeft hij om meer zekerheid te hebben op enig moment de pinpas en pincode van de aangever gekregen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste feiten heeft begaan zoals hierna bewezenverklaard. Zij overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
De verdachte en de aangever hebben elkaar rond augustus/september 2024 ontmoet in [naam café 1] waar de aangever vrijwilligerswerk verricht. Enige tijd later heeft de verdachte aangeboden om de aangever tegen betaling seksueel te bevredigen. De aangever is op dat aanbod ingegaan en heeft de verdachte voor zijn diensten betaald. Op 10 december 2024 heeft de verdachte tegen de aangever gezegd dat hij geld naar hem moest overmaken onder de vermelding ‘voor de reis naar Maleisië’. De verdachte heeft toen ook verteld dat er een filmpje van de aangever was waarop zijn gezicht en zijn Ajax-shirt te zien waren. Hij heeft de aangever verteld dat hij ‘niet fraai op dit filmpje’ stond. Vanaf die datum is er negentien keer geld overgemaakt van de rekening van de aangever naar de rekening van de verdachte telkens met de omschrijving ‘terugbetaling vakantie Maleisië’ en zijn er grotere bedragen opgenomen van de rekening van de aangever dan in de periode daarvoor.
De rechtbank is van oordeel dat er een duidelijk en direct verband is tussen de betalingen die de aangever na 10 december 2024 heeft gedaan en de dreiging dat het compromitterende filmpje openbaar gemaakt zou worden. De aangever heeft een licht verstandelijke beperking, is naar eigen zeggen heel goedgelovig en heeft last van dwang. Ajax is heilig voor hem en het was de verdachte duidelijk dat de aangever uit schaamte alles zou willen doen om te voorkomen dat het filmpje in de openbaarheid zou komen.
Op 20 januari 2025 heeft de aangever zijn pinpas en pincode en zijn gouden Ajax-ketting waar hij veel waarde aan hecht aan de verdachte moeten afstaan. De verdachte heeft vervolgens in twee dagen tijd met die pas een aantal pintransacties verricht en bij verschillende geldautomaten geld opgenomen zonder dat hij daarvoor de toestemming van de aangever had, totdat de rekening van de aangever leeg was en aan het licht kwam wat er speelde. De verklaring van de verdachte dat hij wel toestemming had vanwege een crypto-belegging, is niet alleen onnavolgbaar, zij is ook ongeloofwaardig. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de goedgelovigheid, de angst en de lichte verstandelijke beperking van de aangever.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat
1. hij op tijdstippen in de periode van 10 december 2024 tot en met 22 januari 2025 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met openbaring van een geheim, [naam 1] heeft gedwongen tot afgifte van geldbedragen die aan die [naam 1] toebehoorden, door te dreigen met het openbaar maken van een seksuele video als die [naam 1] die gevraagde geldbedragen niet zou overmaken/overhandigen aan verdachte;
2. hij op tijdstippen in de periode van 20 januari 2025 tot en met 22 januari 2025 te Amsterdam, meermalen een geldbedrag (in totaal € 1.258,56) dat toebehoorde aan [naam 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas van die [naam 1] , en hierbij pintransacties te verrichten en geld op te nemen bij meerdere geldautomaten, terwijl hiervoor geen toestemming was gegeven.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf weken met aftrek van voorarrest waarvan tien weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met – overeenkomstig de wens van het slachtoffer – als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod. Voorts heeft de officier van justitie een taakstraf van honderdtwintig uur gevorderd, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht dat vervangende hechtenis wordt toegepast van zestig dagen.
