ECLI:NL:RBAMS:2025:662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
13/316193-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een bedrijfsinbraak met oplegging van de ISD-maatregel

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van een bedrijfsinbraak. De inbraak vond plaats op 2 oktober 2024 in Amsterdam, waarbij laptops, voetbalshirts, voetballen en een fotocamera werden gestolen. De verdachte werd herkend op camerabeelden en werd op heterdaad aangetroffen met inbrekersgereedschap en gestolen goederen. Tijdens de zitting op 10 januari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Pauwelussen, en de verdediging van de verdachte, mr. D. Simo, gehoord. De rechtbank heeft ook deskundigen gehoord, waaronder een reclasseringswerker en een ambulant begeleider.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten tijdens de inbraak. De rechtbank achtte de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte de inbraak had gepleegd.

De rechtbank legde de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldeed aan de harde en zachte criteria voor de ISD-maatregel, gezien zijn recidive en het risico op herhaling. De rechtbank gelastte ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen die bij de inbraak waren gebruikt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/316193-24
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
nu gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Pauwelussen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Simo, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzitting mevrouw [persoon 1] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, als deskundige gehoord. Ook is verschenen ter terechtzitting meneer [persoon 2] , ambulant begeleider bij Amsta Karaad.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij op 2 oktober 2024 in Amsterdam samen met anderen een bedrijfsinbraak bij [bedrijf] heeft gepleegd, waarbij laptops, voetbalshirts, voetballen en een fotocamera zijn weggenomen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De politie kreeg op woensdag 2 oktober 2024 om 22:00 uur melding van een bedrijfsinbraak op de [adres 2] , nadat op camera’s was gezien dat meerdere personen met gezichtsbedekking het pand verlieten. Ter plaatse zagen de verbalisanten drie
gemaskerde mannen lopen, die wegrenden nadat ze door de politie waren aangeroepen stil te staan. De verdachten stapten in een auto en sloegen op de vlucht. Verdachte is na een achtervolging aangehouden door de politie in het buurt van het bedrijf [bedrijf] . In de auto waarin verdachte reed is gereedschap aangetroffen en een deel van de gestolen goederen. Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft verklaard dat hij de inbraak samen met verdachte heeft gepleegd. Daarnaast is verdachte herkend op de camerabeelden van het bedrijf waarop duidelijk te zien is dat verdachte een van de personen was die aan het inbreken was. Dat de persoon op de beelden (NN2) van wie het signalement overeenkomt met dat van verdachte een lichtere huidskleur zou hebben, zoals door de verdediging is betoogd, is niet het geval en heeft te maken met de (felle) belichting. De rol van verdachte tijdens de bedrijfsinbraak was zodanig dat sprake is geweest van medeplegen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] is onbetrouwbaar en dient op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering uitgesloten te worden van het bewijs. [medeverdachte] heeft een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, nadat hij inzage heeft gekregen in het dossier. Gelet hierop is zijn verklaring afgestemd op het dossier en heeft hij zijn eigen strafrechtelijke verantwoordelijkheid willen minimaliseren en de schuld op verdachte willen afschuiven. De herkenning van verdachte op basis van de camerabeelden is enkel gebaseerd op de kleding die de persoon op de beelden (NN2) aan heeft. Het is niet mogelijk om op de camerabeelden objectief verifieerbare kenmerken van verdachte waar te nemen. Bovendien droeg verdachte tijdens zijn aanhouding geen pet en had hij een andere broek aan. Daarnaast heeft verdachte zijn jas pas aangetrokken op het moment dat hij in de auto, waarin hij later werd aangehouden, zat. Ook is de huidskleur van verdachte donkerder dan die van NN2 waarvan wordt gezegd dat diens signalement overeenkomt met dat van verdachte. Tot slot kan het alternatieve