ECLI:NL:RBAMS:2025:6196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
11618431
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na beëindiging aannemingsovereenkomst tussen modeontwerpster en kleermaker

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een modeontwerpster, aangeduid als [gedaagde], en een kleermaker, aangeduid als [eiser]. De partijen hadden een overeenkomst gesloten voor naaiwerkzaamheden, waarbij [gedaagde] de overeenkomst na acht dagen beëindigde. [eiser] vorderde betaling van € 15.730,00 als vergoeding voor haar werkzaamheden, terwijl [gedaagde] een tegenvordering instelde van € 25.000,00 wegens schade die zij zou hebben geleden door het niet teruggeven van materialen door [eiser]. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] in hoofdsom toegewezen tot € 2.568,92 en de vordering van [gedaagde] afgewezen. De rechter oordeelde dat [gedaagde] de overeenkomst opzegde en dat [eiser] recht had op betaling van de aanneemsom verminderd met de besparingen die voortvloeiden uit de opzegging. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten toegewezen aan [eiser]. De tegenvorderingen van [gedaagde] werden afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11618431 \ CV EXPL 25-5062
Vonnis van 15 augustus 2025
in de zaak van
[eiser] (H.O.D.N. [handelsnaam 1] ),
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.T. van den Hout,
tegen
[gedaagde] (H.O.D.N. [handelsnaam 2] ),
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S.L. Vrede.

1.De zaak in het kort

1.1.
Modeontwerpster [gedaagde] en kleermaker [eiser] hebben een overeenkomst gesloten voor naaiwerkzaamheden. [gedaagde] heeft de overeenkomst na acht dagen beëindigd. [eiser] vordert (in conventie) betaling van € 15.730,00 onder meer als vergoeding van haar werkzaamheden. [gedaagde] is het hier niet mee eens en vindt dat zij niets verschuldigd is, zij stelt een tegenvordering in. Zij stelt schade te hebben geleden omdat [eiser] na de beëindiging van de overeenkomst heeft geweigerd de voor de opdracht benodigde materialen terug te geven. [gedaagde] vordert betaling van schadevergoeding van € 25.000,00 met rente en kosten. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] in hoofdsom toe tot
€ 2.568,92 en de vordering van [gedaagde] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 27 maart 2025 met producties 1-11,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagde] van 22 april 2025 met producties 1-15,
- het tussenvonnis van 9 mei 2025,
- de aanvullende producties 16-19c van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] van 3 juli 2025 met producties 1-3,
- de akte wijziging eis in reconventie van [gedaagde] van 7 juli 2025 met producties 20-21,
- de mondelinge behandeling van 14 juli 2025, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt die zich in het dossier bevinden.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] houdt zich bezig met naaiwerkzaamheden, waaronder het vervaardigen, repareren en vermaken van kleding. [gedaagde] is modeontwerpster.
De eerste overeenkomst
3.2.
Eind 2023 heeft [gedaagde] heeft kostuums ontworpen voor het Kamper Trompetter Korps (hierna: het KTK). [gedaagde] is met [eiser] overeengekomen dat [eiser] in totaal 53 van deze kostuums zou produceren. Daarbij leverde [gedaagde] de materialen die [eiser] vervolgens verwerkte tot kleding. In september 2024 zijn de uniformen geleverd aan het KTK. Daarna moesten er diverse correcties door [eiser] worden aangebracht. De communicatie met [eiser] heeft [gedaagde] op dat moment overgedragen aan een externe productiebegeleider [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [gedaagde] heeft in totaal € 53.000,00 exclusief btw aan [eiser] betaald voor de eerste overeenkomst.
3.3.
Op 14 oktober 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] een factuur verstuurd voor
€ 2.432,10 met omschrijving “
67 uur productiewerk KTK, prijs EUR 30 per uur”.
De tweede overeenkomst
3.4.
