ECLI:NL:RBAMS:2025:6

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
755604
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring bestuursbesluit op vordering aandeelhouder met betrekking tot de Schikking met Vermont c.s.

In deze zaak vordert de aandeelhouder Royal Schouten Group N.V. (RSG) de nietigverklaring van een bestuursbesluit van Mercator B.V. dat betrekking heeft op een schikking met Vermont c.s. RSG, houder van 399 aandelen in Mercator, stelt dat het bestuursbesluit tot aanvaarding van de schikking nietig is vanwege een tegenstrijdig belang van de bestuurder die het besluit heeft genomen. De procedure is gestart na een juridische strijd tussen Mercator en Vermont c.s. over de uitoefening van een calloptie, die door Mercator is prijsgegeven in ruil voor kwijting van een schadeclaim. RSG stelt dat de calloptie een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt en dat het ondenkbaar is dat Mercator en haar aandeelhouders dit recht zouden willen prijsgeven zonder de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders, zoals vereist door de statuten van Mercator.

De rechtbank oordeelt dat er inderdaad sprake was van een tegenstrijdig belang bij de bestuurder die het bestuursbesluit heeft genomen. Dit besluit had niet zonder goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders mogen worden genomen. De rechtbank heeft besloten dat de bestuurder in kwestie moet worden opgeroepen om zich uit te laten over de vorderingen van RSG. De zaak is verwezen naar de rol van 19 februari 2025 voor verdere behandeling. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/755604 / HA ZA 24-928
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
ROYAL SCHOUTEN GROUP N.V.,
te Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: RSG,
advocaat: mr. P. Habermehl,
tegen
MERCATOR B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Mercator,
advocaat: mr. P. Habermehl.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- akte overleggen producties van RSG,
- de conclusie van antwoord,
- de akte wijziging van eis van RSG.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
RSG is houder van 399 aandelen in het kapitaal van Mercator. Zij treedt in deze zaak mede op ten behoeve van haar medeaandeelhouder V Formatie B.V., die één aandeel houdt, en samen houden zij alle aandelen in het kapitaal van Mercator. In artikel 15 lid 5 onder e. en f. van de statuten van Mercator is, voor zover thans van belang, bepaald dat de directie van Mercator voor bestuursbesluiten tot het sluiten van vaststellingsovereenkomsten of het verbreken van samenwerking unanieme goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders behoeft.
2.2.
De heer [naam] (
[naam]) was tussen 13 oktober 2020 en 16 september 2021 indirect bestuurder van Mercator.
2.3.
Mercator is op 4 april 2011 met Vermont Investments B.V. (
Vermont) en een aantal aan haar verbonden (rechts) personen (
Vermont c.s.) een overeenkomst (
de Overeenkomst) aangegaan, waarin onder meer is vastgelegd dat Vermont aan Mercator een koopoptie (
de Calloptie) heeft verstrekt op 50% van de certificaten van aandelen in Contitank Holding B.V. (een aan Vermont gelieerde houdstervennootschap) tegen een uitoefenprijs van € 18.000,-. In de Overeenkomst is verder bepaald dat de Calloptie kan worden uitgeoefend indien en zodra bepaalde schulden van aan Contitank Holding B.V. gelieerde vennootschappen (
de Contitank groep) geheel zijn afgelost.
2.4.
Vanaf 2016 zijn Mercator en Vermont c.s. verwikkeld in een juridische strijd over de uitoefening van de Calloptie. Het verweer van Vermont c.s. dat de voorwaarde waaronder de Calloptie kon worden uitgeoefend, nog niet was vervuld, is door rechtbank Noord-Holland (24 januari 2018) en Gerechtshof Amsterdam (2 februari 2021) gehonoreerd.
2.5.
Bij brief van 12 augustus 2021 is door Vermont c.s. aan Mercator en [naam] een voorstel gedaan tot beëindiging van de onder 2.4 genoemde juridische strijd. Het voorstel is door [naam] namens Mercator en twee door hem beheerste bestuurdersvennootschappen op 24 augustus 2021 aanvaard en houdt het volgende in (
de Schikking):
1. Mercator, [naam] en de door hem beheerste bestuurdersvennootschappen aanvaarden de door Vermont c.s. ingeroepen beëindiging van de Overeenkomst (met inbegrip van de Calloptie);
2. Mercator, [naam] en de door hem beheerste bestuurdersvennootschappen doen onherroepelijk afstand van hun vorderingen, claims en aanspraken ten opzichte van Vermont c.s.; en
3. Vermont c.s. ziet af van “schadeclaims, procedurekosten etc.” jegens Mercator, [naam] en de door [naam] beheerste bestuurdersvennootschappen verband houdend met door Mercator ten laste van Vermont c.s. gelegde conservatoire beslagen op een onroerende zaak en op aandelen.
2.6.
Mercator is op 10 augustus 2023 door Vermont c.s. gedagvaard, met als inzet dat voor recht zou worden verklaard dat de Overeenkomst is geëindigd en dat deze niet meer van kracht is. De onder 2.5 genoemde brief was bij deze dagvaarding gevoegd en is Mercator toen pas voor het eerst onder ogen gekomen.
2.7.
Bij vonnis van 1 mei 2024 is het geschil, dat met de onder 2.6 genoemde dagvaarding is ingeleid, in het voordeel van Vermont c.s. beslecht met een verklaring voor recht dat de Overeenkomst op 24 augustus 2021 is beëindigd en dat deze (op een enkele thans niet terzake doende uitzondering na) geen gelding meer heeft. Mercator heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

