ECLI:NL:RBAMS:2025:6620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
13/002449-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een 84-jarige sportmasseur in ontuchtzaak met minderjarige patiënt

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 84-jarige man, die als sportmasseur werkzaam was. De man werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige patiënt in de periode van januari 2010 tot en met december 2011. Tijdens de zitting op 28 augustus 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Veen, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.A.I. Witlox, gehoord. De rechtbank heeft kennisgenomen van de aangifte van de minderjarige, die in 2020 opnieuw tegen de verdachte aangifte deed, en van eerdere aangiften uit 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de minderjarige niet voldoende steunbewijs bevatten om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere veroordeling van de verdachte voor het bezit van kinderporno niet als steunbewijs kon dienen voor de huidige zaak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen en heeft hem vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing is genomen met inachtneming van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/002449-21
Datum uitspraak: 11 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1940,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W. van Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [naam minderjarige] naar voren heeft gebracht in het kader van het spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 te Amsterdam, als sportmasseur, schuldig heeft gemaakt aan ontucht met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [naam minderjarige]
en/of
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg zich, als sportmasseur, schuldig heeft gemaakt aan ontucht met [naam minderjarige] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Verdachte was werkzaam als sportmasseur bij voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] .
De eerdere strafzaak met parketnummer 13/654025-12
In 2011 hebben de ouders van twee minderjarige jongens, genaamd [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), aangifte gedaan tegen verdachte wegens verdenking van het plegen van ontuchtige handelingen tijdens sportmassages. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 29 februari 2016 vrijgesproken van die verdenking bij gebrek aan voldoende wettig bewijs (ECLI:NL:GHAMS:2016:841). Daartoe heeft het gerechtshof overwogen dat de verklaringen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te weinig steun geven aan elkaar om als voldoende steunbewijs te dienen. Ook is overwogen dat de bekennende onderdelen van het verhoor van verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat deze niet betrouwbaar worden geacht vanwege de manier waarop en de omstandigheden waaronder verdachte door de politie is verhoord.
Strafzaak met parketnummer 13/002449-21
Op 31 juli 2020 is door [naam minderjarige] (hierna: [naam minderjarige] ) aangifte gedaan tegen verdachte wederom op verdenking van het plegen van ontuchtige handelingen tijdens sportmassages. Op basis daarvan is de politie een onderzoek gestart en heeft zij meerdere getuigen gehoord. Verdachte ontkent de beschuldigingen.
Aan het onderhavige dossier zijn de stukken van de strafzaak met parketnummer 13/654025-12 toegevoegd.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard. In het dossier zijn door het openbaar ministerie, zonder enige uitleg, de verhoren van verdachte uit de strafzaak met parketnummer 13/654025-12 toegevoegd, terwijl het gerechtshof Amsterdam destijds heeft geoordeeld dat de verhoren onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Hiermee is sprake van misleiding, omdat een redelijk handelend officier van justitie niet tot vervolging was overgegaan zonder de beschikking over de verhoren uit de eerdere strafzaak. Daarbij wordt opgemerkt dat de overige stukken uit de strafzaak met parketnummer 13/654025-12 pas zijn toegevoegd op verzoek van de verdediging teneinde het volledige beeld te schetsen. Voorgaande is een ernstig en onherstelbaar vormverzuim waarmee het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, is dat het openbaar ministerie overgegaan is tot vervolging.
4.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen. Het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) is niet geschonden door de manier waarop het dossier is samengesteld, omdat naast de oudere verhoren van verdachte, ook de aangiftes uit 2011 zijn toegevoegd. Hiermee is een volledig beeld tot stand gekomen en is er geen sprake van misleiding. Bovendien heeft het gerechtshof Amsterdam bepaald dat de verhoren slechts ten aanzien van de bekennende onderdelen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
4.3.
De beslissing
De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Daartoe overweegt zij als volgt.
De vervolgingsbeslissing door verdachte te dagvaarden heeft het openbaar ministerie pas genomen nadat het de beschikking had over het dossier zoals dat nu aan de rechtbank is voorgelegd. Hoewel het dossier in eerste instantie niet netjes was samengesteld, door enkel de verhoren van verdachte – die naar het oordeel van het gerechtshof onbetrouwbaar zijn – zonder enige context toe te voegen, is dit, op verzoek van de verdediging, hersteld door de stukken van de strafzaak met parketnummer 13/654025-12 toe te voegen. Er is daarom geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Ook is het recht op een eerlijk proces niet geschonden.