scenario van verdachte, namelijk dat hij iemand moest ophalen, deze persoon begon te rennen, dat hij is meegerend en samen met deze persoon in de auto is gestapt, waarin hij later is aangehouden en waarin de gestolen spullen bleken te liggen, op basis van het dossier niet worden uitgesloten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat op 2 oktober 2024 in het bedrijf [bedrijf] (hierna: het bedrijf) van aangever [persoon 3] , gevestigd op [adres 2] te Amsterdam, een inbraak heeft plaatsgevonden, waarbij laptops, voetbalshirts, een voetbal en een fotocamera zijn weggenomen. Op beelden van de in het bedrijf aanwezige beveiligingscamera’s is te zien dat deze inbraak door drie mannen is gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen degene is geweest die heeft ingebroken bij voornoemd bedrijf en daaruit verschillende goederen heeft weggenomen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Toen de politie na de melding van de bedrijfsinbraak ter plaatse kwam, en verdachte en zijn medeverdachten opriep te stoppen omdat zij waren aangehouden, zijn verdachte en de medeverdachten weggerend en weggevlucht in een auto. Verdachte is na een achtervolging door de politie uit die auto gehaald en aangehouden. Hij droeg toen een jas, zwarte schoenen met een lus aan de achterkant en een blauwe spijkerbroek met een scheur. In de auto werden uit het bedrijf gestolen goederen aangetroffen en inbrekersgereedschap. In de jas van verdachte zat een opvallende oranje schroevendraaier, die overeenkomt met de schroevendraaier die NN2 bij de inbraak heeft gebruikt.
Verdachte is later door de politie herkend op de camerabeelden van het bedrijf aan zijn kleding, postuur en houding als zijnde persoon NN2. De broek, de schoenen en de jas die verdachte bij zijn aanhouding droeg, komen overeen met het signalement van NN2 op de beelden. De rechtbank heeft op zitting de beelden bekeken en deelt deze conclusie van de politie. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris bekend dat hij de inbraak samen met anderen, waaronder verdachte, heeft gepleegd. De rechtbank acht op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat het verdachte is geweest die het tenlastegelegde feit heeft begaan. Zijn verklaring, dat hij bij toeval in de auto is beland en andere kleren droeg dan NN2, wordt door de bewijsmiddelen weerlegt. Dat de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd onbetrouwbaar zou zijn, volgt de rechtbank evenmin, nu diens verklaring juist overeenkomt met het bewijs en het bovendien niet afdoet aan het overige bewijs, dat in ruime mate aanwezig is en waaruit volgt dat verdachte NN2 is.
Medeplegen
Gelet op wat op de camerabeelden is te zien, namelijk dat drie personen gezamenlijk de toegangsdeur van het bedrijf forceren, door meerdere ruimtes van het bedrijfspand lopen, verschillende goederen meenemen en vervolgens samen het pand verlaten, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking, dat medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en gelet op alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de diefstal door middel van braak tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 2 oktober 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen uit een bedrijf gevestigd aan de [adres 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen voetbalshirts, een voetbal, laptops en een fotocamera, toebehorende aan [persoon 3] en/of het bedrijf [bedrijf] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is evenmin een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. Verdachte voldoet aan de harde criteria en blijkens het meest recente advies van de reclassering ook aan de zachte criteria.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, omdat verdachte niet voldoet aan de daarvoor vereiste ‘harde’ en ‘zachte’ criteria. De veroordelingen waarnaar wordt verwezen ter onderbouwing van het opleggen van de ISD-maatregel zijn te ver verwijderd van de recente verdenking om te voldoen aan de eis van structurele en recente recidive. Gelet hierop ontbreekt de rechtvaardiging voor de oplegging van de ISD-maatregel. Gezien de bereidheid van verdachte om mee te werken aan begeleid wonen, de stagnatie van eerdere hulpverlening door onterechte detentie en het ontbreken van intensieve hulp in de afgelopen twee jaren, is ook niet voldaan aan de zachte criteria.
