ECLI:NL:RBAMS:2025:646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
13-058365-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verlenging gevangenhouding en beëindiging vrijheidsbeneming opgeëiste persoon

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak betreffende de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De officier van justitie had op 23 januari 2025 gevorderd de gevangenhouding te verlengen op basis van artikel 34, lid 1 onder b, OLW, omdat de feitelijke overlevering aan Polen niet had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering niet door een rechter was genomen en dat de termijn voor feitelijke overlevering inmiddels was verstreken. Hierdoor was er geen grond voor verlenging van de gevangenhouding. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af en beëindigde de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon onder voorwaarden. De opgeëiste persoon was sinds september 2023 in voorlopige hechtenis en had zich onttrokken aan de feitelijke overlevering. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid om de beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering te nemen bij de rechter ligt, zoals bevestigd door een arrest van het Hof van Justitie van de EU. De rechtbank stelde de opgeëiste persoon in vrijheid, onder voorwaarden die zijn opgelegd om vluchtgevaar te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Internationale rechtshulpkamer

Parketnummer: 13-058365-22

Beslissing op vordering eerste verlenging gevangenhouding

Op 23 januari 2025 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van de gevangenhouding gevorderd van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] .
Raadsman mr. K.J. Zeegers.
1. Bij uitspraak van 24 mei 2022 heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan aan Polen om daar te kunnen worden vervolgd voor een strafbaar feit.
2. De opgeëiste persoon heeft zich aan de tenuitvoerlegging van de feitelijke overlevering onttrokken. De opgeëiste persoon is in september 2023 aangehouden vanwege de verdenking van strafbare feiten in Nederland. Sinds 25 september 2023 heeft de opgeëiste persoon in verband met deze verdenking in voorlopige hechtenis gezeten. Het hof Amsterdam heeft de voorlopige hechtenis bij beslissing van 7 januari 2025 geschorst met ingang van 16 januari 2025.
3. De officier van justitie heeft op 23 januari 2025 gevorderd dat het op 10 mei 2022 afgegeven bevel gevangenhouding, dat volgens de officier van justitie afloopt op 26 januari 2025, wordt verlengd op grond van artikel 34, lid 1 onder b OLW jo. artikel 36, lid 1 OLW, aangezien de lopende Nederlandse strafvervolging thans nog een beletsel vormt voor de feitelijke overlevering. Desgevraagd heeft de officier van justitie aangegeven dat er geen vordering is gedaan tot uitstel van de feitelijke overlevering als bedoeld in artikel 36, lid 1 OLW. Ter toelichting heeft de officier van justitie aangegeven dat destijds een dergelijke vordering nog niet in de overleveringswet bestond, en dat het arrest van het Hof van Justitie EU waarin is bepaald dat uitstel van de feitelijke overlevering slechts door een rechterlijke autoriteit kan worden verleend pas is gewezen na het toestaan van de overlevering in deze zaak. Van de officier van justitie had dan ook niet verwacht kunnen worden dat hij een dergelijke vordering had gedaan, en de rechtbank had een dergelijke vordering ook ongetwijfeld afgewezen omdat de wet daar niet in voorzag. De bevoegdheid om de beslissing te nemen tot uitstel van de feitelijke overlevering lag op dat moment dus nog bij de officier van justitie.
4. De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu een beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering door de rechter niet heeft plaatsgevonden en de termijnen daarom inmiddels zijn verlopen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de overleveringsdetentie te schorsen. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar de schorsingsbeslissing van het hof Amsterdam en heeft hij de huidige persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon toegelicht, waaruit volgens de raadsman volgt dat het vluchtgevaar voldoende met voorwaarden kan worden ingeperkt.

