ECLI:NL:RBAMS:2025:600

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13/038820-24,13/245562-24 en 13/288872-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van aanrandingen in het openbaar vervoer te Amsterdam met bijzondere aandacht voor de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ongeveer twee jaar schuldig heeft gemaakt aan zeven aanrandingen in het openbaar vervoer in Amsterdam. De verdachte, die een licht verstandelijke beperking heeft, werd onderzocht door een psycholoog. Dit onderzoek toonde aan dat zijn verstandelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling achterloopt, terwijl zijn fysieke ontwikkeling normaal is. De rechtbank heeft het advies van de psycholoog overgenomen, dat de feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, en heeft de noodzaak van behandeling onderschreven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan 21 dagen onvoorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanrandingen van meerdere vrouwen in de metro en tram, waarbij hij hen van achteren benaderde en zijn geslachtsdeel tegen hen aan drukte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van alle feiten gehonoreerd en heeft de verdachte als strafbaar verklaard.

Daarnaast zijn er verzoeken tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen. De rechtbank heeft enkele vorderingen gedeeltelijk toegewezen en andere niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de benadeelde partijen de mogelijkheid hebben om hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoedingen te betalen aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente vanaf het moment van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/038820-24 (zaak A), 13/245562-24 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd), 13/288872-23 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.W.C. van Geet, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van de verzoeken tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . Ter zitting aanwezig voor het toelichten van de verzoeken tot schadevergoeding waren mevrouw [naam 1] en [naam 2] van slachtofferhulp (namens respectievelijk de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 4] ) en mr. P.P. van Rhijn (namens de benadeelde partij
[benadeelde 3] ). Ook aanwezig was [benadeelde 5] . Laatstgenoemde heeft geen verzoek tot schadevergoeding ingediend.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging ter zitting – ten laste gelegd dat hij zich, steeds in Amsterdam, heeft schuldig gemaakt aan:
t.a.v. zaak A:
aanranding van [benadeelde 6] op 15 december 2023;
aanranding van [benadeelde 1] op 18 januari 2024;
aanranding van [benadeelde 2] op 2 mei 2024;
aanranding van [benadeelde 7] op 6 juni 2024;
t.a.v. zaak B:
1. aanranding van [benadeelde 3] op 23 mei 2024;
T.a.v. zaak C:
aanranding van [benadeelde 4] op 6 juli 2022;
aanranding van [benadeelde 5] op 13 oktober 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in een periode van ongeveer twee jaar een zevental vrouwen heeft aangerand in het openbaar vervoer in Amsterdam. De verschillende aangeefsters verklaren steeds dat zij, terwijl zij in de metro of (in één geval) de tram stonden plotseling voelden dat er (naar later bleek) een man van achter heel dicht tegen hun billen aan ging staan. Meerdere aangeefsters verklaren daarbij dat ze het (stijve) geslachtsdeel van de man tegen hun billen aan voelden rijden of schuren. Twee van de aangeefsters hebben daarnaast verklaard dat de onderbroek van de man een stukje naar beneden was, waardoor een deel van zijn stijve penis zichtbaar was.
Bij een aantal van de ten laste gelegde aanrandingen is verdachte kort na het plaatsvinden daarvan staande gehouden en heeft hij een bekennende verklaring afgelegd. De overige aanrandingen zijn op een later moment met verdachte in verband gebracht, onder andere doordat hij door de politie werd herkend op camerabeelden die van een aantal incidenten beschikbaar waren en vanwege zijn overeenkomende modus operandi en overeenkomend signalement.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle zeven de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Voor wat betreft de aanrandingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 4] baseert de officier van justitie de door haar voorgestelde bewijsconstructie deels op schakelbewijs.
3.3
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich voor wat een eventuele bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle zeven de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank ziet geen reden om, zoals door de officier van justitie is voorgesteld, in haar bewijsconstructie gebruik te maken van schakelbewijs. Voor elk feit afzonderlijk geldt dat er voldoende bewijs in het dossier zit voor een op zichzelf staande bewezenverklaring. Voor wat betreft de aanranding van [benadeelde 1] geldt dat haar aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] . Tegen deze [getuige] heeft aangeefster, kort na het incident, geëmotioneerd haar verhaal verteld. Daarnaast heeft aangeefster de man die haar heeft aangerand herkend op een foto die is gemaakt door aangeefster [benadeelde 6] , nadat haar een aantal weken daarvoor hetzelfde was overkomen. Op die betreffende foto is verdachte herkend. Voor wat betreft de aanranding van [benadeelde 4] geldt dat haar aangifte wordt ondersteund door de camerabeelden en het feit dat zij verdachte direct na het incident op het perron heeft aangewezen als degene die haar heeft aangerand, waarna hij door de politie staande is gehouden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