De raadsvrouw heeft primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft zij verzocht hieraan een voorwaardelijke straf te koppelen met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en overige voorwaarden die de reclassering adviseert. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van maximaal één jaar, met onder andere als voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan begeleid wonen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Verdachte heeft hierdoor laten zien geen enkel respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen en alleen maar uit te zijn op (financieel) voordeel voor zichzelf. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk. Bedrijfsinbraken zijn zeer hinderlijke feiten, waarvan de gedupeerden schade en overlast ondervinden.
6.3.2.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 11 december 2024, opgesteld door mevrouw [persoon 1] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Op basis van het strafblad van verdachte is er sprake van een hardnekkig delictpatroon ten aanzien van bedrijfsinbraken. Bij de totstandkoming van het tenlastegelegde hebben de volgende factoren een rol gespeeld; een negatief sociaal netwerk, een pro criminele houding, zijn beïnvloedbaarheid (mede) door zijn licht verstandelijke beperking en financieel gewin. Sinds 2022 wordt verdachte begeleid door zowel de reclassering als Amsta Karaad. Daarbij is ingezet op het stabiliseren van de praktische zaken van verdachte en op gedragsverandering. Dit heeft echter niet geleid tot een verandering en risicovermindering. De kans op recidive wordt dan ook als hoog ingeschat.
Alle mogelijkheden vanuit de reclassering zijn benut en uitgeput. Verdachte volgt aanwijzingen niet op, waardoor nieuwe problemen ontstaan en ook zijn begeleidingstraject bij Amsta Karaad is gestagneerd. De reclassering ziet gelet op het voorgaande geen andere mogelijkheid dan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren.
De deskundige [persoon 1] heeft ter terechtzitting het reclasseringsadvies bevestigd en nader toegelicht.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsrapport voldoende voorgelicht en zal het advies van de deskundige opvolgen en verdachte de ISD-maatregel opleggen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6.3.3.
Motivering oplegging ISD-maatregel
Voldaan aan de ‘harde’ criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit aan alle voorwaarden
is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit ‘het strafblad’ van 12 december 2024 van verdachte dat hij in de afgelopen vijf jaren voorafgaand aan 2 oktober 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of een taakstraf, terwijl het in dit vonnis bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen.
Er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens ‘het strafblad’ is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan de ‘zachte’ criteria
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Verdachte is de afgelopen jaren veelvuldig veroordeeld voor met name bedrijfsinbraken waarvoor hij onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Ondanks de geboden hulpverlening van zowel de reclassering als Amsta Karaad, heeft dit niet geleid tot vermindering van het risico op recidive. Hierbij lijkt geen sprake te zijn van onwil bij verdachte, maar eerder van onvermogen. Dat verdachte zich welwillend opstelt en hulp aanvaardt, zoals door de raadsvrouw is betoogd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat verdachte, zonder het dwingende kader van de (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel, tot gedragsverandering zal komen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is om de maatschappij te beschermen tegen het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte en dit patroon van recidive te doorbreken. Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw om de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel te schorsen af.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. 1 STK Personenauto (G5680325);
2. Mes (G6561704);
3. Schroevendraaier (G6561696);
4. Schroevendraaier (G6561649);
5. Gereedschap (G6561651).
Bewaren voor de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten ten aanzien van de onder nummer 1 inbeslaggenomen personenauto, omdat verdachte niet de eigenaar is van de auto en niet is komen vast te staan aan wie de auto toebehoort.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 2 tot en met 5 inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden verbeurd verklaard, omdat het bewezenverklaarde feit daarmee is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de
duur van
2 (twee) jaren.
Beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Personenauto (G5680325).
Verklaart verbeurdde volgende voorwerpen:
2. Mes (G6561704);
3. Schroevendraaier (G6561696);
4. Schroevendraaier (G6561649);
5. Gereedschap (G6561651).
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en C. Noomen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2025.