ECLI:NL:RBAMS:2025:630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
13/022011-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor het vervoeren en aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van het vervoeren en aanwezig hebben van GHB, 2C-B en MDMA, het witwassen van een geldbedrag van € 7.105,- en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 januari 2024 op zijn motorscooter werd staande gehouden door de politie, nadat hij nerveus reageerde op het zien van een agent. Tijdens de fouillering werden verdovende middelen en contant geld aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de fouillering onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende ernstige bezwaren waren om de fouillering te rechtvaardigen, wat leidde tot een onherstelbaar vormverzuim. Desondanks werd de verdachte schuldig bevonden aan het vervoeren en aanwezig hebben van verdovende middelen en het witwassen van geld. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, samen met een taakstraf van 360 uur, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het vormverzuim.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/022011-24
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R.Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.R. Waaijer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – zakelijk weergegeven– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
het verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of 2C-B en/of MDMA en/of cocaïne op 19 januari 2024 te Amsterdam;
Feit 2
het (eenvoudig) (schuld)witwassen van een geldbedrag van € 7.105,- en/of een geldbedrag van in totaal € 9.060,- in de periode van 20 januari 2023 tot en met 20 januari 2024 te Amsterdam;
Feit 3
het voorhanden hebben van een nabootsing van een vuurwapen op 19 januari 2024 te Amsterdam;
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
Op 19 januari 2024 werd verdachte op zijn motorscooter staande gehouden ter hoogte van de [adres] te [plaats]. De reden voor zijn staandehouding is dat hij vluchtig wegkeek bij het zien van de verbalisant, een motoragent, in combinatie met het feit dat er een registratie op zijn naam stond waarin werd vermeld dat hij mogelijk zou handelen in verdovende middelen. Nadat verdachte staande is gehouden, merkt de verbalisant op dat verdachte erg nerveus is. Zo trillen zijn handen hevig, zoekt hij naar woorden en steekt hij meerdere sigaretten achter elkaar op. Ook neemt de verbalisant meerdere verdikkingen waar onder de jas van verdachte en zegt verdachte een andere route gevolgd te hebben dan de route die de verbalisant hem zojuist had zien afleggen. Gelet op deze omstandigheden ontstond bij de verbalisant het vermoeden dat verdachte verdovende middelen vervoerde. Hierop heeft de verbalisant op grond van de Opiumwet een fouillering uitgevoerd bij verdachte, waarbij werd geconstateerd dat verdachte een zogeheten ‘vissersvest’ droeg. In de zakjes van het ‘vissersvest’ blijken sealbags en wikkels met daarin verdovende middelen te zitten. Ook wordt een contant geldbedrag van € 205,- gevonden. Hierop wordt verdachte aangehouden en vindt een doorzoeking van zijn woning plaats, waarbij nog meer verdovende middelen, een geldbedrag van € 6.900,- en een namaakvuurwapen worden aangetroffen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de fouillering van verdachte onrechtmatig is geweest, nu geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de mutatie in de politiesystemen onvoldoende aanwijzingen zouden volgen dat verdachte zelf zou handelen in verdovende middelen. Ook stelt de raadsman dat het redelijke vermoeden van schuld, zoals dat in het procesdossier is beschreven, volgt uit subjectieve waarnemingen van de verbalisant. De onrechtmatige fouillering levert volgens de raadsman daarom een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate geschonden, waarbij een onherstelbare inbreuk is gemaakt op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van verdachte. Om deze reden moeten de aangetroffen verdovende middelen — zowel tijdens de fouillering als in de woning van verdachte — als ‘
fruits of the poisonous tree’worden uitgesloten van het bewijs, waardoor verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 bepleit dat de contante stortingen op de bankrekening van verdachte te verklaren zijn door zijn werkzaamheden als personal trainer. Hierdoor kan niet worden bewezen dat deze stortingen uit enig misdrijf afkomstig zijn, waardoor verdachte hiervan partieel moet worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste
gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie hiertoe gesteld dat de door de verdediging gestelde verklaring over de herkomst van de contante stortingen niet concreet en verifieerbaar is, waardoor het vermoeden dat deze gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf niet wordt ontzenuwd.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman over de onrechtmatige fouillering heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er gelet op de door de verbalisant genoemde feiten en omstandigheden voldoende ernstige bezwaren waren om verdachte te fouilleren. Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat het geschonden belang van verdachte geen rechtens te respecteren belang is – nu het belang van verdachte enkel ziet op het feit dat hij niet gepakt wilde worden – waardoor de constatering van een vormverzuim hooguit zou kunnen leiden tot een marginale matiging van de op te leggen straf.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering?
