ECLI:NL:RBAMS:2025:671

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
11418052
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tussen verhuurder en huurder over herstelwerkzaamheden na brand in bedrijfsruimte

In deze zaak, die zich afspeelt tussen BVD TWEEWIELERS OOST B.V. en SPRING PROPERTIES G S.A.R.L., betreft het een geschil over herstelwerkzaamheden na een brand in een fietsenwinkel. De brand, die plaatsvond in januari 2024, leidde tot aanzienlijke schade aan de bedrijfsruimte die door BVD gehuurd werd van Spring. In een eerder kort geding was Spring veroordeeld tot herstel van de brandschade binnen een bepaalde termijn. BVD vordert nu in dit kort geding de afgifte van een rapport over de staat van de fundering, dat door Spring is opgesteld, en eist dat de herstelwerkzaamheden binnen drie maanden worden gestart.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. BVD stelt dat zij recht en belang heeft bij inzage in het funderingsrapport, omdat dit van invloed is op haar aansprakelijkheidspositie. Spring betwist de ontvankelijkheid van BVD in haar vorderingen, omdat zij niet de contractspartij zou zijn. De kantonrechter oordeelt dat BVD ontvankelijk is in haar vorderingen, ondanks de betwisting van Spring.

De rechter concludeert dat BVD een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van het funderingsrapport, omdat dit essentieel is voor haar juridische positie in het geschil met Spring. De vordering tot inzage in het rapport wordt toegewezen, evenals de gevraagde dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 11 februari 2025 door de kantonrechter E.J. van der Molen.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11418052 \ KK EXPL 24-799
Vonnis in kort geding van 11 februari 2025
in de zaak van
BVD TWEEWIELERS OOST B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: BVD ,
gemachtigde: mr. D.A.J. Sturhoofd,
tegen
SPRING PROPERTIES G S.A.R.L.,
te Luxemburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Spring ,
gemachtigde: mr. H.J. Hagemans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van BVD
- de producties van Spring
- de mondelinge behandeling van 7 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van BVD
- de pleitnota van Spring
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 28 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van Spring.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is kort geleden een kort geding procedure gevoerd waarbij (voor een deel) vergelijkbare vorderingen aan de orde waren. Aan het in die zaak op 5 november 2024 gewezen vonnis ontleent de kantonrechter de feiten als bedoeld in 2.2 tot en met 2.14 en benoemt vanaf 2.15 nog enkele aanvullende feiten.
2.2. (
De rechtsvoorganger van) BVD huurt sinds 1 september 2000 van (de rechtsvoorganger van) Spring de bedrijfsruimte aan het adres [adres] . BVD exploiteert in het gehuurde -kort gezegd- een fietsen(reparatie)winkel.
2.3.
Omstreeks 18 januari 2024 heeft een klant een e-bike ter reparatie aangeboden aan BVD.
2.4.
In de nacht van 18 op 19 januari 2024 is brand uitgebroken in het gehuurde. Door de brand is schade ontstaan aan het gehuurde, zodanig dat het zonder herstel onmogelijk is geworden om de fietsenwinkel nog als zodanig te exploiteren.
2.5.
In opdracht van de bedrijfsschadeverzekeraar van BVD heeft DEKRA onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand en hiervan op 31 januari 2024 rapport opgemaakt. DEKRA concludeert dat de brand is ontstaan in de accu van de ter reparatie aangeboden e-bike. DEKRA concludeert ook dat de acculader ten tijde van de brand met zekerheid niet was aangesloten op de e-bike.
2.6.
Op 26 februari 2024 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waar partijen bij aanwezig waren, een door Spring ingeschakelde aannemer en vertegenwoordigers van de betrokken verzekeraars. Daarbij is kort gezegd afgesproken dat BVD het gehuurde zou ontdoen van de verbrande inventaris, opdat herstel kon plaatsvinden.
2.7.
De aannemer van Spring heeft nadien diverse sloopwerkzaamheden verricht aan het gehuurde.
2.8.
In augustus 2024 heeft de bedrijfsschadeverzekeraar van BVD aan haar medegedeeld dat de voorlopige uitkering wegens het niet kunnen exploiteren van de onderneming in het gehuurde zal worden gestaakt vanwege het uitblijven van herstelwerkzaamheden.
2.9.
Naar aanleiding van de mededeling van de bedrijfsschadeverzekeraar, heeft BVD zich tot haar gemachtigde gewend. De gemachtigde heeft Spring op 26 augustus 2024 aangeschreven en haar gesommeerd tot spoedig herstel van (de brandschade aan) het gehuurde over te gaan.
