ECLI:NL:RBAMS:2025:6687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
10301714 \ CV EXPL 23-1400
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen in consumentenrechtelijke zaak met sanctie voor niet-naleving informatieplichten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de kantonrechter op 4 september 2025 een eindvonnis gewezen in een consumentenrechtelijke kwestie. De eisende partij, ZOOFY B.V., gevestigd te Vught en vertegenwoordigd door NDA Incasso B.V., heeft een vordering ingediend tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 26 juni 2025, waarin de eisende partij werd gevraagd om nadere toelichting te geven over de transparantie van een prijsbeding in de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat het prijsbeding niet transparant was, maar niet als oneerlijk kon worden aangemerkt, omdat er wel een indicatie van de prijs werd gegeven, ondanks dat geen exact totaalbedrag werd vermeld.

De kantonrechter heeft ambtshalve de naleving van de informatieplichten uit het Burgerlijk Wetboek getoetst en vastgesteld dat de eisende partij niet voldeed aan de verplichtingen om informatie te verstrekken over het ontbindingsrecht. Dit leidde tot een sanctie van 20% op de betalingsverplichting van de gedaagde partij. Daarnaast zijn aanvullende kosten voor een garantiepakket afgewezen, omdat de gedaagde partij niet expliciet had ingestemd met deze kosten. Uiteindelijk werd de hoofdsom van € 119,97 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten van € 40,00. De gedaagde partij werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 296,82 bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10301714 \ CV EXPL 23-1400
Vonnis van 4 september 2025
in de zaak van
ZOOFY B.V.,
gevestigd te Vught,
eisende partij,
gemachtigde: NDA Incasso B.V,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juni 2025,
- de akte van eisende partij.
1.2.
Gedaagde partij is in de gelegenheid gesteld op de akte van eisende partij te reageren, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Eisende partij is bij voornoemd tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de transparantie en (on)eerlijkheid van het prijsbeding, in lijn met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14.
2.2.
Eisende partij heeft bij akte laten weten, voor zover relevant, dat hierover bij dagvaarding al voldoende is gesteld. Tijdens het online aanvraagproces wordt, afhankelijk van de klus, het moment van de dag en de spoedeisendheid, informatie over de prijs verstrekt. Voor de specifieke situatie van gedaagde partij is geen schermafdruk beschikbaar. De voor gedaagde partij geldende prijs, zoals bevestigd in productie 4 en gefactureerd in productie 5, komen overeen en zijn vooraf door gedaagde partij op de betreffende pagina gecommuniceerd.
2.3.
In het tussenvonnis is overwogen dat uit de schermafdrukken van het voorbeeld-aanvraagproces uitsluitend een vanafprijs volgt, waarmee zonder nadere informatie de financiële consequenties van het sluiten van de overeenkomst niet goed kunnen worden ingeschat. Daarom diende eisende partij nader te onderbouwen dat de (bij benadering te verwachten) totale prijs voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst aan gedaagde partij is verstrekt, althans normaal gesproken wordt verstrekt. De kantonrechter heeft inderdaad in de dagvaarding gelezen dat eisende partij heeft gesteld dat tijdens het aanvraagproces informatie over de prijs wordt verstrekt, maar die stelling vindt onvoldoende steun in de overgelegde schermafdrukken, reden waarom het tussenvonnis is gewezen. Nu eisende partij niet de gevraagde nadere onderbouwing heeft gegeven, moet het ervoor worden gehouden dat het prijsbeding niet transparant is. Het prijsbeding moet daarom op oneerlijkheid worden getoetst.
2.4.
Met een enkele vanafprijs kunnen de economische gevolgen niet worden ingeschat. Dat neemt echter niet weg dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst wel een indicatie van de prijs wordt gegeven. Afhankelijk van de klus, kan dat een vaste prijs of een uurtarief zijn, of een prijs per vierkante meter, plus de aanvullende informatie dat materiaal- en/of parkeerkosten (die per soort, respectievelijk locatie ook verschillend zijn) niet bij de prijs zijn inbegrepen. Daarmee wordt weliswaar voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst geen exact totaalbedrag gegeven, maar door de gegeven indicaties en informatie die van belang is voor de hoogte van de prijs, kan bij benadering wel een schatting van het minimale bedrag worden gemaakt. Daarbij geldt dat het in de aard van de aangeboden dienstverlening ligt dat vele factoren van invloed kunnen zijn op de hoogte van de prijs, zoals meerwerk of het aantreffen van een andere dan de beschreven situatie. Het geven van een exact totaalbedrag is dan ook meestal niet mogelijk. Om deze redenen wordt het prijsbeding, hoewel niet transparant, niet als oneerlijk aangemerkt.
2.5.
Gelet op de gestelde wijze van totstandkoming van de overeenkomst, is sprake van een overeenkomst op afstand, waarop de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn. De naleving daarvan moet volgens de Hoge Raad ambtshalve worden getoetst, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.6.
Eisende partij stelt dat de informatieplichten zijn nageleefd, maar uit de schermafdrukken die zij ter onderbouwing van die stelling heeft overgelegd blijkt dat in zowel de precontractuele als in de contractuele fase geen informatie wordt verstrekt over het (wel of niet beschikken over het) ontbindingsrecht (of de uitzonderingen daarop).
2.7.
Hiervoor zal overeenkomstig de landelijke Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten een sanctie worden opgelegd, bestaande uit – in dit geval – een vermindering van de betalingsverplichting van gedaagde partij met 20%.
2.8.
Eisende partij heeft ook een bedrag van € 4,95 gefactureerd voor een ‘garantiepakket’. Die aanvullende kosten zijn ingevolge artikel 6:230j BW niet toewijsbaar. Uit de schermafdrukken volgt namelijk dat een vinkje moet worden geplaatst als er geen garantiepakket gewenst is. Het staat dus standaard ‘aangevinkt’. Het niet aanvinken van dat vakje (dus om het garantiepakket niet af te nemen) door gedaagde partij kan niet worden gezien als uitdrukkelijke instemming. Anders gezegd, voor een aanvullend garantiepakket moet uitdrukkelijk worden gekozen door middel van een ‘opt-in’. Eisende partij zal haar bestelproces op dit punt, voor zover zij dat nog niet heeft gedaan, dus moeten wijzigen wil zij de kosten voor het garantiepakket vergoed zien.
2.9.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van een bedrag van € 119,97 aan hoofdsom (€ 156,15 x 0,8 = € 124,92 minus € 4,95).
2.10.
Eisende partij maakt ook aanspraak op rente, incassokosten en proceskosten. Hierover staan geen bedingen in de algemene voorwaarden die van toepassing zijn, zodat eisende partij zich voor deze nevenvorderingen op de wet kan beroepen.
2.11.
Nu een deel van de hoofdsom niet toewijsbaar is, is de wettelijke rente berekend over een te hoog bedrag. Het gevorderde bedrag aan vervallen rente wordt daarom afgewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar over een hoofdsom van € 119,97 vanaf de datum van verzuim. Deze datum is in de dagvaarding gesteld.
2.12.
Eisende partij vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Eisende partij heeft aan gedaagde partij een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 40,00 worden toegewezen.
2.13.
Gedaagde partij is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eisende partij worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
108,82
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
40,00
(1 punt × € 40,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
296,82

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een bedrag van € 119,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten,
3.3.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten van € 296,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagde partij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.
991