ECLI:NL:RBAMS:2025:6692

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
10312304 \ CV EXPL 23-1678
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van een prijsbeding in een consumentenovereenkomst met betrekking tot tolk- en vertaaldiensten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 5 september 2025 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen ICM International Oil Company B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij had een vordering ingesteld met betrekking tot een prijsbeding in een overeenkomst voor tolk- en vertaaldiensten. De kantonrechter heeft ambtshalve de oneerlijkheid van het prijsbeding getoetst, in het kader van de Richtlijn 93/13 EG, die tot doel heeft oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten te bestrijden.

De procedure begon met een tussenvonnis op 11 juli 2025, waarin de eisende partij de gelegenheid kreeg om zich uit te laten over het voornemen tot vernietiging van het prijsbeding. De eisende partij stelde dat de prijsstructuur voldoende transparant was en dat de gedaagde partij op de hoogte was van de gehanteerde prijzen. De kantonrechter oordeelde echter dat de eisende partij onvoldoende informatie had verstrekt over de totale kosten, inclusief btw, en dat de gedaagde partij niet adequaat was geïnformeerd over de prijs per minuut.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het prijsbeding vernietigd, wat betekent dat de gedaagde partij niet aan dit beding gebonden is. De vordering van de eisende partij werd afgewezen en deze werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil zijn begroot. Dit vonnis benadrukt het belang van transparantie in consumentenovereenkomsten en de bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10312304 \ CV EXPL 23-1678
Vonnis van 5 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ICM INTERNATIONAL OIL COMPANY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Ruijs,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juli 2025
- de akte van eisende partij.
1.2.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft gedaagde partij niet gereageerd op de akte van eisende partij.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Eisende partij is bij voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen tot vernietiging van het prijsbeding, dat door de kantonrechter als oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13 EG (hierna: de richtlijn) is aangemerkt.
2.2.
Eisende partij heeft bij akte aangevoerd, voor zover relevant in het kader van de voorgenomen vernietiging van het prijsbeding, dat zij bij haar standpunt blijft dat de prijs per minuut voldoende transparant en duidelijk is. Gedaagde partij was voor het aangaan van de overeenkomst op de hoogte van de gehanteerde prijsstructuur en de wijze waarop de uiteindelijke kosten zouden worden berekend. Het is in de praktijk, zeker bij tolk- en vertaaldiensten, niet met precisie te voorspellen hoeveel tijd aan de dienst zal worden besteed. Dat is afhankelijk van onzekere factoren, zoals de duur van gerechtelijke zittingen, de hoeveelheid te vertalen processtukken en het verloop van de procedure. Daarom kon geen exact totaalbedrag worden gegeven bij het aangaan van de overeenkomst. Gedaagde partij was op de hoogte van de prijs per minuut en de overige kosten en wist ook dat daar nog btw bovenop kwam. Dat is een simpele rekensom. Het prijsbeding verplicht gedaagde partij tot betaling van een redelijke vergoeding voor daadwerkelijke, op zijn verzoek verleende diensten. De prijzen zijn redelijk en lager dan in de markt gebruikelijk. Het prijsbeding is dan ook niet oneerlijk. De gevolgen van vernietiging zijn onverenigbaar met de fundamenten van het verbintenissenrecht en het Nederlandse rechtsgevoel. Het zou neerkomen op een ongerechtvaardigde bestraffing van eisende partij en een disproportionele bevoordeling van gedaagde partij. Gedaagde partij heeft niet zelf om vernietiging gevraagd en heeft dus geen nadeel gesteld, aldus – steeds – eisende partij.
2.3.
De door eisende partij bij akte aangedragen argumenten kunnen niet leiden tot een ander oordeel over het prijsbeding dan uiteengezet in voornoemd tussenvonnis. Eisende partij bevestigt dat gedaagde partij op voorhand niet is geïnformeerd over de (bij benadering te verwachten) prijs. Ook is de prijs inclusief btw niet verstrekt. Dat op voorhand niet met precisie te voorspellen is wat de totale prijs zal worden is evident, maar eisende partij had gedaagde partij wel meer informatie kunnen geven dan enkel de prijzen van de afzonderlijke posten exclusief btw. Bovendien is niet gebleken van periodieke facturering door eisende partij, waardoor gedaagde partij geen inzicht had in het verloop van de kosten. Dat gedaagde partij daar niet om heeft verzocht, doet daar niet aan af. Bij de beoordeling van de oneerlijkheid van het beding weegt, anders dan eisende partij lijkt te veronderstellen, de hoogte of redelijkheid van de prijs niet mee. Evenmin weegt de wijze waarop het prijsbeding in de praktijk is toegepast mee. Het toetsingsmoment is de totstandkoming van de overeenkomst. Ambtshalve toetsing kan uitsluitend achterwege blijven als de consument geïnformeerd beslist dat de kantonrechter daartoe niet overgaat. Van die situatie is geen sprake, omdat gedaagde partij niet in de procedure is verschenen.
2.4.
Het doel van de richtlijn is oneerlijke bedingen uit overeenkomsten met consumenten te laten verdwijnen en eerlijke concurrentie tussen handelaren te bevorderen. Om dat doel te bereiken dienen sancties onder meer afschrikkend te zijn. Verwacht wordt dat daardoor de handelaar wordt aangezet zijn onjuiste werkwijze, opzettelijk of onopzettelijk gehanteerd, aan te passen. Dat de individuele consument in deze zaak bij deze uitkomst is verrijkt, zoals eisende partij stelt, is een bijeffect om dit hogere doel te realiseren.
2.5.
Het prijsbeding zal dan ook ambtshalve worden vernietigd. Gevolg daarvan is dat gedaagde partij daar niet aan is gebonden. Vernietiging leidt ertoe dat de overeenkomst niet kan blijven voortbestaan. Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen, zal gedaagde partij daarvan geen nadeel ondervinden, zodat aanvulling van de overeenkomst niet aan de orde is.
2.6.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering.
2.7.
Eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde partij begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.
991