De rechtbank dient naar aanleiding van het gevoerde verweer te beoordelen of rechtmatig is
gehandeld bij de opsporing. Zij overweegt hierover als volgt en gaat daarbij uit van de feiten
en omstandigheden als genoemd onder 3.1.
In deze zaak is verdachte staande gehouden op basis van een verdenking van het handelen in verdovende middelen. Deze verdenking is volgens het proces-verbaal gegrond op een mutatie op naam van verdachte, die zijn oorsprong vindt in het feit dat verdachte op 18 januari 2023 een boete heeft gekregen voor het rijden zonder rijbewijs op dezelfde motorscooter als waarop hij op 19 januari 2024 reed. Op 15 november 2023 is degene op wiens naam de motorscooter stond – [naam] – terwijl hij ook op deze motorscooter reed, aangehouden voor de handel in verdovende middelen. Gelet op deze bevindingen en op de bevinding dat dealers met zogenoemde vissersvesten gebruik maken van elkaars vervoersmiddelen is destijds besloten om ook een mutatie op naam van verdachte te maken voor de mogelijke handel in verdovende middelen. De rechtbank is hierbij van oordeel dat op basis van deze mutatie op zichzelf onvoldoende kon worden vastgesteld dat er een redelijk vermoeden was dat verdachte zich schuldig maakte aan de handel in verdovende middelen, ook omdat verdachte op 18 januari 2023 niet is aangehouden voor het vervoeren van verdovende middelen. Na de staandehouding is verdachte gefouilleerd. Om rechtmatig te fouilleren moeten ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan, wat een zwaarder criterium is dan een redelijk vermoeden van schuld. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden voorafgaand aan de fouillering onvoldoende grond vormen om tot de conclusie van het bestaan van ernstige bezwaren te komen. De omstandigheid dat verdachte zich nerveus gedroeg en dat onder zijn jas een verdikking werd waargenomen kan onder omstandigheden misschien leiden tot een redelijk vermoeden van schuld, maar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende door verdere feiten en omstandigheden geobjectiveerd om te kunnen spreken van ernstige bezwaren.
De rechtbank acht het verweer van de raadsman dat er onvoldoende ernstige bezwaren voor de fouillering van de verdachte zijn dan ook gegrond. De fouillering had niet plaats mogen vinden. Er is hierdoor sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Ten aanzien van de gevolgen die hieraan moeten worden verbonden overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 9, tweede lid van de Opiumwet geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid om een persoon, verdacht van een feit strafbaar gesteld bij die wet, bij het bestaan van ernstige bewaren, aan de kleding te onderzoeken. Deze norm is strenger dan het bestaan van een verdenking. Deze strengere norm strekt tot bescherming tegen een ongerechtvaardigde inbreuk op het bij artikel 8 van het EVRM beschermde belang van eerbiediging van het privéleven. Nu deze norm expliciet in de strafwet is opgenomen ter bescherming van het hiervoor genoemde belang en omdat die norm zich juist richt tot opsporingsambtenaren, moet overschrijding daarvan door opsporingsambtenaren op zich als ernstig worden aangemerkt.
Het nadeel voor verdachte bestaat uit onrechtmatige schending van zijn recht op privéleven door opsporingsambtenaren, terwijl het juist de strafwet is die hem daartegen moet beschermen. De rechtbank heeftt de ernst van de normschending en het daaruit ontstane nadeel gewogen en concludeert dat er geen sprake is van een zodanig ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte dat, met het oog op het voorkomen van soortgelijke inbreuken, dit tot toepassing van bewijsuitsluiting moet leiden.
Wel is de rechtbank naar aanleiding van die weging van factoren van oordeel dat een en ander moet leiden tot vermindering van straf, zoals verderop in de strafmotivering van dit vonnis staat beschreven. Daartoe overweegt de rechtbank dat de schending van de norm op zich ernstig is, maar dat de inbreuk op strafprocessuele belangen beperkt is. Er is niet gebleken dat de opsporingsambtenaren deze norm met opzet hebben geschonden. Zij moeten immers op dat moment beslissen of er ernstige bezwaren aanwezig zijn. De aanwezigheid van ernstige bezwaren is niet een harde vaststelling, maar is in belangrijke mate afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval en de waardering daarvan. Dit kan in geval van een – achteraf door de rechter te constateren – onjuiste waardering een ernstige normschending opleveren..
3.4.2.