Beoordeling

Juridisch kader feitelijke overlevering
5. Artikel 35, eerste lid, OLW bepaalt dat zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, de opgeëiste persoon feitelijk wordt overgeleverd. Ingevolge artikel 33, aanhef en onder b, OLW wordt een door de rechtbank krachtens artikel 27 bevolen vrijheidsbeneming beëindigd zodra zij sedert de dag van de uitspraak tien dagen heeft geduurd, tenzij de rechtbank op vordering van de officier van justitie die vrijheidsbeneming inmiddels heeft verlengd overeenkomstig artikel 34 OLW.
Ingevolge artikel 34, eerste lid en onder b, OLW kan de voortgezette vrijheidsbeneming telkens worden verlengd met ten hoogste 30 dagen indien de overlevering wel is toegestaan, maar de feitelijke overlevering niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen plaatshebben en voor zover artikel 35, tweede of derde lid, of artikel 36, eerste lid, OLW daartoe noodzaakt.
Ingevolge artikel 35, vierde lid, OLW wordt de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon beëindigd na het verstrijken van de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen. De invrijheidstelling gebeurt echter niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer van de in die bepaling genoemde vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht.
Artikel 36, eerste lid (oud), OLW bepaalde dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Per 1 oktober 2024 bepaalt artikel 36, eerste lid, OLW dat de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie, nadat de overlevering op
24 mei 2022 was toegestaan, (al dan niet impliciet) de feitelijke overlevering heeft uitgesteld overeenkomstig artikel 36, eerste lid (oud), OLW. In raadkamer heeft de officier van justitie aangevoerd dat de officier van justitie daartoe op dat moment bevoegd was op grond van voormelde bepaling. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in dit standpunt, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 december 2022. Uit dit arrest blijkt dat deze beslissing moet worden genomen door de uitvoerende rechterlijke autoriteit (de rechtbank), en niet door de officier van justitie. [1] Alhoewel het voormelde arrest is gewezen nadat in de onderhavige zaak de overlevering al was toegestaan, betreft het een uitleg van EU-recht zoals dat ook al gold ten tijde van de uitspraak van 24 mei 2022. De rechtbank kan dus niet anders dan vaststellen dat de (impliciete) beslissing van de officier van justitie om de feitelijke overlevering uit te stellen destijds in strijd was met het Kaderbesluit, althans met een Kaderbesluitconforme uitleg van de destijds geldende Overleveringswet, en daarmee niet rechtmatig [2] . Het vorenstaande betekent dat de termijnen inmiddels ruimschoots zijn verstreken. Hierdoor bestaat ook geen ruimte om op grond van artikel 34, eerste lid onder b, OLW de verlenging van de gevangenhouding te bevelen. De rechtbank zal daarom de vordering tot verlenging van de gevangenhouding afwijzen.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 35, vierde lid OLW dient de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon te worden beëindigd indien de termijn voor feitelijke overlevering zonder verlenging of opschorting daarvan is verstreken, doch niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht. De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de door hem toegelichte voorwaarden aan invrijheidstelling van de opgeëiste persoon worden gesteld, mocht de rechtbank de vordering afwijzen. Ter zitting heeft de rechtbank, in verband met die mogelijke uitkomst, de opgeëiste persoon reeds over die voorwaarden gehoord. De opgeëiste persoon en zijn raadsman hebben zich niet tegen de voorgestelde voorwaarden verzet.
8. De conclusie is dat de rechtbank de vordering tot verlenging van de gevangenhouding zal afwijzen en de opgeëiste persoon in vrijheid zal stellen, onder de hierna in het dictum te vermelden voorwaarden. Met betrekking tot de onder 6 vermelde voorwaarde geldt dat de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij op dit moment niet beschikt over een paspoort of een identiteitskaart, maar dat hij wel bezig is met de aanvraag hiervan. De voorwaarde dient zo te worden gelezen, dat zodra de opgeëiste persoon beschikt over een identiteitskaart, deze zal worden ingeleverd bij de officier van justitie.

Beslissing

De rechtbank:

-
Wijst afde vordering tot verlenging van de gevangenhouding van voornoemde
[opgeëiste persoon]voor de duur van
30 (dertig) dagen.
  • Beveeltdat de opgeëiste persoon per heden in vrijheid wordt gesteld ex artikel 35, vierde lid, OLW;
  • Bepaaltdat aan de invrijheidstelling de navolgende voorwaarden worden verbonden:
1. de opgeëiste persoon verblijft op het adres [adres] .
2. de opgeëiste persoon zal de officier van justitie schriftelijk van iedere adreswijziging op de hoogte stellen;
3. de opgeëiste persoon zal Nederland niet verlaten;
4. de opgeëiste persoon zal zich
tweemaalper week melden, de dag en het tijdstip in overleg met de officier van justitie te bepalen, melden bij een door de officier van justitie aan te wijzen politiebureau in de woonomgeving van de opgeëiste persoon.
5. de opgeëiste persoon zal aan iedere oproeping van politie of justitie in het kader van de feitelijke overlevering gehoor geven en ook voor het overige medewerking verlenen aan de feitelijke overlevering;
6. iedere op de naam van de opgeëiste persoon gestelde identiteitskaart wordt tot aan de feitelijke overlevering ter beschikking gesteld van de officier van justitie.
Aldus gedaan op 24 januari 2025 door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
in tegenwoordigheid van J.R. Korte, griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 8 december 2022, C-492/22 PPU, ECLI:EU:C:2022:964 (
2.Zie punt 57 van het voornoemde arrest.