3.Het geschil

3.1.
RSG vordert - samengevat en na wijziging van eis - nietigverklaring althans vernietiging van het bestuursbesluit tot aanvaarding van het voorstel tot de Schikking van Vermont c.s. als vervat in de brief van 12 augustus 2021 (2.5) (
het Bestuursbesluit) met veroordeling van Mercator in de kosten van dit geding. RSG stelt dat de Calloptie een waarde van tientallen miljoenen euro’s vertegenwoordigt en dat het ondenkbaar is dat Mercator en haar aandeelhouders het optierecht zouden willen prijsgeven in ruil voor kwijting voor de door Vermont c.s. gepretendeerde, ongefundeerde schadeclaim. Primair legt RSG aan haar vordering ten grondslag de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang (artikel 2:239 lid 6 BW), subsidiair strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW, meer subsidiair strijd met artikel 15 lid 5 sub e en/of f van de statuten en nog meer subsidiair strijd met andere wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van een besluit regelen. Daarnaast vordert zij dat Mercator wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2.
Volgens Mercator is het Bestuursbesluit nietig, dan wel vernietigbaar op de door RSG aangevoerde gronden; de belangen in deze van RSG en Mercator lopen parallel. Het prijsgegeven optierecht vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde, terwijl de schadeclaim van Vermont c.s. “een wassen neus” is. [naam] , die, gelet op het tegenstrijdige belang, niet bevoegd was om het Bestuursbesluit te nemen heeft op eigen houtje gehandeld zonder daar iemand in te kennen. Nu de belangen van RSG en Mercator parallel lopen laten zij zich vertegenwoordigen door dezelfde advocaat en bestaat geen behoefte aan een mondelinge behandeling. Ten aanzien van de kosten refereert Mercator zich aan het oordeel van de rechtbank. De primaire vordering is daarmee toewijsbaar op de primair aangevoerde grond.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De zaak in het kort
4.1.
In dit geschil vorderen de aandeelhouders van Mercator met instemming van laatstgenoemde nietigverklaring, althans vernietiging van het Bestuursbesluit tot het aangaan van de Schikking met Vermont c.s. Mercator heeft bij de Schikking afstand gedaan van haar rechten uit de Calloptie. [naam] , die verantwoordelijk was voor het Bestuursbesluit, had een direct tegenstrijdig belang met Mercator, omdat hij bij het aangaan van de Schikking door de wederpartij van Mercator uit zijn eigen aansprakelijkheid werd ontslagen in ruil voor het prijsgeven door Mercator van de (op een veel hoger bedrag gewaardeerde) aanspraken uit de Calloptie. De rechtbank is van oordeel dat [naam] in het geding moet worden betrokken alvorens op de vorderingen beslist kan worden.
Het standpunt van partijen
4.2.