Bewijsoordeel
Feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de verdovende middelen die hij in het ‘vissersvest’ vervoerde van hem waren. Over de aangetroffen hoeveelheid aan verdovende middelen in zijn woning aan de [adres] , heeft verdachte verklaard dat hij een deel hiervan gebruikte om zelf te verhandelen en dat zijn woning verder werd gebruikt als opslagplaats voor verdovende middelen. Een gedeelte van de verdovende middelen is in een politielaboratorium getest en blijkt onder meer te bestaan uit hoeveelheden van materialen bevattende GHB, 2C-B, en MDMA. Een ander deel van de verdovende middelen is in een politielaboratorium voorlopig getest en bestaat uit een hoeveelheid van materialen bevattende cocaïne. De rechtbank verklaart ten aanzien van feit 1 dan ook bewezen dat verdachte deze verdovende middelen heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad.
Feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het geldbedrag dat bij hem is aangetroffen (€ 205,-) en een gedeelte van het geldbedrag dat in zijn woning lag (€ 6.900,-) afkomstig is van de handel in verdovende middelen. Het overige gedeelte van dat bedrag in zijn woning heeft verdachte als wisselgeld gekregen, om op deze wijze in de handel in verdovende middelen te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat er – door de handel in de verdovende middelen door verdachte – vermenging heeft plaatsgevonden, waardoor het gehele geldbedrag kan worden aangemerkt als afkomstig uit enig eigen misdrijf van verdachte. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte een geldbedrag van € 7.105,- voorhanden heeft gehad en hiervan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Ten aanzien van de contante stortingen op de rekening van verdachte is de rechtbank niet gebleken van enige omstandigheid waaruit blijkt dat deze stortingen afkomstig zijn uit enig misdrijf. In het procesdossier ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten waaruit de duur van de periode waarin verdachte heeft gehandeld in verdovende middelen blijkt en dus niet of het contante geld daaruit afkomstig is. Ook kan de rechtbank de herkomst van de contante stortingen op andere wijze niet vaststellen. De verklaring van verdachte dat hij een deel van het geld ‘zwart’ kreeg omdat hij als personal trainer eerst geen Kamer van Koophandel-nummer had, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Feit 3
In een kledingkast in de woning van verdachte is een BB-gun of luchtdrukwapen aangetroffen. Het wapen is door een specialist onderzocht en blijkt een nabootsing van een pistool te zijn die qua vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen van het merk Walther, model P22. Het voorhanden hebben van dit wapen is strafbaar gesteld in artikel 13 lid 1 in samenhang met artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van dit wapen in zijn woning, aangezien het wapen in het zicht lag op een plank in de kledingkamer. Ook heeft verdachte hierover beschikkingsmacht gehad, nu hij als enige bewoner van de woning vrijelijk toegang had tot iedere ruimte. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte het nagebootste vuurwapen voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op 19 januari 2024 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en 2C-B en MDMA en/of cocaïne
zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ;
Feit 2
op 19 januari 2024 te
Amsterdam, een geldbedrag van 7105 euro (goednummers 6451708 en 6451709)
Sub b
voorhanden heeft gehad
en
- daarvan gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk - afkomstig was uit eigenmisdrijf;
Feit 3
op 19 januari 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat dat voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Walther, model P22, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen vrijheidsstraf gelijk te laten zijn aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij direct zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door openheid van zaken te geven.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid harddrugs. Uit het procesdossier leidt de rechtbank af dat de organisatie waarvan verdachte gedurende een korte periode deel uitmaakte professioneel te werk ging. In de woning van verdachte werden allerlei verschillende soorten verdovende middelen aangetroffen. Deze waren allen verpakt in kleinere zakjes, waarvan sommige zelfs waren voorzien met QR-codes die doorverwezen naar de websites van Jellinek en Partyflock (een digitale uitgaansagenda). De straatwaarde van de hoeveelheid aan verdovende middelen die in de woning van verdachte is aangetroffen bedroeg naar schatting meer dan tweehonderdduizend euro. De aangetroffen hoeveelheid was naar het oordeel van de rechtbank daarom bestemd voor de (grootschalige) handel in verdovende middelen. Door deze hoeveelheid in zijn woning aanwezig te hebben en een gedeelte hiervan te verhandelen heeft verdachte een faciliterende rol gehad in de keten van de handel in harddrugs. Hiermee heeft verdachte laten zien dat hij weinig leek te geven om de schadelijke werking van harddrugs voor de gezondheid van de gebruikers en de met drugshandel gepaard gaande criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwricht en vaak gewelddadige overlast veroorzaakt. Door zijn handelen heeft verdachte actief bijgedragen aan de instandhouding van die keten van criminele activiteiten. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 december 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies over verdachte van 24 december 2024. Hieruit volgt dat de reclassering de houding van verdachte als een beschermende factor ziet. Verdachte beschikt over zelfinzicht, reflecteert op zijn gedrag en lijkt oprecht spijt te hebben van zijn handelen en de gevolgen hiervan. Verder is hij na zijn detentie gemotiveerd bezig geweest met het opbouwen van een positieve toekomst. De gesprekken met zijn toezichthouder verlopen constructief en verdachte heeft zelfstandig hulp gezocht door in therapie te gaan. Het recidivegevaar wordt door de reclassering als laag ingeschat. Wat betreft oplegging van een gevangenisstraf merkt de reclassering op dat dan zijn opleiding stagneert, hetgeen zij onwenselijk acht. De reclassering ziet geen meerwaarde in reclasseringstoezicht en adviseert om geen bijzondere voorwaarden te koppelen aan de op te leggen straf.