2.10.
Spring heeft vanaf dat moment het standpunt ingenomen dat BVD onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om brand te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken. Spring heeft BVD aansprakelijk gesteld voor de schade aan het pand.
2.11.
BVD heeft de aansprakelijkheid voor de schade niet erkend.
2.12.
Bij brief van 16 oktober 2024 heeft Spring herhaald dat BVD debet is aan de brand. Spring heeft de huurovereenkomst daarbij ontbonden met een beroep op artikel 6:265 jo 6:267 BW en op 7:210 lid 1 BW.
2.13.
In de brief van 16 oktober 2024 heeft Spring verder geschreven dat zij er tijdens de sloopwerkzaamheden achter is gekomen dat de staat van de fundering van het pand als ‘matig’ moet worden beoordeeld. Spring is voornemens funderingsherstel uit te voeren nu het pand leeg staat, welke werkzaamheden kwalificeren als dringende werkzaamheden in de zin van artikel 7:220 BW waaraan BVD medewerking moet verlenen.
2.14.
In het vonnis van 5 november 2024 is Spring veroordeeld tot herstel van de gebreken in het gehuurde. De veroordeling luidt als volgt:
“5.1. veroordeelt Spring Properties tot herstel van de gebreken in het gehuurde als gevolg van de brand in de nacht van 18 op 19 januari 2024, in die zin dat de brandschade aan het gehuurde volledig wordt hersteld alsook voortvarend en onafgebroken,
5.2.
bepaalt dat de herstelwerkzaamheden uiterlijk aan dienen te vangen binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis en dat het gehuurde in goede en deugdelijke staat uiterlijk 1 maand na de start van de herstelwerkzaamheden aan BVD ter beschikking moet worden gesteld, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat Spring Properties na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen tot een maximum van € 200.000,- is bereikt, hetgeen alleen anders kan zijn als per 1 november 2024 de funderingswerkzaamheden zijn gestart en binnen twaalf weken zijn afgerond, waarbij de herstelwerkzaamheden direct daar aansluitend dienen aan te vangen,”
2.15.
Het vonnis is op of omstreeks 12 november 2024 aan Spring betekend. Tegen het vonnis van 5 november 2024 is door Spring hoger beroep ingesteld.
2.16.
Volgens BVD is Spring niet per 1 november 2024 met de werkzaamheden begonnen. Volgens Spring is dat wel het geval en zij verwijst daarbij naar overgelegde berichten van de aannemer en foto’s met betrekking tot de werkzaamheden in het pand. Ook BVD heeft recent gemaakt fotomateriaal in het geding gebracht. Uit de foto’s en wat partijen daarover hebben verklaard is af te leiden dat de funderingswerkzaamheden zijn begonnen. Zo is te zien dat heiwerkzaamheden zijn uitgevoerd.
2.17.
BVD heeft een verslag van een funderingsonderzoek in het gehuurde in het geding gebracht. Het op 2 december 2024 gedateerde verslag besluit met de volgende bevinding:
“Uit de waterpasmetingen, lasermetingen en visuele opname, blijkt dat de mate van verzakking van het object zeer gering is. De meetbare en zichtbare zakking in de zijgevel vallen binnen de categorieën “Nihil”of “Klein”. Er zijn geen indicaties dat er sprake is van een ernstig funderingsgebrek of een acute noodzaak tot funderingsherstel. Wij zien ook geen aanleiding om aanvullend (fase 2) onderzoek te adviseren.”
2.18.
BVD heeft een op 12 april 2005 gedateerde brief van Metroprop BV in het geding gebracht waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat positief is beslist op de verzochte indeplaatsstelling van BVD als huurder in plaats van de [naam vof] .

3.Het geschil

3.1.
BVD vordert, samengevat en na vermindering van eis, de afgifte van het funderingsrapport dat Spring heeft laten maken, op verbeurte van een dwangsom, en daarnaast vordert zij, kort samengevat, een veroordeling tot het aanvangen van herstelwerkzaamheden en het opleveren daarvan binnen een termijn van 3 maanden, eveneens op verbeurte van een dwangsom.
3.2.
