ECLI:NL:RBAMS:2025:6249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
11394482 \ CV EXPL 24-14286
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen hoteleigenaar en wasserij over verschuldigdheid facturen voor wasserij-diensten en schade wegens wanprestatie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen een hoteleigenaar, aangeduid als [eiser], en de wasserij, Melstar B.V., over de verschuldigdheid van facturen voor wasserij-diensten. De procedure begon met een tussenvonnis op 16 mei 2025, waarin de kantonrechter [eiser] opdroeg om de facturen en bijbehorende specificaties te overleggen. De kern van het geschil betreft de hoogte van het kilotarief dat door [eiser] in rekening werd gebracht voor de wasserij-diensten, dat door [eiser] op € 0,65 werd vastgesteld, terwijl Melstar betwistte dat dit tarief correct was.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] terecht het kilotarief van € 0,65 had gehanteerd en dat de facturen die aan Melstar waren gestuurd correct waren. Melstar had eerder een te hoog tarief van € 0,70 in rekening gebracht, wat leidde tot onverschuldigde betalingen. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] tot betaling van openstaande facturen gedeeltelijk toe, en Melstar werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.845,10, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De tegenvordering van Melstar werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 5 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11394482 \ CV EXPL 24-14286
Vonnis van 5 september 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
de besloten vennootschap
MELSTAR B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Melstar,
gemachtigde: mr. M.F.A. Vreeswijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 mei 2025 (hierna: ‘het tussenvonnis’);
- de akte na tussenvonnis van [eiser] van 30 mei 2025 met producties 10 t/m 11; en
- de akte van Melstar van 7 juli 2025 met producties 10 t/m 13.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze – net als in het tussenvonnis – gezamenlijk.
[eiser] heeft voor de overige maanden een kilotarief van € 0,65 in rekening gebracht voor de wasserij-diensten voor Hotel Melrose
2.2.
De kantonrechter oordeelt dat uit de door [eiser] overlegde stukken volgt dat zij in de maanden mei 2022 tot en met november 2022 en september 2023 tot en met half maart 2024 (hierna: ‘de overige maanden’) een tarief per kilo wasgoed (hierna: ‘kilotarief’) van € 0,65 heeft gehanteerd. De vordering van [eiser] tot betaling van de openstaande facturen voor de wasserij-diensten voor Hotel Melrose wordt daarom, en gelet op hetgeen al is overwogen in het tussenvonnis, gedeeltelijk toegewezen. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] op de voet van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgedragen om de (kopieën van) de aan Melstar verstuurde facturen voor de wasserij-diensten voor Hotel Melrose in de overige maanden en bijhorende specificaties te overleggen.
2.4.
[eiser] heeft bij akte de verzochte facturen en bijhorende specificaties overgelegd. Het is de kantonrechter op basis hiervan duidelijk geworden dat [eiser] in de overige maanden – terecht – een kilotarief van € 0,65 heeft gehanteerd. In dit kader is onder meer het volgende relevant. De specificaties laten – in het kort – zien hoeveel wasgoed er in de overige maanden per dag is gewogen en gewassen. Het totaal aantal kilo’s vermenigvuldigd met een kilotarief van € 0,65 komt steeds één-op-één overeen met de bedragen opgenomen in de aan Melstar gestuurde facturen. Dit duidt erop dat de specificaties ten grondslag liggen aan de facturen. Dat het zou gaan om achteraf opgestelde specificaties – zoals Melstar stelt – is onvoldoende onderbouwd. Dat is ook onwaarschijnlijk, omdat verschillende (moeilijk achteraf te reconstrueren) details in de specificaties zijn opgenomen, zoals wanneer zwaarder wasgoed (zoals een dekbed of gordijnen) is gewogen en gewassen. Deze details zijn door Melstar overigens ook niet (gemotiveerd) betwist. Dat [eiser] de specificaties (mogelijk) niet heeft gevoegd bij de facturen, doet aan het voorgaande niet af. [eiser] was hiertoe op basis van de gemaakte afspraken namelijk niet verplicht.
