Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
2. [gedaagde 2] , (de onder bewind gestelde),
1.De procedure
2.Samenvatting
3.De feiten
[bedrijf]”) tot bewindvoerder. Feitelijk behandelaar en contactpersoon binnen [bedrijf] is [bewindvoerder 1] .
4.Het geschil
BW”). Ook [gedaagde 2] had niet door [eiser] mogen worden gedagvaard. Zij is immers onder bewind gesteld en wordt – op grond van artikel 1:441 lid 1 BW –vertegenwoordigd door haar bewindvoerder. [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] betwisten dat zij de vorderingen van [eiser] hebben erkend. Verzoeken tot uitbetaling van gelden aan derden worden door [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] aan de kantonrechter voorgelegd en die beslist vervolgens of deze voor uitbetaling in aanmerking komen. [gedaagden] betwisten niet langer de vordering van [eiser] voor wat betreft het gedeelte dat ziet op terugbetaling van de gestelde hypotheekbetalingen van € 51.200,00. Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 34.263,46 aan overige schulden, stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat een deugdelijke rechtsgrond ontbreekt en dat door [eiser] onvoldoende stukken ter onderbouwing van dit bedrag zijn overgelegd.
5.De beoordeling
in zijn hoedanigheidvan bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 2] in rechte wordt betrokken, neemt niet weg dat het voor hem op grond van de inhoud van de dagvaarding voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij is gedagvaard in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 2] .
Rv”) op hem de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van die afspraken.