Pleidooi van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en verder te volstaan met een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft hiervoor het volgende aangevoerd. De verdachte heeft veel meegemaakt in zijn leven. Na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft hij hard aan zichzelf gewerkt en heeft hij inmiddels zijn leven goed op orde. Hij ontvangt per augustus een WIA-uitkering, waarvan hij goed kan rondkomen. Als aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zal zijn uitkering worden stopgezet, met alle gevolgen van dien. De verdachte helpt dagelijks bij [naam café 2] met het schoonmaken van het terras. In ruil hiervoor ontvangt hij statiegeldflesjes- en blikjes. De verdachte heeft een nieuwe relatie waarin hij erg gelukkig is. Hij is nog altijd mantelzorger voor zijn moeder. Zijn focus ligt voornamelijk op het zorgen voor zijn kinderen in Spanje. Hij hoopt hen, samen met hun moeder, op korte termijn naar Nederland te kunnen laten komen, zodat hij een onderdeel van hun leven kan zijn. De reclassering is positief over de verdachte. Hij heeft zich gedurende zijn schorsing gehouden aan alle schorsingsvoorwaarden en de risico’s op herhaling worden ingeschat als laag. De verdachte is voornemens om zich, na afronding van deze zaak, te melden bij de huisarts voor een psychologische behandeling op het gebied van rouwverwerking.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afdreiging en stelen van geld van [naam 1] door gebruik te maken van zijn pinpas. Hij heeft op grove wijze misbruik gemaakt van [naam 1] , die verstandelijke beperkingen heeft, hulpbehoevend en weinig weerbaar is. [naam 1] is als gevolg van het handelen van de verdachte in de schulden geraakt, heeft zijn grote reis naar Maleisië niet kunnen maken en is zijn Ajax-ketting, die hij van collega’s voor zijn verjaardag had gekregen en hem zeer dierbaar was, kwijtgeraakt. Naast de materiële zaken die [naam 1] is kwijtgeraakt, kan hij door toedoen van de verdachte op dit moment nauwelijks genieten van zijn leven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van 21 mei 2025 dat de Inforsa verslavingsreclassering GGZ over de verdachte heeft opgemaakt. De reclassering schrijft over de moeilijke jeugd van de verdachte en het zware leven dat de verdachte kent en de ingrijpende gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s van herhaling te beperken en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering merkt op dat er geen zwaarwegende negatieve consequenties zijn ten aanzien van een gevangenisstraf en dat, hoewel een procedure is opgestart ter verkrijging van een WIA-uitkering inzake arbeidsongeschiktheid op basis van zijn geestesgesteldheid, zij mogelijkheden ziet voor de uitvoering van een taakstraf.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is.

8.Beslag

Bij de verdachte is een ov-chipkaart op naam van [naam 2] in beslag genomen.
De rechtbank beslist – overeenkomstig de vordering van de officier van justitie – dat de ov-chipkaart wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1]

Vordering tot schadevergoeding
heeft zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd. Hij vordert € 7.248,56 aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij verzoekt daarnaast dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De gestelde materiele schade bestaat uit:
  • contant betaalde, gepinde en overgemaakte geldbedragen in de periode van 10 december 2024 tot en met 22 januari 2025: € 6.843,66;
  • gouden Ajax-ketting: € 395,00;
  • aanvraag nieuwe bankpas: € 9,90.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering naar haar mening toewijsbaar is, wat betreft de hoogte van de immateriële-schadevergoeding refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, primair in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert vanwege de kostenpost ‘contante en overgemaakte geldbedragen’ en dat als volgt toegelicht. Een deel van de bedragen is door het slachtoffer betaald in het kader van de zakelijke relatie met de verdachte, waarin de verdachte tegen betaling seksuele handelingen verrichtte bij het slachtoffer. Het vaststellen van de schade is daarom niet eenvoudig en vergt nader onderzoek. De verzochte immateriële-schadevergoeding is complex aangezien bij het slachtoffer reeds sprake was van onder meer een moeilijke emotieregulatie en niet blijkt dat er een causaal verband bestaat tussen het incident en de toestand van het slachtoffer. Op basis van de stukken kan voorts niet worden vastgesteld dat de psychische problemen waarmee het slachtoffer kampt het gevolg zijn van onderhavig incident omdat hiervan een medische onderbouwing ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan afdreiging van de benadeelde partij en het wederrechtelijk pinnen en geld opnemen met de bankpas van het slachtoffer. Deze handelingen zijn onrechtmatig jegens de benadeelde partij.