2.5.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] in de overige maanden terecht een kilotarief van € 0,65 gehanteerd en haar facturen hierop gebaseerd. Dit betekent dat Melstar de reeds betaalde facturen van [eiser] voor de wasserijdiensten voor Hotel Melrose voor de overige maanden
niet(deels) onverschuldigd heeft betaald. Daarnaast betekent dit dat de bedragen in de facturen van [eiser] voor haar wasserij-diensten voor Hotel Melrose van 8 januari 2024, 3 maart 2024 en 17 maart 2024 juist zijn. Melstar heeft deze facturen ten onrechte niet betaald. Melstar dient daarom alsnog een bedrag van € 7.368,90 (inclusief btw) te betalen aan [eiser] . Dit bedrag bestaat uit de som van de bedragen van voornoemde facturen samen van € 13.666,95 (inclusief btw) minus het per ongeluk tweemaal door Melstar voldane bedrag van € 6.298,05 (inclusief btw). Melstar heeft onvoldoende betwist dat [eiser] dit laatste bedrag met haar vordering op Melstar mocht verrekenen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het bedrag van € 6.298,05 is verrekend (i) met het volledige bedrag uit voornoemde factuur van 8 januari 2024 van € 5.523,65 en (ii) voor het resterende bedrag van € 774,40 (gedeeltelijk) met voornoemde factuur van 3 maart 2024.
2.6.
In rechtsoverweging 4.4 t/m 4.8 van het tussenvonnis is al vastgesteld dat [eiser] in de periode van december 2022 tot en met augustus 2023 ten onrechte een kilotarief van € 0,70 in rekening heeft gebracht aan Melstar. In deze periode had [eiser] haar facturen – gelet op de schriftelijke overeenkomst tussen partijen – moeten baseren op het tarief van € 0,65 per kilo wasgoed. Dit brengt mee dat Melstar in deze periode te veel – en dus onverschuldigd – heeft betaald voor de wasserij-diensten van [eiser] .
2.7.
Om te bepalen welk bedrag Melstar onverschuldigd aan [eiser] heeft betaald, wijst Melstar op een door haar overgelegde tabel. In deze tabel staat het bedrag vermeld (exclusief btw) dat [eiser] in verband met haar wasserij-diensten voor Hotel Melrose in rekening heeft gebracht. [1] Hierin heeft Melstar laten zien wat zij heeft betaald bij een kilotarief van € 0,70 en wat zij had moeten betalen bij een kilotarief van € 0,65. De kantonrechter neemt een kopie van deze tabel hieronder op.
Tabel 1
2.8.
Aan de hand van deze tabel komt de kantonrechter tot de conclusie dat Melstar (alleen) voor de periode van december 2022 tot en met augustus 2023 op basis van het onterecht gehanteerde kilotarief van € 0,70, een bedrag van € 46.229,00 (exclusief btw) / € 55.937,09 (inclusief btw) heeft betaald aan [eiser] . Als in die periode het juiste kilotarief van € 0,65 zou zijn gehanteerd, dan had Melstar een bedrag van € 43.849,00 (exclusief btw) / € 53.057,29 (inclusief btw) aan [eiser] moeten betalen. Het verschil tussen deze bedragen is € 2.380,00 (exclusief btw) / € 2.879,80 (inclusief btw). Het bedrag van € 2.879,80 (inclusief btw) heeft Melstar dus onverschuldigd betaald aan [eiser] .
2.9.
De kantonrechter zal gelet op het voorgaande de vordering van [eiser] tot betaling van de openstaande facturen voor de wasserij-diensten voor Hotel Melrose toewijzen voor een bedrag van € 4.489,10 (inclusief btw). Dit is de som van het openstaande bedrag aan facturen van € 7.368,90 (zie overweging 2.5) minus het bedrag dat Melstar onverschuldigd aan [eiser] heeft betaald van € 2.879,80 (zie overweging 2.8).
De kantonrechter ziet geen reden om terug te komen op zijn bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis
2.10.
In de akte van 7 juli 2025 heeft Melstar de kantonrechter verzocht om het tussenvonnis op een aantal punten te heroverwegen. Melstar is het namelijk niet eens met het oordeel van de kantonrechter dat (i) [eiser] het juiste aantal kilo’s in rekening heeft gebracht voor haar wasserij-diensten voor Hotel Melrose, (ii) [eiser] terecht zestien keer € 250,00 extra betaald heeft gekregen voor haar wasserij-diensten voor Hotel Acostar en (iii) Melstar haar vordering tot schadevergoeding onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om op deze bindende eindbeslissingen terug te komen en overweegt hiertoe als volgt.
2.11.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter diverse bindende eindbeslissingen gegeven. Het uitgangspunt is dat van een eindbeslissing in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen en dat deze slechts kan worden bestreden door aanwending van een bij de wet aangegeven rechtsmiddel. In beginsel is de kantonrechter dus aan deze eindbeslissingen gehouden. Volgens vaste rechtspraak brengen de eisen van een goede procesorde mee dat als de kantonrechter van oordeel is dat een eindbeslissing achteraf berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, de kantonrechter tot heroverweging van die eindbeslissing mag overgaan. [2] Voorkomen moet immers worden dat op een onjuiste grondslag een einduitspraak gedaan wordt.
