3.1Zaak A
Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1.1De volgende uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden hebben ter zitting niet ter discussie gestaan. De rechtbank neemt deze feiten en omstandigheden als uitgangspunt bij de beantwoording van de bewijsvraag.
3.1.2De politie gaat op 1 april 2024 op een melding af van een poging tot doodslag in Amsterdam. Ter plaatse treft de politie een persoon aan die bewegingloos op de grond ligt.De politie verbaliseert dat de persoon (het blijkt te gaan om [benadeelde partij], hierna aan te duiden als: [benadeelde partij]) op de grond ligt met zijn ogen dicht, niet reageert op vragen en veel bloed op zijn gezicht heeft. [benadeelde partij] heeft een diepe snee op zijn neus en een wond op zijn hoofd.Aan de hand van een signalement en met assistentie van cameratoezicht houdt de politie niet veel later verdachte aan.
3.1.3Van het incident dat is voorgevallen en dat heeft geleid tot de staat waarin [benadeelde partij] is aangetroffen, zijn camerabeelden beschikbaar. Deze beelden zijn ter zitting bekeken. Op de beelden is onder andere te zien dat een man met zowel zijn vuisten als zijn schoen meerdere keren tegen dan wel richting het hoofd van een andere man slaat en dat hij meerdere keren tegen dan wel richting het hoofd van die man schopt terwijl die man op dat moment op de grond ligt. Ter zitting is door partijen vastgesteld dat de man jegens wie de geweldshandelingen zijn verricht en die uiteindelijk bewegingsloos op de grond achterblijft, [benadeelde partij] is. Verdachte heeft bekend dat hij degene is die het beschreven geweld heeft toegepast jegens [benadeelde partij].De rechtbank volstaat in deze inleiding met deze verkorte beschrijving van de camerabeelden. In het kader van de beoordeling van de zaak geeft de rechtbank in het hiernavolgende haar eigen waarneming van de camerabeelden in detail weer, zodat deze eigen waarneming kan dienen als bewijsmiddel.
3.1.4[benadeelde partij] heeft op zijn beurt aangifte gedaan van het incident, maar kan zich van het incident zelf weinig herinneren.
Ingenomen standpunten en de voorliggende rechtsvragen
3.1.5De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair aan verdachte ten laste gelegde poging doodslag.
3.1.6De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft zich gerefereerd ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling. Tot welke kwalificatie de rechtbank ook komt, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er is immers sprake van noodweer dan wel noodweerexces, aldus de raadsman. De inhoudelijke verweren van de raadsman worden waar nodig in het hiernavolgende besproken. Het verweer dat sprake is van noodweer(exces) staat los van de bewezenverklaring en wordt aansluitend daaraan besproken.
3.1.7De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd. Om tot een beantwoording van die vraag te komen zal de rechtbank eerst, aan de hand van haar eigen waarneming van de camerabeelden, vaststellen welke handelingen precies aan verdachte kunnen worden toegeschreven.