RSG en Mercator zijn het erover eens dat bij de totstandkoming van het Bestuursbesluit sprake was van een tegenstrijdig belang, waardoor het besluit tot het aangaan van de Schikking krachtens artikel 2:239 lid 6 BW door de algemene vergadering van aandeelhouders had moeten worden genomen. Voorts zijn zij het eens dat de statutair vereiste goedkeuring door de algemene vergadering van aandeelhouders voor het Bestuursbesluit niet verkregen was. Nu de algemene vergadering niet betrokken is geweest bij het Bestuursbesluit is dit tot stand gekomen in strijd met de wettelijke en statutaire bepalingen, hetgeen nietigheid althans vernietigbaarheid tot gevolg moet hebben. Partijen zijn het er verder over eens dat de vordering krachtens artikel 2:15 lid 3 BW alleen tegen Mercator hoeft te worden ingesteld (en niet tegen “interne en externe wederpartijen” zoals kennelijk Vermont c.s. en [naam] ) en dat een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
Derden
4.3.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of Vermont c.s. en/of [naam] krachtens artikel 118 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) moeten worden opgeroepen als belanghebbenden, omdat zij (mogelijk) in hun rechten worden benadeeld als de (ver)nietig(baar)heid van het Bestuursbesluit wordt uitgesproken. Anders dan in het algemene vermogensrecht speelt in het rechtspersonenrecht degene die als wederpartij betrokken was (i.c. Vermont c.s.) bij het extern werkende Bestuursbesluit geen rol bij de vernietiging (artikel 2:15 lid 3 BW). De nietigverklaring en vernietiging zijn in beginsel voor een ieder bindend op grond van artikel 2:16 lid 1 BW. In zoverre is sprake van een uitzondering op de leer van het gezag van gewijsde artikel 236 Rv. De wederpartij van de vennootschap wordt echter tegen de gevolgen van de vernietiging beschermd door het bepaalde in artikel 2:240 BW, tenzij deze het gebrek dat aan het besluit kleefde, kende of behoorde te kennen (artikel 2:16 lid 2 BW). De vraag of Vermont c.s. te goeder trouw is wordt echter beantwoord in het lopende geschil tussen Mercator en Vermont c.s.; voor oproeping van Vermont c.s. als belanghebbende in de onderhavige procedure bestaat dus geen grond.
4.4.
Ten aanzien van [naam] ligt dit anders. Voor het nemen van de beslissing is voor de rechtbank mede van belang kennis te nemen van de feiten en omstandigheden alsmede de overwegingen die volgens [naam] een rol hebben gespeeld bij het nemen van het Bestuursbesluit. Daarnaast speelt mee dat [naam] vanwege de
erga omneswerking (artikel 2:16 lid 1 BW) van de nietigverklaring van het Bestuursbesluit mogelijk belang heeft bij de uitkomst van dit geding, zodat hij ook om die reden in de gelegenheid wordt gesteld zich uit te laten over de vorderingen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om op de voet van artikel 118 Rv partijen op te dragen [naam] in het geding op te roepen, met betekening van dit vonnis en de tot heden gewisselde processtukken. Het volstaat indien één van partijen [naam] oproept. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 19 februari 2025 alvorens (eventueel na een conclusie van [naam] en een mondelinge behandeling) een eindbeslissing wordt gegeven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt RSG en/of Mercator op om binnen
twee wekenna dagtekening van dit vonnis door middel van een deurwaardersexploot de processtukken en dit vonnis te betekenen aan [naam] , alsmede om hem op te roepen om uiterlijk
19 februari 2025niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat, in deze procedure te verschijnen teneinde zich uit te laten over de vorderingen van RSG;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.