De rechtbank stelt vast dat de materiële schade die de benadeelde partij heeft geleden het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering is op dit onderdeel niet expliciet of voldoende (gemotiveerd) betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade dan ook toe tot een bedrag van € 7.248,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2025, zijnde ongeveer halverwege de periode waarbinnen de strafbare feiten zijn gepleegd en de schade is ontstaan.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële-schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer in geval van ‘aantasting in persoon op andere wijze.’ Van dat laatste is sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de onrechtmatige daad. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Het hoeft niet te gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en het geestelijk letsel hoeft ook niet noodzakelijkerwijs door een psychiater of een psycholoog te worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de niet-betwiste verklaring van [naam 3] , werkzaam bij [instelling] en de persoonlijk begeleider van de benadeelde partij binnen de Wet langdurige zorg in het ambulante team Zuid van de verstandelijk gehandicaptenzorg, naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen. Uit die verklaring komt naar voren dat bij de benadeelde partij sprake is van een discrepantie tussen zijn cognitieve mogelijkheden en zijn emotionele ontwikkeling. Zijn intelligentie bevindt zich rond de grens tussen licht verstandelijk beperkt en zwakbegaafd. Hij functioneert emotioneel op het niveau van een kind tussen de achttien en zesendertig maanden. Er is een aanzienlijk verschil tussen wat hij verstandelijk begrijpt en wat hij emotioneel aankan. Hij heeft niet een normale hechtingsfase gehad die essentieel is voor een gezonde emotionele ontwikkeling. Hij vindt het moeilijk om zich te uiten wanneer er iets ingrijpends gebeurt. Hij is bang voor afwijzing of straf, wat hem belemmert in het delen van zijn emoties. De ingrijpende voorvallen in de periode tussen december 2024 en januari 2025 hebben hem zwaar emotioneel geraakt. Zijn vertrouwen in anderen is sindsdien ernstig beschadigd. Hij heeft daarnaast schulden opgebouwd bij het CAK, omdat hij rekeningen niet kon betalen. Tijdens een van de gesprekken waarin dit ter sprake kwam, raakte hij volledig overstuur: hij schreeuwde en huilde op straat, en was hoorbaar buiten zichzelf; hij is zelden zo hysterisch geweest. Sinds dit incident gaat er geen dag voorbij zonder dat hij obsessief over het voorval praat. Hij is vaak geëmotioneerd en uit balans, en heeft regelmatig huilbuien. Hij zoekt bij begeleiding bevestiging of de verdachte straf krijgt of zoekt bevestiging dat hij zelf geen straf krijgt. Hierin lijkt hij moeilijk te kunnen worden begrensd. Het zorgt voor veel instabiliteit in zijn leven. Deze specifieke gebeurtenis heeft hem zeer verdrietig en angstig gemaakt. Hij heeft druk en dreiging ervaren vanuit de verdachte en heeft zeer grote angst ontwikkeld. Hij is nog steeds zeer bang voor de verdachte, heeft spanningsklachten zoals huilbuien en agressie uitbarstingen. Hij probeert met moeite en met hulp weer de volledige controle op zijn leven terug te krijgen. Het feit dat de verdachte hem bij zijn vrijwilligerswerk heeft ontmoet en ook weet waar hij woont, maakt dat hij voortdurend alert en gespannen is.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde overige omstandigheden en rekening houdend met de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank op basis van de informatie die nu voorhanden is de immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,00. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 zijnde ongeveer halverwege de periode waarbinnen de strafbare feiten zijn gepleegd en de schade is ontstaan.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering wat betreft de psychische schade verder onvoldoende is onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en pas veel later kan worden afgedaan. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt als waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36f, 57, 311 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank.
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde volgens de wet respectievelijk oplevert:
afdreiging;
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart de verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf;
beveelt dat van deze straf een gedeelte van
10 (tien) wekenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt de volgende bijzondere voorwaarden waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, heeft te voldoen:
Contactverbod
De verdachte mag geen contact opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [naam 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats 2] , tenzij dit contact plaatsvindt met tussenkomst van de raadsvrouw van de verdachte om de schadevergoeding te regelen.
Locatiegebod
De verdachte mag zich niet bevinden op de volgende adressen:
  • de woning van het slachtoffer aan de [adres 2] ;
  • [naam café 1] , [adres 3] en
  • [bedrijf] , [adres 4] .
Taakstraf
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uur;
beveelt dat, voor het geval de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis wordt toegepast van 60 (zestig) dagen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 9.248,56 (negenduizend tweehonderdachtenveertig euro en zesenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [naam 1] ;
verklaart de benadeelde partij [naam 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte verder in de kosten die de benadeelde partij [naam 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil;
legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de staat € 9.248,56 (negenduizend tweehonderdachtenveertig euro en zesenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025, tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 81 (éénentachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
beslag
beveelt de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een ov-chipkaart met beslagnummer 6624323.
voorlopige hechtenis
heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mr. C.M. Berkhout en mr. D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2025.
De oudste en de jongste rechter zijn niet in
de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.