t.a.v. zaak A:
1
op 15 december 2023 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde 6] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, in de metro onverhoeds zijn lichaam tegen de billen van voornoemde [benadeelde 6] geduwd;
2
op 18 januari 2024 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, in de metro onverhoeds zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de billen van voornoemde [benadeelde 1] geduwd en met zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de billen van voornoemde [benadeelde 1] heen en weer bewogen;
3
op 2 mei 2024 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, in de metro onverhoeds zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de bil van voornoemde [benadeelde 2] geduwd en met zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de bil van voornoemde [benadeelde 2] heen en weer bewogen;
4
op 6 juni 2024 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde 7] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, in de metro onverhoeds zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de billen van voornoemde [benadeelde 7] geduwd;
t.a.v. zaak B:
op 23 mei 2024 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, in de metro onverhoeds zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de bil van voornoemde [benadeelde 3] gedrukt en gedrukt gehouden;
t.a.v. zaak C:1
op 6 juli 2022 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde 4] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, in de metro onverhoeds zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de billen van voornoemde [benadeelde 4] geduwd;
2
op 13 oktober 2023 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde 5] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, in de tram onverhoeds zijn onderlichaam en zijn geslachtsdeel tegen de billen van voornoemde Van [benadeelde 5] geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met het advies om de feiten in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 292 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest tot dusver, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zevental zeer nare feiten. Door zijn slachtoffers onverhoeds van achteren te benaderen en vervolgens bewust zijn geslachtsdeel tegen hun billen aan te drukken (in twee gevallen zelfs met een deels ontblote penis) heeft hij zijn slachtoffers met zijn handelen compleet overvallen. Hiermee heeft hij niet alleen hun lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden, maar heeft hij ook hun veiligheidsgevoelens aangetast. Zoals blijkt uit ten minste een aantal aangiftes en de slachtofferverklaringen die zich in het dossier bevinden heeft het handelen van verdachte (vanzelfsprekend) een grote impact gehad op zijn slachtoffers. Gelet op de ernst en veelvuldigheid van de feiten, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast en geboden.
Verdachte is onderzocht door een psycholoog, resulterend in de Pro Justitia-rapportage van 7 oktober 2024. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte licht verstandelijk beperkt is. Hij heeft het verstandelijke ontwikkelings- en begripsniveau van een kind in de basisschoolleeftijd en het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau van een peuter. Verdachte heeft wel een normale fysieke en hormonale ontwikkeling doorgemaakt, waardoor hij seksuele impulsen heeft. Verdachte heeft, mede door zijn opvoeding, geen sociaal geaccepteerde vorm gevonden om zijn seksuele behoeftes te bevredigen. De psycholoog adviseert de rechtbank om de feiten in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zonder behandeling wordt de kans op herhaling ingeschat als hoog.
Mede op basis van de bovengenoemde Pro Justitia-rapportage is de reclassering gekomen tot haar advies van 13 januari 2025. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een pakket aan bijzondere voorwaarden, onder andere inhoudende een behandelverplichting.
De rechtbank neemt het advies om de feiten in sterk verminderde mate toe te rekenen aan verdachte over en onderschrijft de noodzaak van een behandeling. De voorlopige hechtenis van verdachte is ter zitting reeds met ingang van 17 januari 2025 geschorst, met de geadviseerde bijzondere voorwaarden in de vorm van schorsingsvoorwaarden. De rechtbank is – met name gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid – van oordeel dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Aan verdachte wordt alles overwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk opgelegd met aftrek van het voorarrest. Hierbij is het onvoorwaardelijke deel gelijk aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank stelt de proeftijd op drie jaren en verbindt daaraan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De verzoeken tot schadevergoeding