Na levering van de 53 kostuums aan het KTK, kreeg [gedaagde] een nieuwe opdracht van het KTK. [gedaagde] heeft ook voor deze tweede opdracht [eiser] ingeschakeld voor de productie. Op 10 november 2024 stuurde productiebegeleider [naam 1] aan [eiser] een
e-mail met het onderwerp “
BROEKEN BESTELLING”:

Aankomende week kan er eindelijk begonnen worden met de broeken :)
[e-mailadres 1] in de bijlage vind je een lijstje van alle patronen die Alliance gaat plotten maandag.
[e-mailadres 2]
Maandag komt [gedaagde] de patronen langs brengen. Hier zitten ook de missende delen van het jasje bij. Graageersthier een proefmodel van maken, zodat we zeker weten dat het patroon / plak / voering delen in orde zijn. Als je feedback hebt, schrijf dat gelijk op de patronen. Dan kunnen de jasjes voorbereid worden voor de plots.
Daarna kan je aan de bestelling van de broeken beginnen. Als het goed is, zijn dit alle broeken die af moeten voor het volgende optreden. Donderdag passen we nog een aantal leden door, misschien verandert er nog iets. In de bijlage vind je de bestelling van de broeken.
Er is niet veel stof meer over, om alles te kunnen stikken moeten we erg zuinig met de stof omgaan.
[naam 2] borduurt nog 2.5 zijpand borduurset bij.
Dit zijn belangrijke punten van KTK voor het maken van de broeken:
• Datum dat het klaar is: 18 december. Broeken (12 stuks) en Jasjes (13 stuks), Lukt dat?
• Voering blijft zoals de andere broeken gemaakt zijn. Dus niet los! Willen ze liever niet.
• Nieuwe broekhaken PRYM zijn akkoord. De donkere kleurige, mogen door en door vast gezet wordt. Zichtbaar aan de buitenkant.
• Er zijn extra beschermingsstukjes op de tailleband nodig, voor de bretels. [e-mailadres 1] , zou jij dit kunnen kopen? Meten we donderdag tijdens de doorpas even de breedte op van de bretels klemmetjes.
• Elastieken aan de zoom waren niet stevig genoeg vastgezet in de vorige productie. Een aantal zijn los geschoten. Nu graag beter vastzetten.”
3.5.
[naam 1] heeft een lijst met broekmaten van twaalf leden van het KTK bij deze
e-mail gevoegd. Boven deze lijst staat “
bestelling broeken”.
3.6.
Op 18 november 2024 heeft [naam 1] per WhatsApp aan [eiser] bericht dat zij uit de tweede overeenkomst stapt. Op diezelfde dag is [eiser] door een lid van het bestuur van het KTK gebeld met de mededeling dat de tweede overeenkomst werd beëindigd. [gedaagde] heeft vervolgens het volgende WhatsApp-bericht aan [eiser] verstuurd:

Hoi [eiser] , het spijt mij dat het zo gelopen is. Helaas is deze beslissing van hogere hand geweest en kan ik hier niets aan doen. [naam 4] wilde je persoonlijk bellen, omdat hij dit ook erg vervelend vindt. Het is een beslissing van het bestuur van KTK. Je hoeft hier geen tijd meer aan te besteden en graag bespreek ik met jou per mail de kosten die nog vergoed moeten worden. Weet dat ik je heel dankbaar ben voor al het werk dat je geleverd heb en je enorme inzet!
3.7.
Vervolgens is er een geschil ontstaan over de vergoeding die [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is na de beëindiging van de tweede overeenkomst. [gedaagde] heeft in de avond van 18 november 2024 aan [eiser] een “
compensatievoorstel” verzonden voor € 5.505,50.:

Dit is wat je extra gemaakt hebt en mijn aanbod qua compensatie:
4 broeken á €300.- €1200.-
Sample €450,-
Opruimen 2 dagen á 450,- €900.-
Extra compensatie €2000.-
___________________________________
subtotaal €4550
Totaal incl. 21% BTW €5505,50
Ik hoor graag van je of je hiermee akkoord gaat
3.8.
