ECLI:NL:RBAMS:2025:6479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13/151871-25 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 12 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Olsztyn, Polen, op 13 juni 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, was in Nederland verblijvend en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma. Tijdens de zittingen op 9 juli en 5 augustus 2025 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verblijfsrecht in Nederland besproken. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander onder artikel 6a OLW. De rechtbank oordeelde dat de overlevering op basis van artikel 6a OLW moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland zou verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank besloot de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.R.P.J. Davids, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/151871-25 (EAB II)
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 19 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juni 2022 door de
Regional Courtin
Olsztyn, Criminal Department II(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 juli 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 9 juli 2025, in aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De zitting op 9 juli 2025 was anderhalf uur later dan gepland aangevangen. De raadsman heeft verzocht de behandeling aan te houden, omdat hij nog een andere afspraak had. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden voor bepaalde tijd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting 5 augustus 2025
De behandeling van het EAB is in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 5 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of the Court of the Province in Las Palmas de Gran Canaria (Spain) of 6th April 2010, file ref. 140/09, taken over for execution in the territory of the Republic
of Poland by the order of the Regional Court in Olsztyn of 12th August 2011, file ref. II Kop 41/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog negen maanden en twintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman en officier van justitie
De raadsman heeft ten aanzien van artikel 12 OLW geen standpunt naar voren gebracht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
Op 6 april 2010 heeft de
Court of the Provincein
Las Palmas de Gran Canaria(Spanje) een vonnis gewezen waarbij een vrijheidsstraf is opgelegd. Op verzoek van de opgeëiste persoon heeft Polen deze straf ingevolge de beslissing van de
Regional Courtin
Poznańvan 12 augustus 2011 overgenomen. De rechtbank stelt vast dat de Poolse autoriteiten hebben aangegeven dat de opgeëiste persoon bij de procedure in Spanje is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat. De opgeëiste persoon heeft bevestigd dat hij door een door hem gekozen advocaat is verdedigd. Daarmee doet de situatie van artikel 12, sub b, OLW zich voor. Uit de aanvullende informatie van 16 juni 2025 en de verklaringen van de opgeëiste persoon ter zitting blijkt dat de opgeëiste persoon in 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld is in Polen. Op 14 april 2014 is de verdere tenuitvoerlegging van de straf bevolen door de
Regional Courtin
Poznań(Polen), omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling had gehouden. De beslissing tot tenuitvoerlegging van 14 april 2014 zelf is dan ook geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4] Artikel 12 OLW staat dan ook niet aan de overlevering in de weg.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000; en
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – met de raadsman en officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. De officier van justitie heeft ter zitting van 5 augustus 2025 uit een brief van de IND met betrekking tot de opgeëiste persoon geciteerd waaruit volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, taalkundige en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Regional Courtin
Olsztyn, Criminal Department II(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[de opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.ECLI:EU:C:2017:1026.