5.Vrijspraak

5.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het plegen van ontucht met [naam minderjarige] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft dit gedaan terwijl [naam minderjarige] minderjarig was, verdachte werkzaam was als sportmasseur in de gezondheidszorg en [naam minderjarige] aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd. De verklaringen van [naam minderjarige] zijn betrouwbaar, omdat de inhoud daarvan voldoende consistent is. De verklaringen worden ondersteund door de verklaring van de moeder van [naam minderjarige] , te weten getuige [naam getuige] . Daarnaast ondersteunen de verklaringen van [naam minderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elkaar over en weer zodanig dat ze als schakelbewijs kunnen worden gebruikt. Verder is de eerdere veroordeling van verdachte voor het bezit van kinderporno een ondersteunde factor.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er wordt niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum, omdat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Indien de rechtbank van oordeel is dat er is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum, dan dient verdachte alsnog te worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van de overtuiging. Daarnaast kan in de context van het uitvoeren van de sportmassages niet worden bewezen dat de tenlastegelegde handelingen een ontuchtig karakter hadden en dat verdachte opzet had op het plegen van die handelingen. Het is een feit van algemene bekendheid dat masseren vanuit en naar de aanhechting van de spieren toe gepaard kan gaan met aanrakingen op intieme plekken, plekken waar ongemak kan worden ervaren
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is bij de ontuchtige handelingen in deze zaak ook het geval.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het vermeende slachtoffer, aangever [naam minderjarige] . Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de aangifte op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij heeft waargenomen bij een aangever kort na het feit. Ook andere waarnemingen van getuigen die weliswaar niet de verweten seksuele handelingen bevestigen, maar wel binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn, kunnen een rol van betekenis spelen en als steunbewijs dienen. In dit kader mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de voornoemde verklaring (aangifte) en het overige bewijsmateriaal.
De rechtbank legt hierna uit, waarom zij vindt dat het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen. Eerst komt aan de orde dat het dossier geen steunbewijs bevat, daarna dat ook schakelbewijs niet tot een bewezenverklaring kan leiden.
Geen steunbewijs
De rechtbank stelt vast dat [naam minderjarige] de handelingen van verdachte gedurende de sportmassages als seksueel misbruik heeft ervaren en dat hij daarover consistent heeft verklaard. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verklaringen van [naam minderjarige] worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [naam getuige] te weinig specifiek is om als steunbewijs te kunnen dienen. Deze verklaring bevat slechts vermoedens en omstandigheden, die onvoldoende steun geven aan de verklaringen van [naam minderjarige] . De verklaring dat [naam minderjarige] destijds twee keer tegen getuige [naam getuige] zou hebben gezegd dat verdachte gek deed is onvoldoende specifiek om als ondersteuning te kunnen dienen. Bovendien heeft getuige [naam getuige] deze opmerkingen pas nadat zij door [naam voetbalvereniging] op de hoogte is gebracht van de verdenkingen tegen verdachte gekoppeld aan de vermeende ontuchtige handelingen. Ook heeft zij verklaard dat er sprake was van een gedragsverandering bij [naam minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat deze gedragsverandering niet direct is terug te voeren op de tenlastelegging, omdat de gedragsverandering pas veel later, toen [naam minderjarige] in de tweede klas van de middelbare school zat, plaats zou hebben gevonden. Dit maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de gedragsverandering het gevolg was van de gebeurtenissen in 2010 en/of 2011.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de veroordeling voor het bezit van kinderporno, hoewel dit verontrustend is en vragen oproept, onvoldoende is om als steunbewijs te kunnen worden gebruikt voor de verklaringen van [naam minderjarige] .
Geen schakelbewijs
Als er onvoldoende rechtstreeks bewijs is dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd, dan kan onder omstandigheden een feit met zogenoemd schakelbewijs toch worden bewezen. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. Schakelbewijs gebruiken kan alleen als de manier waarop de verschillende feiten zijn begaan (in dit geval de ontuchtige handelingen waarover [naam minderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verklaard) op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont.
De rechtbank is van oordeel dat in de verklaringen van [naam minderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te weinig essentiële punten of kenmerkende gelijkenissen staan om te kunnen spreken van een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van verdachte. Daarmee sluit de rechtbank aan bij het oordeel van het gerechtshof Amsterdam in de eerdere strafzaak dat de verklaringen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling te weinig steun aan elkaar geven om als voldoende steunbewijs te kunnen dienen.
In de kern komen de overeenkomsten neer op: het door verdachte uitoefenen van een sportmassage bij minderjarige jongens in de behandelkamer van [naam voetbalvereniging] waarbij ontuchtige handelingen zouden zijn gepleegd, zoals het masseren rondom de schaamstreek en het aanraken van de geslachtsdelen.
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het uittrekken van de broek niet kan meewegen in de beoordeling van het schakelbewijs, omdat uit de aangifte van [minderjarige 1] volgt dat zijn broek niet is uitgetrokken tijdens de massages.
De rechtbank acht de aard van voornoemde handelingen en de omstandigheden waaronder deze zouden hebben plaatsgevonden niet zodanig kenmerkend dat gezegd kan worden dat de verklaringen van [naam minderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over en weer als steunbewijs kunnen dienen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de locatie en het fysiek contact, in het licht van een sportmassage, weinig onderscheidend zijn. Het plegen van ontuchtige handelingen bij minderjarige jongens is vervolgens onvoldoende specifiek om een vaste modus operandi te kunnen vaststellen. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte jarenlang als sportmasseur werkzaam is geweest en vele behandelingen heeft uitgevoerd, waaruit kennelijk niet meer soortgelijke klachten naar voren zijn gekomen. Aan de vereisten voor toepassing van schakelbewijs is gelet op het voorgaande niet voldaan.
Conclusie
Dit maakt dat de rechtbank voor de verklaringen van [naam minderjarige] onvoldoende steun ziet in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal de verdachte dan ook van het tenlastegelegde feit vrijspreken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde
nietbewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling - Van der Maarel, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en G.H. Marcus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2025.