[eiser] heeft dit voorstel niet geaccepteerd en een tegenvoorstel van € 8.650,00 gedaan. Daarbij weigerde [eiser] de materialen aan [gedaagde] terug te leveren, tenzij [gedaagde] met dit tegenvoorstel akkoord zou gaan. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan, waardoor [eiser] de materialen onder zich hield.
3.9.
Op 20 november 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde] een drietal facturen gestuurd: factuur [factuurnummer 1] voor een bedrag van € 15.730,00 (inclusief btw) met beschrijving “
13 pak a 1000 euro pr pak”, factuur [factuurnummer 2] voor een bedrag van € 8.470,00 (inclusief btw) met beschrijving “
compensatie” en factuur [factuurnummer 3] voor een bedrag van € 3.085,00 (inclusief btw) met beschrijving “
sampel € 450,00 | opruime, 2 dagen, € 900,00 | 4broeken | € 1.200,00”.
3.10.
[eiser] heeft op 21 november 2024 opdracht gegeven aan een incassobureau om betaling van factuur [factuurnummer 1] (€ 15.730,00) te innen.
Het kort geding
3.11.
Op 25 november 2024 heeft [gedaagde] [eiser] gesommeerd om de materialen terug te geven, hetgeen [eiser] weigerde. Op 3 december 2024 schakelde [eiser] een tweede incassobureau in. Op 5 december 2024 heeft [gedaagde] [eiser] in kort geding gedagvaard. [gedaagde] vorderde van [eiser] onder meer teruggave van de materialen, betaling van een factuur en dat zij zou stoppen met de incassoactiviteiten.
3.12.
De mondelinge behandeling zou op 10 december 2024 plaatsvinden. In de dagen daarvoor hebben partijen per e-mail en WhatsApp gecorrespondeerd over wat ervoor nodig was om het kort geding in te trekken. Op 6 december 2025 heeft [eiser] een e-mail aan [gedaagde] verstuurd, waarin zij akkoord ging met het teruggeven van de materialen op voorwaarde dat “
Alle schulden onderling hiermee verheffend zijn”en “
Dat de dagvaarding wordt ingetrokken.” Op 8 december 2025 heeft [gedaagde] de materialen voor de tweede overeenkomst bij [eiser] opgehaald. Die avond heeft [gedaagde] aan [eiser] een mail verstuurd over de resterende acties ter opheffing van het kort geding:

Hoi [eiser] .
Nogmaals wijs ik je erop dat te vóór maandag 9 december 9.00 uur aan alle voorwaarden in de dagvaarding voldaan zal moeten hebben. Hieronder nogmaals een opsomming van de punten waar ik bewijs voor nodig heb van jou. Zonder bewijs rust mij geen enkele reden om de procedure te annuleren.
(…)
III Betaling van de factuur van [gedaagde] na verrekening met alle andere nog niet gedeclareerde openstaande facturen zoals onder punt 11 in de dagvaarding vermeld (€435,60). Dit door directe overboeking op bankrekeningnr [rekeningnummer] ten name van [handelsnaam 2] . Na ontvangst van dit bedrag hebben partijen op dit punt over en weer niets moer van elkaar te vorderen:NOG TE VOLDOEN. Na overboeking een bewijs van betaling aan mij mailen.
IV Per direct intrekken van de facturen van [eiser] afkomstig genummerd [factuurnummer 1] t/m [factuurnummer 3] + stopzetten van alle incasso-opdrachten. Bewijs van intrekking te overhandigen aan [gedaagde] :NOG TE VOLDOEN. Mail aan mij sturen dat je do facturen [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] intrekt + mail aan incassobureaus sturen waarin je meldt dal zij alle vorderingen tegen [handelsnaam 2] met onmiddellijke ingang intrekken. Jouw mail aan het Incassobureau is dan het bewijs.