8.1
Verzoek tot schadevergoeding [benadeelde 1]
De moeder van benadeelde partij [benadeelde 1] vordert namens haar dochter €91,94 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de kosten voor twee gemiste schooldagen en reiskosten voor het doen van aangifte en de komst naar de zitting. Zij verzoekt daarnaast om toekenning van de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu deze vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De vordering is niet onderbouwd. Het heropenen van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Zij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.2
Verzoek tot schadevergoeding [benadeelde 2]
Benadeelde partij [benadeelde 2] vordert €850,00 aan immateriële schade. Zij verzoekt daarnaast om toekenning van de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering geheel toe te wijzen. De raadsvrouw heeft gevraagd het toe te wijzen bedrag te matigen naar €350,00.
De rechtbank acht een bedrag van €350,00 als immateriële schadevergoeding passend en wijst de vordering daarom gedeeltelijk toe tot dit bedrag. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op.
8.3
Verzoek tot schadevergoeding [benadeelde 3]
Benadeelde partij [benadeelde 3] vordert €32,99 aan materiële schade (de vervangingswaarde van de kleding die zij op het moment van de aanranding droeg) en €350,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij verzoekt daarnaast om toekenning van de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering geheel toe te wijzen. De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor wat betreft het materiële deel van de vordering vanwege het ontbreken van een afdoende onderbouwing daarvan. Voor wat betreft het immateriële deel van de vordering heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade voldoende onderbouwd en de gevorderde immateriële schade passend. De rechtbank wijst de vordering in zijn geheel toe. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op.
8.4
Verzoek tot schadevergoeding [benadeelde 4]
Benadeelde partij [benadeelde 4] vordert €750,00 aan immateriële schade. Zij verzoekt daarnaast om toekenning van de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering geheel toe te wijzen. De raadsvrouw heeft gevraagd het toe te wijzen bedrag te matigen naar €350,00.
De rechtbank acht een bedrag van €350,00 als immateriële schadevergoeding passend en wijst de vordering daarom gedeeltelijk toe tot dit bedrag. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
telkens: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
250 (tweehonderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
21 (eenentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich na oproep bij Reclassering Nederland te Wibautstraat 12 in Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Begeleid of beschermend wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde werkt mee aan toeleiding naar begeleid wonen, bij een instelling die door de reclassering passend wordt geacht. Welke instelling dit is, zal nader onderzocht worden binnen het reclasseringstoezicht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

3.Ambulante behandeling

Veroordeelde werkt mee aan een passende ambulante behandeling, gericht op (gezonde) omgang met seksualiteit. Binnen het reclasseringstoezicht zal nader onderzocht worden welke instelling hier passend voor is.

4.Dagbesteding

Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

5.Begeleiding Amsta

Veroordeelde laat zich begeleiden door Amsta, zolang als de reclassering dit nodig vindt. Hij houdt zich aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft.

6.Reizen buiten spitstijden

Veroordeelde mag ter voorkoming van recidive enkel buiten de spitstijden (6.30 uur – 9.00 uur en 16.00 uur – 18.30 uur) reizen met het openbaar vervoer. Tijdens de spitstijden mag hij enkel onder begeleiding reizen met het openbaar vervoer.
7.
Locatiegebod zolang de reclassering dit nodig acht (met elektronische monitoring)
Veroordeelde is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft betrokkene op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Voor het toezien op deze voorwaarde wordt elektronische monitoring met GPS ingezet, zolang de reclassering dit nodig vindt.
Toezicht
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1]
Verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe tot een bedrag van €350,00 (driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat €350,00 (driehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] geheel toe. Het gaat om een bedrag van in totaal €382,99 (driehonderdtweeëntachtig euro en negenennegentig eurocent), bestaande uit €32,99 (tweeëndertig euro en negenennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en €350,00 (driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat €382,99 (driehonderdtweeëntachtig euro en negenennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 mei 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] toe tot een bedrag van €350,00 (driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat €350,00 (driehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. P. Sloot en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2025.