Adolescentenstrafrecht
Omdat verdachte al wel ouder is dan 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft
bereikt, kan volgens de wet het adolescentenstrafrecht (ASR) toegepast worden. Hierbij kan
een straf uit het jeugdstrafrecht worden opgelegd, indien daar aanleiding toe bestaat. Door
de reclassering is geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu verdachte functioneert conform zijn kalenderleeftijd en pedagogische beïnvloeding niet als noodzakelijk wordt geacht.
De rechtbank neemt dit advies over, nu ook uit overige factoren – de houding van verdachte, zijn vaardigheden, de aard en de ernst van de delicten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan – naar het oordeel van de rechtbank geen redenen zijn gebleken om af te wijken van de hoofdregel van berechting volgens het volwassenenstrafrecht.
De strafoplegging
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit volgt dat enkel het bezit van de aangetroffen hoeveelheid aan verdovende middelen in de woning van verdachte in beginsel al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden rechtvaardigt. Daar staat tegenover dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, pas 21 jaar is en na zijn aanhouding volledige openheid van zaken heeft gegeven. Hij kijkt met veel berouw terug op de door hem gemaakte keuzes en lijkt oprecht te zijn als hij zegt dat hij blij is dat hij is aangehouden omdat dit hem de kans heeft gegeven een ander pad in te slaan. Verdachte heeft de enorme – en vrij uitzonderlijke – kans die hij heeft gekregen van de rechter-commissaris in januari 2024 met beide handen aangegrepen. Zijn proceshouding en de beschikbare informatie uit het reclasseringsrapport hebben bij de rechtbank daarnaast het vertrouwen gewekt dat verdachte het nu af kan zonder toezicht vanuit de reclassering.
Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank verdachte een kans geven om te laten zien dat hij deze nieuw ingeslagen kan vervolgen. De rechtbank zal daarom bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal echter wel de LOVS-oriëntatiepunten volgen en een gelijksoortige straf opleggen in de vorm van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf. Dit is enerzijds bedoeld om recht te doen aan de ernst van de feiten en anderzijds om een stok achter de deur te zijn en verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. In de oplegging van deze modaliteit en hoogte van de straf is ook de compensatie ten aanzien van het vormverzuim verdisconteerd.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 360 uren opleggen. Nu sprake is van meerdaadse samenloop, is de cumulatie van taakstraffen niet beperkt tot 240 uren.

8.Het beslag

Onder verdachte en in de woning zijn tijdens het onderzoek voorwerpen in beslag genomen zoals vermeld op de beslaglijst, opgenomen in
bijlage IIIdie aan dit vonnis is gehecht.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangetroffen verdovende middelen en de BB-gun moeten worden onttrokken aan het verkeer en dat het aangetroffen geldbedrag en de geldtelmachine verbeurd moeten worden verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat het vissersvest en de kentekenplaat die aan verdachte toebehoort aan hem moeten worden teruggegeven en dat de andere kentekenplaat dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen verdovende middelen op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is immers in strijd met de wet en het algemeen belang. Ook de inbeslaggenomen BB-gun dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit goed het onder feit 3 bewezen verklaarde is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan ook in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Het inbeslaggenomen geldbedrag van € 7.105,- dat aan verdachte toebehoort, dient
verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dit geldbedrag door middel
van het onder feit 1 bewezen geachte is verkregen. De rechtbank zal het vissersvest ook verbeurd verklaren, aangezien met behulp van dat voorwerp het onder feit 1 bewezen geachte is begaan. Dit geldt ook voor de geldtelmachine, aangezien met behulp daarvan het onder feit 2 bewezen geachte is begaan.