V Te betalen aan [gedaagde] de onnodig gemaakte deurwaarderskosten ad € 157,17 op haar bankrekeningnr [rekeningnummer] ten name van [handelsnaam 2] .
De griffierechten en de kosten van mijn advocaat neem ik voor mijn eigen rekening als het NIET tot een procedure komt.NOG TE VOLDOEN Na overboeking een bewijs van betaling aan mij mailen
3.13.
Op 9 december 2025 heeft [eiser] de factuur van 14 oktober 2025 betaald aan [gedaagde] . Daarna ontving [gedaagde] een bericht van het tweede incassobureau dat door [eiser] is ingeschakeld: “
Hier heeft u in ieder geval het bewijs dat het dossier bij ons is gesloten”. Op 9 december 2025 heeft de gemachtigde van [gedaagde] doorhaling van het kort geding verzocht. Op diezelfde dag heeft de door [eiser] aangezochte advocaat in die zaak een tegenvordering ingediend tot betaling van de openstaande facturen.

4.Het geschil

De vordering van [eiser] (conventie)
4.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 15.730,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2025 tot de dag van voldoening. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling tot betaling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, buitengerechtelijke incassokosten en de nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan haar vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft aan [eiser] op 10 november 2025 de opdracht verleend om dertien volledige uniformen te vervaardigen voor een bedrag van € 1.000,00 per uniform. Doordat [gedaagde] de tweede overeenkomst op 18 november 2025 zonder geldige reden en zonder opzegtermijn heeft opgezegd, moet zij de volledige factuur voor de tweede overeenkomst betalen
(€ 15.730,00 inclusief btw). [eiser] kon tot het einde van de looptijd van de overeenkomst geen andere opdrachten meer aannemen en ze had al diverse werkzaamheden verricht, waardoor ze de volledige eindafrekening verschuldigd is, aldus [eiser] .
4.3.
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
De tegenvordering van [gedaagde] (in reconventie)
4.4.
[gedaagde] vordert – na eiswijziging – dat [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 25.000,00. Voor zover nodig vordert [gedaagde] ontbinding van de tweede overeenkomst.
4.5.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [eiser] na de beëindiging van de tweede overeenkomst gedurende negentien dagen zonder rechtsgrond heeft geweigerd de materialen terug te geven. Daardoor heeft [gedaagde] de volgende schade geleden waarvoor [eiser] aansprakelijk is, aldus [gedaagde] :

- Tijdverlet in verband met het niet kunnen beschikken over het benodigde werkmateriaal vanaf 18/11/2024 t/m 07/12/2024: 19 dagen €7.800,00
- Kosten gemachtigde spoedkortgeding dagvaarding € 3.500,-
- Kosten gemachtigde in deze procedure: € 7.000,00 (PM)
- Tijdverlet [gedaagde] voorbereiden KG procedure: € 2.600,00 (PM)
- Tijdverlet [gedaagde] ivm voorbereiden van deze procedure € 3.640,00 (PM)
- Nog te verrichten garantiewerkzaamheden (1e deel)opdracht € 2.700,00
Totale schade (PM) € 27.240,00 (PM)
in verband met deze procedure te beperken tot een bedrag ad € 25.000,00 (PM)
4.6.
[eiser] betwist de vordering. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vordering van [eiser] (conventie)
Geen finale kwijting
5.1.
[gedaagde] voert allereerst aan dat partijen finale kwijting overeengekomen zijn. Volgens [gedaagde] mocht zij erop vertrouwen dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten voorafgaand aan de geplande mondelinge behandeling in het kort geding. [gedaagde] vindt dat zij erop mocht vertrouwen dat finale kwijting was overeengekomen, aangezien de procedure is ingetrokken omdat [eiser] aan alle gestelde voorwaarden had voldaan. Volgens [eiser] was er geen overeenstemming over het definitief beëindigen van het geschil over de opzegging van de tweede overeenkomst. Daarbij wijst zij op de uitlatingen van [gedaagde] zelf, die nooit bevestigd heeft dat [eiser] aan haar voorwaarden heeft voldaan, en het feit dat haar advocaat tegenvorderingen heeft ingesteld.