Vastgestelde gedragingen van verdachte
3.1.8Op de camerabeelden met bestandsnaam ‘VID-20240402-WA0001’ is vanaf tijdsaanduiding 0:00 te zien dat [benadeelde partij] steeds dichter bij verdachte gaat staan en dat hij verdachte een achttal porren geeft op zijn borst. Vrijwel direct na de laatste por is vanaf tijdsaanduiding 0:11 te zien dat verdachte [benadeelde partij] een vuistslag tegen het hoofd geeft. Dat het een vuistslag betreft, is nog duidelijker te zien op de camerabeelden met bestandsnaam ‘VID-20240402-WA0000’ vanaf tijdsaanduiding 0:30. De verdere geweldshandelingen van verdachte zijn eveneens in dit fragment te zien. De hierna te noemen tijdsaanduidingen en waarnemingen horen dan ook bij het fragment met bestandsnaam ‘VID-20240402-WA0000’. Rond 0:31 is te zien dat [benadeelde partij] als gevolg van de vuistslag tegen het hoofd van verdachte op zijn rug op de grond belandt. Direct na zijn val loopt verdachte naar [benadeelde partij] toe. Vanaf 0:33 is te zien dat verdachte [benadeelde partij] opnieuw een vijftal vuistslagen tegen zijn hoofd geeft. Het gaat om drie vuistslagen met zijn rechtervuist, gevolgd door twee vuistslagen met zijn linkervuist. Het wisselen van zijn vuist lijkt bedoeld te zijn om [benadeelde partij] beter te kunnen raken, nu [benadeelde partij] zijn hoofd enigszins probeert te beschermen met zijn handen terwijl hij op de grond ligt. Te zien is dat de vuistslagen door verdachte met kracht worden gegeven. Verdachte beweegt zijn vuist steeds ver naar achteren alvorens hij uithaalt naar [benadeelde partij]. De impact van zijn vuisten op het hoofd van [benadeelde partij] is bovendien duidelijk te zien. Het hoofd van [benadeelde partij] beweegt steeds mee in de richting van de vuist van verdachte. Direct na de klappen tegen het hoofd van [benadeelde partij] is vanaf 0:40 te zien dat verdachte [benadeelde partij] twee keer tegen zijn hoofd schopt. Na deze twee schoppen, vanaf 0:42, is te zien dat [benadeelde partij] bewegingloos op de grond ligt. Hij lijkt vanaf dat moment buiten bewustzijn te zijn. Ook rond 0:42 is te zien dat omstanders proberen het geweld van verdachte te doen stoppen. Rond 0:44 is echter te zien dat verdachte opnieuw richting het hoofd van [benadeelde partij] loopt en hem opnieuw vier schoppen op het hoofd geeft. De in totaal zes schoppen zijn vanwege de kracht en richting waarmee dit gepaard gaat eerder aan te duiden als stampen. Verdachte trekt steeds zijn knie op tot ongeveer 90 graden en stampt vervolgens met kracht naar beneden op het hoofd van [benadeelde partij]. De rechtbank heeft de beelden in raadkamer op een afspeelsnelheid van 0,25x bekeken. Met deze afspeelsnelheid is duidelijk te zien dat de in totaal zes schoppen van verdachte het hoofd van [benadeelde partij] raken. Door de kracht en de impact is namelijk te zien dat het hoofd van [benadeelde partij] beweegt en dat zijn hoofd, nadat hij het bewustzijn lijkt te hebben verloren, steeds tegen de straatstenen slaat. Ogenschijnlijk door de impact van de trappen verliest verdachte ook zijn schoen. Rond 0:48 is te zien dat verdachte naar zijn schoen loopt en deze oppakt. Vanaf 0:50 is vervolgens te zien dat verdachte met kracht met zijn schoen een drietal keren op het hoofd van de nog altijd roerloze [benadeelde partij] slaat. Het hoofd en het gehele lichaam van [benadeelde partij] bewegen door de impact. Te zien is dat verdachte opnieuw met kracht slaat. Hij beweegt de schoen in zijn hand steeds ver boven zijn hoofd om die schoen vervolgens met kracht op het hoofd van [benadeelde partij] neer te slaan. Na de laatste klap met zijn schoen is vanaf 0:54 te zien dat verdachte zijn schoen weer aantrekt en dat hij wordt weggeleid door omstanders. Rond 1:18 is te zien dat verdachte terugkeert naar het nog altijd roerloze lichaam van [benadeelde partij]. Rond 1:21 is te zien dat verdachte aan de jas van [benadeelde partij] trekt, waarna hij weer bij [benadeelde partij] wegloopt. Hierna stopt de video bij 1:28. In het fragment met bestandsnaam ‘VID-20240402-WA0001’ is rond 1:12 vervolgens te zien dat verdachte na het slaan en schoppen en na het trekken aan de jas, opnieuw naar [benadeelde partij] loopt. Verdachte pakt [benadeelde partij] bij zijn benen, tilt die op en sleept [benadeelde partij] met kracht een stuk naar achter. Door de kracht waarmee dit gepaard gaat, beweegt het hoofd van [benadeelde partij] alle kanten op. [benadeelde partij] beweegt tijdens dit alles nog altijd niet uit zich zelf en lijkt dus nog altijd buiten bewustzijn te zijn.