2.12.
Melstar meent allereerst dat de kantonrechter dient terug te komen op zijn beslissing dat [eiser] niet een te hoog aantal kilo’s in rekening heeft gebracht voor haar wasserij-diensten voor Hotel Melrose. Het betoog van Melstar komt erop neer dat nagenoeg geen verschil in gewicht bestaat tussen de linnensets van Mokala en [eiser] . De kantonrechter begrijpt dat Melstar verschillende stukken in het geding heeft gebracht om haar stelling, dat [eiser] wél een te hoog aantal kilo’s in rekening heeft gebracht, alsnog nader te onderbouwen naar aanleiding van het verweer van [eiser] .
2.13.
Het valt, zonder nadere toelichting, niet in te zien dat Melstar de door haar nu overgelegde stukken niet al eerder in het geding had kunnen brengen – althans daartoe een bewijsaanbod had kunnen doen. Omdat zij dit toen, om welke reden dan ook, heeft nagelaten, acht de kantonrechter het in strijd met de eisen van de goede procesorde om (mede) op grond van de (toelichting op de) nu overgelegde stukken terug te komen op deze bindende eindbeslissing. Melstar is in de procedure reeds voldoende in de gelegenheid gesteld om het debat hierover te voeren. Het wel toelaten van nadere stukken op dit punt leidt tot een ongeoorloofde heropening van het debat en onnodige vertraging van de procedure. Dit alles geldt te meer nu de kantonrechter hierover in (overweging 4.25 van) het tussenvonnis duidelijke procesinstructies heeft gegeven: “
Het is uitdrukkelijk niet de bedoelding dat partijen in hun akten het debat heropenen, nieuwe stellingen innemen of andere stukken in het geding brengen dan bevolen.”
2.14.
De kantonrechter ziet in hetgeen door Melstar is aangevoerd, voor zover dat gelet op de eisen van de goede procesorde wel in aanmerking zou kunnen worden genomen, ook overigens geen reden om terug te komen op zijn oordeel in dit verband. In het tussenvonnis is overwogen dat en waarom onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] structureel een te hoog aantal kilo’s in rekening heeft gebracht aan Melstar. Nog los van de vraag of Melstar voldoende heeft onderbouwd dat nagenoeg geen verschil in gewicht bestaat tussen de linnensets van Mokala en [eiser] , geldt onveranderd dat de door Melstar gedane vergelijking (achteraf) tussen het aantal kilo’s wasgoed gewogen door Mokala en [eiser] , in twee verschillende maanden, met een vergelijkbare bezettingsgraad – nog steeds – niet tot de conclusie kan leiden dat [eiser]
structureeleen te hoog aantal kilo’s wasgoed in rekening heeft gebracht aan Melstar. Het strekt te ver om de (eventuele) constatering dat Mokala in één maand minder kilo’s aan wasgoed in rekening heeft gebracht, te extrapoleren naar
allein het verleden door [eiser] in rekening gebrachte kilo’s wasgoed, die blijken uit de (specificaties van de) facturen aan Melstar.
2.15.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om terug te komen op zijn oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [eiser] structureel niet het juiste aantal kilo’s in rekening heeft gebracht aan Melstar. De beslissing in dit kader blijft dus in stand (zie overweging 4.13 tussenvonnis).
2.16.
Melstar meent ten tweede dat de kantonrechter dient terug te komen op zijn beslissing dat [eiser] terecht zestien keer € 250,00 betaald heeft gekregen voor haar wasserij-diensten voor Hotel Acostar. Melstar heeft echter niet, althans onvoldoende, toegelicht dat en waarom dit oordeel berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De kantonrechter ziet reeds daarom geen reden om op zijn oordeel in dit kader terug te komen. Deze beslissing blijft dus ook in stand (zie overweging 4.18 tussenvonnis).
2.17.
Tot slot meent Melstar dat de kantonrechter moet terugkomen op zijn beslissing tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding van Melstar op [eiser] . Het betoog van Melstar komt er – in het kort – op neer dat zij
welschade heeft geleden omdat [eiser] niet altijd tijdig voldoende schone linnensets leverde, als gevolg waarvan het schoonmaakbedrijf meer uren heeft moeten maken, die aan Melstar zijn gedeclareerd. Dit zou (onder meer) volgen uit de door Melstar overgelegde verklaring van het schoonmaakbedrijf.
2.18.