5.2.
De kantonrechter volgt [eiser] in haar standpunt. Er ligt onvoldoende om het standpunt van [gedaagde] te volgen dat zij erop mocht vertrouwen dat partijen elkaar finale kwijting hebben verleend ten aanzien van de vorderingen die in deze zaak voorliggen. [eiser] heeft er terecht op gewezen dat [gedaagde] haar in haar eigen e-mail heeft opgeworpen dat nog niet aan alle voorwaarden voor het doorhalen van de kort geding procedure was voldaan. Over het intrekken van de facturen door [eiser] schrijft zij bijvoorbeeld: “
NOG TE VOLDOEN. Mail aan mij sturen dat je do facturen [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] intrekt.” [eiser] heeft weersproken dat zij deze facturen daarna heeft ingetrokken, zij heeft enkel de opdracht aan één van de twee incassobureaus gestaakt maar geen afstand gedaan van haar vordering. Sterker nog, zij heeft hierna een advocaat aangezocht en in een tegenvordering om de betaling van de facturen gevraagd. Dat de procedure diezelfde dag is doorgehaald staat vast, maar is in het licht van het voorgaande onvoldoende voor het oordeel dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat tussen partijen overeenstemming bestond dat [eiser] afstand deed van haar aanspraak op betaling.
Wat zijn partijen overeengekomen?
5.3.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, in de zin van artikel 7:750 BW. Partijen zijn het oneens of deze overeenkomst, volgens [gedaagde] , twaalf broeken of, volgens [eiser] , dertien gehele uniformen betrof. Beide partijen wijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de e-mail van 10 november 2025 (zie r.o. 3.4).
5.4.
De kantonrechter sluit ook bij die e-mail aan volgt [gedaagde] in haar uitleg van de overeenkomst. Zij heeft terecht gewezen op het onderwerp van de e-mail: “
BROEKEN BESTELLING”. Daarbij gaat de letterlijke tekst van de gehele e-mail over broeken en is in de bijlage een bestand gevoegd met twaalf verschillende broekmaten van leden van het KTK. Ook de titel van die bijlage is “
bestelling broeken”. Uit de enkele door [eiser] aangehaalde zin: “
Datum dat het klaar is: 18 december. Broeken (12 stuks) en Jasjes (13 stuks), Lukt dat?” kon [eiser] redelijkerwijs niet afleiden dat daarmee (toch) al opdracht was gegeven voor het vervaardigen van de jasjes.
5.5.
Als het om de overeengekomen prijs gaat, zijn partijen het erover eens dat zij zijn aangesloten bij de prijzen van de eerste overeenkomst. Toen waren partijen overeengekomen dat één volledig pak € 1.000,00 kostte, een jasje € 700,00 en een broek
€ 300,00 (alle prijzen exclusief btw). De kantonrechter gaat er hierdoor vanuit dat voor de tweede overeenkomst een prijs van twaalf keer € 300,00 is overeengekomen.
5.6.
De kantonrechter oordeelt dat partijen op 10 november 2025 zijn overeengekomen dat [eiser] twaalf broeken zou produceren, voor een totaalbedrag van € 3.600,00 (exclusief btw).
Moet [gedaagde] aan [eiser] betalen?
5.7.