De rechtbank zal de kentekenplaat die onder nummer 109 in beslag is genomen teruggeven aan verdachte, nu hij ter terechtzitting heeft verklaard dat deze kentekenplaat aan hem toebehoorde. De kentekenplaat onder nummer 108 zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2
eenvoudig witwassen
Feit 3
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
360 (driehonderdzestig)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
180 (honderdtachtig)dagen.
Verklaart
verbeurd:
  • € 205,- (G6451709);
  • € 6.900,- (G6451708);
  • 1 STK Geldtelmachine (G6451690);
  • 1 STK Vest (G6451745).
Verklaart
onttrokkenaan het verkeer:
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6451681);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6451683);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6451686);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451687);
  • 6 STK Verdovende Middelen (G6451689);
  • 7 STK Verdovende Middelen (G6451691);
  • 12 STK Verdovende Middelen (G6451692);
  • 9 STK Verdovende Middelen (G6451694);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451696);
  • 20 STK Verdovende Middelen (G6451698);
  • 22 STK Verdovende Middelen (G6451700);
  • 13 STK Verdovende Middelen (G6451704);
  • 23 STK Verdovende Middelen (G6451706);
  • 6 STK Verdovende Middelen (G6451707);
  • 9 STK Verdovende Middelen (G6451710);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451711);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451713);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451714);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451715);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451716);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451717);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6451718);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6451719);
  • 11 STK Verdovende Middelen (G6451614);
  • 91 STK Verdovende Middelen (G6451616);
  • 150 STK Verdovende Middelen (G6451619);
  • 224 STK Verdovende Middelen (G6451625);
  • 369 STK Verdovende Middelen (G6451613);
  • 149 STK Verdovende Middelen (G6451636);
  • 103 STK Verdovende Middelen (G6451637);
  • 53 STK Verdovende Middelen (G6451638);
  • 282 STK Verdovende Middelen (G6451640);
  • 249 STK Verdovende Middelen (G6451641);
  • 120 STK Verdovende Middelen (G6451642);
  • 426 STK Verdovende Middelen (G6451643);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451644);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451645);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451646);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451647);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451649);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451650);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451651);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451652);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451653);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451654);
  • 89 STK Verdovende Middelen (G6451657);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451658);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451660);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451662);
  • 33 STK Verdovende Middelen (G6451663);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451664);
  • 24 STK Verdovende Middelen (G6451665);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451666);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451667);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451668);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6451669);
  • 5 STK Verdovende Middelen (G6451670);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451671);
  • 41 STK Verdovende Middelen (G6451672);
  • 10 STK Verdovende Middelen (G6451673);
  • 74 STK Verdovende Middelen (G6451674);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451676);
  • 33 STK Verdovende Middelen (G6451677);
  • 5 STK Verdovende Middelen (G6451678);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451679);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451682);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451684);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451688);
  • 38 STK Verdovende Middelen (G6451701);
  • 60 STK Verdovende Middelen (G6451705);
  • 163 STK Verdovende Middelen (G6451622);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6451693);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G645695);
  • 38 STK Verdovende Middelen (G6451697);
  • 339 STK Verdovende Middelen (G6451639);
  • 66 STK Verdovende Middelen (G6451607);
  • 68 STK Verdovende Middelen (G6451609);
  • 9 STK Verdovende Middelen (G6451610);
  • 13 STK Verdovende Middelen (G6451612);
  • 259 STK Medicijn (G6451613);
  • 1 STK Medicijn (G6451615);
  • 59 STK Medicijn (G6451617);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451618);
  • 20 STK Verdovende Middelen (G6451621);
  • 55 STK Verdovende Middelen (G6451623);
  • 5 STK Verdovende Middelen (G6451624);
  • 43 STK Verdovende Middelen (G6451626);
  • 114 STK Medicijn (G6451629);
  • 77 STK Medicijn (G6451629);
  • 1 STK Medicijn (G6451632);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6451726);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6451728);
  • 10 STK Verdovende Middelen (G6451730);
  • 26 STK Verdovende Middelen (G6451731);
  • 5 STK Verdovende Middelen (G6451732);
  • 21 STK Verdovende Middelen (G6451757);
  • 5 STK Verdovende Middelen (G6451758);
  • 17 STK Verdovende Middelen (G6451759);
  • 19 STK Verdovende Middelen (G6451760);
  • 51 STK Verdovende Middelen (G6451761);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451762);
  • 33 STK Verdovende Middelen (G6451763);
  • 5 STK Verdovende Middelen (G6451765);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6451766);
  • 1 STK Pistool BB-gun (G6451727).
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
1 STK Kentekenplaat (G6451725).
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Kentekenplaat (G6451720).
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Bruil, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos en R.F. Pitasi, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2025.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

5 [...]