BVD legt aan de eerste vordering ten grondslag dat zij, met verwijzing naar (het tot 1 januari 2025 bestaande) artikel 843a Rv, recht en belang heeft bij inzage van het funderingsrapport dat Spring heeft laten maken. Zij wenst haar rechtpositie ten opzichte van Spring te bepalen, mede in het licht van de aansprakelijkstelling voor schade die zij van Spring heeft ontvangen. Daarnaast voert zij aan dat de funderingswerkzaamheden tot vertraging en dus vergroting van de schade hebben geleid, terwijl deze werkzaamheden niet nodig waren in het kader van herstel van de brandschade. Aan de vordering tot het daadwerkelijk beginnen van de herstelwerkzaamheden legt BVD ten grondslag dat tot het tijdstip van het uitbrengen van de dagvaarding herstelwerkzaamheden zijn uitgebleven en dat te verwachten is dat de werkzaamheden niet tijdig zijn afgerond.
3.3.
Spring voert als verweer allereerst aan dat BVD niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, nu niet zij, maar de [naam vof] haar huurder is en BVD dus niet haar contractspartij is. Subsidiair concludeert zij tot afwijzing van de vorderingen van BVD. Zij betwist dat zij gehouden is inzage te verstrekken in het funderingsrapport dat zij heeft laten opstellen, nu niet aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan en daarnaast een spoedeisend belang ontbreekt. Zij betwist voorts dat BVD een spoedeisend belang bij de vordering tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden heeft. Een daarop betrekking hebbende veroordeling is reeds voorhanden en daarnaast is per 1 november 2024 een aanvang is gemaakt met de herstelwerkzaamheden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of BVD ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
BVD niet-ontvankelijk ?
4.2.
Spring heeft aangevoerd dat BVD niet ontvankelijk is in haar vorderingen nu niet zij maar de [naam vof] als huurder moet worden aangemerkt. De kantonrechter overweegt dat uit de allonge van 1 september 2000 inderdaad blijkt dat [naam vof] vanaf genoemde datum de huurder is. BVD heeft echter verwezen naar de instemming van de verhuurder met een nadere indeplaatsstelling van de vof door BVD en daarbij verwezen naar de brief van 12 april 2005 (zie 2.18). Spring heeft daartegen aangevoerd dat onvoldoende zeker is dat bedoelde bevestiging wel namens de verhuurder is gedaan nu raadpleging van het kadaster zou hebben geleerd dat Metropop BV niet als eigenares te boek staat. Dit verweer wordt verworpen. Metropop BV kan bedoelde mededeling ook als beheerder of als verhuurder namens de eigenaar hebben gedaan. Er is daarom onvoldoende reden voor twijfel over de vraag of BVD huurder is. Het feit dat er facturen met betrekking tot de huur zijn die ook na 2005 op naam van de vof zijn gesteld, maakt het voorgaande niet anders. De kantonrechter is daarom van oordeel dat BVD ontvankelijk is in haar vorderingen in dit kort geding.
Vordering tot uitvoeren herstelwerkzaamheden
4.3.
BVD beschikt met het vonnis van 5 november 2024 reeds over een (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) vonnis tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. Was het ten tijde van het dagvaarden in deze zaak op 27 november 2024 mogelijk nog onduidelijk of deze werkzaamheden zijn begonnen, intussen is dat niet meer het geval. Of BVD wellicht te laat is begonnen of niet op tijd oplevert, levert mogelijk (te zijner tijd) een executiegeschil op, maar is geen grond om een nader vonnis te wijzen. Temeer omdat de termijn waarbinnen de werkzaamheden volgens het vonnis van 5 november 2024 dienen te zijn afgerond nog niet is verstreken. Toewijzing van de vordering van BVD op dit punt brengt verder het gevaar met zich dat over hetzelfde onderwerp over dezelfde periode uiteenlopende rechterlijke beslissingen worden genomen, hetgeen onwenselijk is; een en ander temeer nu het vonnis van 5 november 2024 nog onderwerp is van hoger beroep. Deze vordering van BVD zal daarom worden afgewezen.
Vordering tot exhibitie van funderingsrapport Spring
4.4.
Volgens het tot 1 januari 2025 geldende artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande de rechtsbetrekking waarin hij of zijn voorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Deze bepaling beoogt een partij bij een (mogelijk) geschil onder de in de wet gestelde voorwaarden inzage te geven in bescheiden om die partij in staat te stellen, hetzij haar vordering of verweer aan de hand van deze bescheiden verder met feiten te onderbouwen, hetzij na kennisneming van deze bescheiden de conclusie te trekken dat haar vordering of verweer voldoende feitelijke grondslag ontbeert. Het inzagerecht kan bijvoorbeeld uitgeoefend worden om informatie te verkrijgen in verband met (voorgenomen) onderhandelingen of bewijslevering in een lopende of mogelijke procedure.