[gedaagde] heeft de tweede overeenkomst op 18 november 2025 beëindigd. [eiser] vindt dat zij die beëindiging mocht begrijpen als opzegging. [gedaagde] laat in het midden of het gaat om opzegging of ontbinding, maar voert aan dat het slecht functioneren (waaronder het gebrek aan technische kennis en een taalbarrière) van [eiser] de oorzaak was voor de beëindiging. Voor zover [gedaagde] daarmee een beroep doet op ontbinding en dus aanvoert dat zij de overeenkomst mocht beëindigen omdat [eiser] tekortschoot in het nakomen van haar verplichtingen, wordt zij hierin niet gevolgd. Gelet op de door [gedaagde] gebruikte bewoordingen (waaronder “
Helaas is deze beslissing van hogere hand geweest en kan ik hier niets aan doen”) en het ontbreken van een ingebrekestelling, heeft [eiser] terecht gesteld dat zij de beëindiging begreep als opzegging.
5.8.
Daaruit volgt dat [gedaagde] de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd, zodat zij op grond van artikel 7:764 lid 2 BW de voor het gehele werk geldende prijs aan [eiser] moet betalen, verminderd met de besparingen die voor [eiser] uit de opzegging voortvloeien.
5.9.
Partijen zijn het erover eens dat de besparing in dit geval bestaat uit de tijd die voor [eiser] is vrijgekomen, om na de opzegging ander werk te verrichten. Ook zijn partijen het erover eens dat het de bedoeling was dat de werkzaamheden op 18 december 2025 zouden zijn afgerond. Dit betekent dat de totale looptijd van de werkzaamheden vijf weken en vier dagen bedroeg (in totaal 39 dagen).
5.10.
[gedaagde] is in haar compensatievoorstel ervan uitgegaan dat [eiser] haar agenda tot en met twee dagen na de opzegging van 18 november 2025 heeft moeten vrijhouden en gedurende die tijd geen nieuwe opdrachten kon aannemen. De resterende tijd tot 18 december 2025 geldt daarmee als besparing. [eiser] heeft dit weersproken en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij tot en met 18 december 2025 haar agenda volledig had leeggeruimd voor [gedaagde] en op korte termijn na de opzegging ook geen andere werkzaamheden meer heeft kunnen aannemen.
5.11.
Het is niet in geschil dat [eiser] tijdens de uitvoering van de overeenkomst enkel voor [gedaagde] kon werken, nu verder niet is weersproken dat [eiser] niet gelijktijdig andere klanten kon bedienen. In zoverre ligt het dan ook voor de hand, dat [eiser] haar agenda tot de einddatum van de overeenkomst had leeggeruimd. Het ligt op de weg van [gedaagde] om te onderbouwen op welk moment na de opzegging [eiser] toch weer andere klanten kon bedienen en dat daarmee sprake is van een besparing. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat een periode van slechts twee dagen na opzegging te kort is om nog nieuwe klanten te vinden, maar heeft niet gemotiveerd bestreden dat zij na een iets ruimere termijn nog wel nieuwe klanten had kunnen bedienen. De kantonrechter houdt het ervoor dat zij twee weken na opzegging hiertoe weer in staat moet zijn geweest. Dat betekent dat zij 16 dagen voor 18 december 2025 weer in staat moet zijn geweest om ander werk te verrichten. Omdat [eiser] enkel arbeid leverde en in totaal 39 dagen zou werken, wordt de besparing aan de hand van het hiermee corresponderende percentage van de aanneemsom vastgesteld op € 1.476,36 (41,01 % van € 3.600,00). Dit betekent dat [eiser] aanspraak kan maken op een aanneemsom van € 2.123,64 (3.600,00 - 1.476,36). Inclusief btw resulteert dit in een totaalbedrag van € 2.568,92.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [eiser]
5.12.
De conclusie is dat [gedaagde] de overeenkomst van 18 november 2025 heeft opgezegd en dat [eiser] recht heeft op betaling van de gehele aanneemsom verminderd met de besparingen die voor [eiser] uit de opzegging voortvloeien. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.568,92.
Wettelijke handelsrente
5.13.