Kwalificatie van het handelen van verdachte
3.1.9De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van [benadeelde partij] en daarmee of de hiervoor onder 3.1.7 vastgestelde handelingen van verdachte de primair ten laste gelegde poging doodslag opleveren. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde partij] moet er een aanmerkelijke kans hebben bestaan dat [benadeelde partij] als gevolg van het handelen van verdachte zou overlijden. Deze aanmerkelijke kans moet door verdachte bewust zijn aanvaard.
3.1.10De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en gaat daarbij, zoals in het navolgende wordt gemotiveerd, uit van voorwaardelijk opzet.
3.1.11Uit hetgeen reeds onder 3.1.7 is vastgesteld blijkt dat verdachte in totaal zes keer met kracht tegen het hoofd van [benadeelde partij] heeft geslagen. Daarnaast heeft hij drie keer met zijn schoen op het hoofd van [benadeelde partij] geslagen en zes keer op zijn hoofd gestampt. Zoals reeds vastgesteld, is dit gepaard gegaan met kracht. Met name de stampen op het hoofd van [benadeelde partij] zijn van belang voor het vaststellen van de aanmerkelijke kans op het overlijden van [benadeelde partij]. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is. Dit betekent echter niet dat lichtzinnig overgegaan moet worden tot de vaststelling van een aanmerkelijke kans op de dood wanneer sprake is van geweldshandelingen tegen het hoofd. In het onderhavige geval is gelet op de feiten en omstandigheden van een aanmerkelijke kans op de dood naar het oordeel van de rechtbank echter wel degelijk sprake. De schoppen zijn namelijk niet tegen, maar op het hoofd van [benadeelde partij] terechtgekomen. De duidelijk waarneembare kracht die verdachte met de schoppen (die, zoals eerder overwogen, eerder stampen genoemd kunnen worden) op het hoofd van [benadeelde partij] uitoefende, kwam daarmee volledig op het hoofd van [benadeelde partij] terecht, dat zich tussen de schoen van verdachte en de straatstenen bevond. De harde ondergrond maakte dat er minder energie van de schoppen kon worden geabsorbeerd door beweging van het hoofd, hetgeen de impact op het hoofd vergrootte. Van belang is ook dat [benadeelde partij] vanaf de tweede schop ogenschijnlijk buiten bewustzijn is geraakt en niet meer in staat is geweest om zijn hoofd te beschermen. Vanaf dit moment heeft [benadeelde partij] nog vier harde schoppen op zijn hoofd moeten incasseren. Wat ten aanzien van de geweldshandelingen van verdachte tot slot opvalt, is dat álle geweldshandelingen zonder uitzondering gericht waren tegen het hoofd van [benadeelde partij]. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [benadeelde partij] zou komen te overlijden als gevolg van het geweld dat verdachte met kracht op hem uitoefende. Het (voor zover bekend) ontbreken van ernstig medisch letsel, zoals aangevoerd door de raadsman, maakt het voorgaande niet anders. Het ontbreken van dit letsel mag een geluk bij een ongeluk heten en is niet te danken aan het handelen van verdachte.
3.1.12Het uitgeoefende geweld is naar de hiervoor geschetste uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde partij], anders dan door de raadsman is gesteld, wel degelijk bewust heeft aanvaard. Met andere woorden: verdachte heeft met zijn handelen het risico dat [benadeelde partij] zou komen te overlijden op de koop toegenomen. Hij bleef, ook na een poging tot ingrijpen door omstanders, doorgaan met het uitoefenen van grof geweld gericht op het hoofd van [benadeelde partij]. Daarmee is op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op diens dood.
3.1.13Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.