4.5.
Spring beschikt over een in 2024 op haar verzoek opgesteld rapport met betrekking tot de staat van de fundering. In de brief van haar gemachtigde van 16 oktober 2024 wordt het bestaan daarvan bevestigd. Volgens dezelfde brief blijkt uit het rapport dat de staat van de fundering als “matig’ wordt beoordeeld. Dit houdt in dat binnen 15 jaar door zakking, rotatie en/of andere factoren cascoschade aan het pand valt te verwachten. Omdat het pand als gevolg van de brand leeg staat, wenste Spring van de gelegenheid gebruik maken ook het funderingsprobleem aan te pakken. BVD betwist, met verwijzing naar een op haar verzoek opgesteld rapport naar de staat van de fundering, de noodzaak van funderingsherstel. Zij voert verder aan schade te lijden, nu met het funderingsherstel extra tijd is gemoeid, welke bovenop de tijd komt die nodig is voor de noodzakelijke herstelwerkzaamheden als gevolg van de brand.
4.6.
Aan de voorwaarde van artikel 843a Rv van het bestaan van een rechtsbetrekking is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan. Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst en uit hoofde van de huurovereenkomst hebben partijen onder meer een geschil met betrekking tot de vraag wie aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de werkzaamheden met betrekking het herstel van (een gebrek aan) het gehuurde. Spring merkt daarbij de staat van de fundering mede als een gebrek aan dat zij wil verhelpen.
4.7.
Ook aan de voorwaarde dat het gevraagde bescheid voldoende bepaald is wordt voldaan, nu het betreft het funderingsrapport dat op verzoek Spring is opgesteld.
4.8.
Het geschil tussen partijen over deze kwestie spitst zich toe op het (spoedeisend) belang dat BVD bij kennisneming van het funderingsrapport stelt te hebben. Spring betwist dat daarvan sprake is en voert aan dat zij niet gehouden is informatie waarover zij beschikt aan een wederpartij ter beschikking te stellen.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat enerzijds acht moet worden geslagen op het belang van BVD om de waarheid te kunnen achterhalen en haar bewijspositie te versterken, en anderzijds op het belang van Spring om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven. BVD heeft aangevoerd een spoedeisend belang bij kennisneming te hebben omdat het funderingsrapport, kort samengevat, een uiterst belangrijke factor is in haar conflict met Spring over de wijze waarop en de termijn waarbinnen het gebrek aan het gehuurde wordt verholpen. Zonder funderingsherstel zouden de herstelwerkzaamheden aanzienlijk sneller kunnen zijn afgerond en er had bijvoorbeeld niet te hoeven worden gewacht op afgifte van een of meerdere (voor het dichtzetten van de kelder(s) is kennelijk een extra vergunning nodig) vergunningen. BVD lijdt door de vertraging in de oplevering schade en voor haar is van belang te kunnen vaststellen of de oorzaak daarvan een gegronde reden heeft . Temeer nu uit eigen onderzoek blijkt dat funderingsherstel niet noodzakelijk is. Tegenover deze belangen heeft Spring in hoofdzaak het argument aangevoerd dat de informatie vertrouwelijk is en dat zij deze niet hoeft prijs te geven. Andere redenen, al dan niet als gewichtig aan te merken in de zin van lid 4 van artikel 843a Rv, zijn gesteld noch gebleken. Bij deze stand van zaken is de kantonrechter van oordeel dat het belang van BVD bij kennisneming van het funderingsrapport van Spring dient te prevaleren en merkt dit belang ook als spoedeisend aan, nu het begrijpelijk is, ook in het licht van de andere meningsverschillen tussen partijen, dat zij op korte termijn haar (juridische) positie wenst te bepalen. Ook staat voor de kantonrechter voldoende vast dat de bodemrechter, gesteld voor dezelfde vraag, tot eenzelfde uitkomst zou komen.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de exhibitievordering als na te melden zal worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevraagde dwangsom, zij het in aangepaste vorm, te weten een bedrag van € 1000,00 per dag, met een maximum van € 100.000,00.
4.11.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Spring om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan BVD afschrift te verstrekken van het in 2024 op haar verzoek opgestelde rapport met betrekking tot de staat van de fundering van het pand aan de [adres] , op verbeurte van een dwangsom van € 1000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 in tegenwoordigheid van mr. A.C. de Groot, griffier.