[eiser] vordert € 1.287,43 aan wettelijke rente. Zij verwijst in het lichaam van de dagvaarding naar het artikel voor wettelijke handelsrente, maar noemt zowel in het petitum als in de bij de producties gevoegde renteberekening de reguliere wettelijke rente. Het door haar gevorderde bedrag is dan ook aan de hand van die rente berekend. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat [eiser] niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW, maar de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vordert.
5.14.
[eiser] vordert wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 20 november 2023. Zij heeft echter niet toegelicht waarom rente vanaf die datum verschuldigd zou zijn. De kantonrechter gaat er zodoende van uit dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat 20 november 2024 is bedoeld, de datum waarop [eiser] de factuur aan [gedaagde] heeft verzonden en aanspraak heeft gemaakt op betaling. Op die factuur is een betaaltermijn van veertien dagen vermeld, zodat [gedaagde] vanaf 4 december 2024 in verzuim geraakt en de wettelijke rente vanaf die datum toewijsbaar is.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.15.
[eiser] vordert € 932,20 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat de eisende partij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Een bedrag van € 2.568,92 levert volgens het Besluit een vergoeding op van € 381,89, zodat dit lagere bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
5.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.463,21
De tegenvordering van [gedaagde] (reconventie)
Schade [gedaagde]
5.17.
[gedaagde] stelt dat zij schade heeft geleden doordat [eiser] na de opzegging ten onrechte materialen onder zich heeft gehouden, waardoor zij de tweede opdracht voor het KTK niet kon uitvoeren. [eiser] stelt daar tegenover dat zij de materialen onder zich mocht houden met een beroep op haar retentierecht dan wel opschorting, omdat haar factuur onbetaald bleef.
5.18.
De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Zij gaat er namelijk aan voorbij dat [gedaagde] een aanbod heeft gedaan om € 5.505,50 aan [eiser] te betalen. [eiser] heeft dit geweigerd, terwijl deze aangeboden vergoeding ruim boven het bedrag lag dat [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd was. [eiser] kon zich daarom niet beroepen op haar retentierecht dan wel opschorting en heeft de materialen daardoor zonder grondslag onder zich gehouden.
5.19.
Het voorgaande betekent overigens niet dat de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is. Hoewel [eiser] de materialen niet onder zich had mogen houden, heeft [gedaagde] na de gemotiveerde betwisting van [eiser] onvoldoende gemotiveerd dat zij schade heeft geleden en waar die schade uit bestaat. [eiser] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding van juridische kosten in beginsel onder de proceskostenveroordeling van artikel 237 Rv. Wat betreft de gevorderde “
verletkosten” heeft [gedaagde] weliswaar gesteld dat zij schade heeft geleden door vertraging in de uitvoering van de opdracht, maar dit op geen enkele manier onderbouwd. Wat betreft de “
Nog te verrichten garantiewerkzaamheden (1e deel)opdracht” geldt dat deze gestelde schade onweersproken niet is veroorzaakt door het ten onrechte houden van de materialen voor de tweede overeenkomst, waardoor ook deze schade niet (in deze procedure) voor toewijzing in aanmerking komt.
Ontbinding
5.20.
[gedaagde] heeft (haar belang bij) haar vordering met betrekking tot ontbinding van de tweede overeenkomst, waarvan in conventie vaststaat dat deze is opgezegd, in het geheel niet onderbouwd. Deze vordering zal ook worden afgewezen.
5.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle tegenvorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.
Proceskosten in reconventie worden gecompenseerd
5.22.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, waarbij het geschil in reconventie in essentie draaide om de vraag welke aannemingssom verschuldigd is, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in reconventie op nihil te stellen.

6.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de vordering van [eiser] (conventie)
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.568,92, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 4 december 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 381,89 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.463,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van de tegenvordering van [gedaagde] (reconventie)
6.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door R.P.F. de Groot, kantonrechter, bijgestaan door N.T. Weessies, griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.