De rechtbank constateert dat Melstar voornoemd betoog al uitgebreid heeft gevoerd en onderbouwd in haar conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling. Melstar heeft daarmee voldoende gelegenheid gehad om het debat hierover te voeren en haar tegenvordering te onderbouwen. Het valt ook in dit verband, zonder nadere toelichting, niet in te zien dat Melstar de nu door haar overgelegde verklaring van het schoonmaakbedrijf niet al eerder had kunnen (opvragen en) inbrengen – althans daartoe een bewijsaanbod had kunnen doen – en de daarop gebaseerde argumenten, voor zover die nieuw zijn, niet al eerder had kunnen aanvoeren. Omdat zij dit, om welke reden dan ook, heeft nagelaten, acht de kantonrechter het in strijd met de eisen van de goede procesorde om (mede) op grond van de (toelichting op de) nu overgelegde verklaring terug te komen op deze bindende eindbeslissing. Het wel toelaten van de (bij herhaling) gevoerde argumenten en bijhorende verklaring leidt tot een ongeoorloofde heropening van het debat en onnodige vertraging van de procedure. Dit alles geldt te meer nu de kantonrechter hierover in (overweging 4.25 van) het tussenvonnis duidelijke procesinstructies heeft gegeven (zie overweging 2.13 hiervoor).
2.19.
De kantonrechter ziet in hetgeen door Melstar is aangevoerd, voor zover dat gelet op de eisen van de goede procesorde wel in aanmerking zou kunnen worden genomen, ook overigens geen reden om terug te komen op zijn oordeel in dit verband. Reden voor afwijzing van de vordering tot schadevergoeding was namelijk – in het kort – dat niet is gebleken dat Melstar en [eiser] concrete afspraken hebben gemaakt over de dagelijkse hoeveelheid te leveren wasgoed, de staat daarvan en het aflevertijdstip én dat [eiser] deze (eventuele) afspraken niet is nagekomen. De verklaring van het schoonmaakbedrijf verschaft over de ((niet) nakoming van de) afspraken tussen Melstar en [eiser] geen, althans onvoldoende, verdere duidelijkheid. Daaruit blijkt dus ook niet dat de beslissing tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding op [eiser] op een (feitelijk) onjuiste grondslag berust.
2.20.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om terug te komen op zijn oordeel dat Melstar haar vordering tot schadevergoeding onvoldoende heeft onderbouwd. Deze beslissing blijft dus ook in stand (zie overweging 4.24 tussenvonnis).
Conclusie
2.21.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat [eiser] recht heeft op gedeeltelijke betaling van de openstaande facturen voor een bedrag van € 8.845,10. Dit is de som van € 4.489,10 (zie overweging 2.9 van dit vonnis) plus € 4.356,00 (zie overweging 4.18 van het tussenvonnis). De vordering van [eiser] zal ter hoogte van dit bedrag worden toegewezen. De tegenvordering van Melstar zal in het geheel worden afgewezen.
2.22.
[eiser] heeft ook betaling van wettelijke (handels)rente gevorderd. Partijen zijn een uiterste dag van betaling in de zin van artikel 6:119a BW overeengekomen van twee weken na factuurdatum. De kantonrechter zal Melstar gelet hierop veroordelen tot betaling van de wettelijke handelsrente:
  • over een bedrag van € 3.847,80: vanaf 1 april 2024, de dag na de uiterste betaaldatum van de twee facturen van [eiser] van 17 maart 2024, tot aan de dag van volledige betaling; en
  • over het resterende bedrag van € 4.997,30: vanaf 18 maart 2024, de dag na de uiterste betaaldatum van de twee facturen van [eiser] van 3 maart 2024, tot aan de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.23.
[eiser] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 560,60 toegewezen.
Proceskosten in conventie
2.24.
Omdat partijen in conventie over en weer (deels) ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Proceskosten in reconventie
2.25.
Melstar is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] in reconventie worden begroot op € 815,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × factor 0,5 x € 815,00).

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt Melstar om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 8.845,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over (i) een bedrag van € 3.847,80, vanaf 1 april 2024 tot aan de dag van volledige betaling, en (ii) een bedrag van € 4.997,30, vanaf 18 maart 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Melstar om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 560,60 aan buitengerechtelijke kosten,
3.3.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vordering van Melstar af,
3.6.
veroordeelt Melstar in de proceskosten van [eiser] van € 815,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
3.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 3.1, 3.2 en 3.6 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.L. Wiersinga en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.

Voetnoten

1.Uit de overgelegde facturen leidt de kantonrechter af dat op de wasserij-diensten van [eiser] een btw-tarief van 21% is toegepast. In dit vonnis gaat de kantonrechter waar nodig daarom steeds van dit tarief uit.
2.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2009:BC2800.