ECLI:NL:RBAMS:2025:599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-319463-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met tbs-maatregel en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2023 in Amsterdam een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte, geboren in Duitsland en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft het slachtoffer, een 71-jarige vrouw, met kracht geduwd, waardoor zij ten val kwam en ernstig letsel opliep, waaronder een subarachnoïdale bloeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische stoornissen en middelengebruik. De officier van justitie heeft een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege geëist, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in Nederland kan worden behandeld vanwege zijn Duitse nationaliteit en het ontbreken van sociale rechten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste, toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 2.554,22, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld en verpleging van overheidswege opgelegd, met de mogelijkheid van repatriëring naar Duitsland voor behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/319463-23
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 juni 2024, 13 augustus 2024, 1 november 2024 en 15 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L. Nix, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de deskundige, [deskundige] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 november 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
primair: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door haar met kracht te duwen;
subsidiair: mishandeling van [slachtoffer] met zwaar letsel tot gevolg.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
Verdachte heeft het slachtoffer onverhoeds van achteren een forse duw gegeven. Het slachtoffer zag deze duw niet aankomen, en is met een vaart ten val gekomen. Blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft hij het slachtoffer een duw gegeven in een opwelling van agressie, omdat hij een dag met tegenslagen had en het slachtoffer in de weg stond. Op de camerabeelden, die de rechtbank ter terechtzitting heeft getoond, is te zien dat het slachtoffer, zichtbaar fragiel en kwetsbaar, nietsvermoedend met haar rollator wil weglopen, als verdachte op haar afloopt en haar uit het niets met forse kracht de duw geeft. Er was geen enkele interactie tussen verdachte en het slachtoffer voorafgaand aan het tenlastegelegde. Door de kracht van de duw en de vaart waarmee zij met haar hoofd op de weg terecht is gekomen, heeft het slachtoffer onder meer een subarachnoïdale bloeding bij de hersenen opgelopen, waardoor zij tot op heden last heeft van geheugenproblemen.
Door een kwetsbare, fragiele, oudere vrouw onverhoeds een zodanig harde duw te geven dat het niet anders kan zijn dan dat zij daardoor met een vaart op het asfalt terecht zal komen en daarbij ook hard met haar hoofd tegen de grond terechtkomt, is de kans aanmerkelijk te achten dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 16 november 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (op 71-jarige leeftijd) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met kracht onverhoeds omver heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank neemt echter wel de conclusies van de deskundigenrapportages over
en acht verdachte op basis daarvan sterk verminderd toerekeningsvatbaar.

8.Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel met dwangverpleging). De officier van justitie heeft de voorkeur uitgesproken dat de maatregel middels de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) aan Duitsland wordt overgedragen. Verdachte maakt in Duitsland aanspraak op sociale voorzieningen, maar in Nederland niet. In het kader van resocialisatie zou Duitsland dan ook de beste plek voor de behandeling van verdachte zijn.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging af te wijzen, omdat deze maatregel disproportioneel en onnodig is. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan straffen in vergelijkbare zaken en daarbij rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Een gevangenisstraf van drie maanden is passend.
8.3.
Motivering van de tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank overweegt dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege verpleegd moet worden, en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- een Pro Justitia rapportage van 24 juli 2024, opgemaakt door dr. J. van der Meer (psychiater);
- een bericht van beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging van 1 augustus 2024;
- een Pro Justitia rapportage van 4 december 2024, opgemaakt door S.J.D. Dijkstra (psycholoog);
- een bericht van beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging van 17 december 2024;
- een reclasseringsadvies van 6 januari 2025, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] ;
- een bericht van beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging van 10 januari 2025;
- aan aanvullend reclasseringsadvies van [reclasseringsmedewerker] , verzonden per e-mail op 13 januari 2025.
Advies van de deskundigen
Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er bij verdachte sprake is van zeer ernstige problematiek. Er is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en stoornissen van onbekende ernst in het gebruik van cannabis en amfetamines. De stoornissen hebben zich reeds op jonge leeftijd bij verdachte gemanifesteerd en waren ten tijde van het tenlastegelegde ook aanwezig. De stoornissen hebben het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. De deskundigen adviseren daarom het tenlastegelegde aan verdachte in sterk verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank sluit zich aan bij de adviezen van deze deskundigen en is van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar was.
Volgens de deskundigen is het risico op recidive laag als verdachte maatschappelijk goed ingebed is, structuur heeft, abstinent is van middelen en zijn antipsychotische medicatie volgens voorschrift inneemt. Het klinisch oordeel over het recidiverisico voor gewelddadig gedrag is echter hoog in het geval dat verdachte zonder behandeling en toezicht op straat zou belanden. Een langdurige behandeling en passende nazorg voor zijn psychotische stoornis en zijn stoornissen in het gebruik van cannabis en amfetamines zijn dus noodzakelijk. De psycholoog heeft geadviseerd om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te laten onderzoeken.
Uit het bericht van beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging van 10 januari 2025 blijkt dat er hierop meermalen getracht is om een zorgmachtiging voor te bereiden, maar dat de officier van justitie de voorbereiding heeft beëindigd, omdat er op basis van de beschikbare gegevens onvoldoende onderbouwing was dat verdachte kan profiteren van verplichte zorg. Verdachte weigerde in gesprek te gaan met de beoogd zorgverantwoordelijken. Daarnaast is het niet mogelijk om verdachte, al dan niet middels een zorgmachtiging, een veilige en doelmatige, ambulante behandeling te bieden. Aangezien klinische behandeling leidt tot zo snel mogelijk ambulantiseren heeft ook een klinische behandeling in de reguliere GGZ geen toegevoegde waarde.
De psycholoog en psychiater hebben aangegeven dat, indien een zorgmachtiging geen mogelijkheid is, een tbs-maatregel een alternatief zou kunnen zijn. Bij de tbs-maatregel zou het doel repatriëring moeten zijn, omdat resocialisatiemogelijkheden binnen Nederland beperkt zijn, nu verdachte geen gebruik kan maken van de Nederlandse voorzieningen. De psycholoog concludeert dat een tbs-maatregel met voorwaarden geen alternatief is, omdat de reclassering geen toezicht kan houden. Een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt gezien als een noodoplossing.
De reclassering sluit zich in het advies van 6 januari 2025 aan bij de adviezen van de deskundigen. In het aanvullende reclasseringsadvies van 13 januari 2025 adviseert de reclassering, geheel contrair aan de overige adviezen in het dossier, om aan verdachte een kader met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank stelt vast dat dit advies slechts gebaseerd is op een enkel kort gesprek en dat het advies in tegenspraak is met de andere rapportages. Daarbij weegt de rechtbank mee dat deskundige [deskundige] (contactfunctionaris TBS bij de reclassering te [locatie] ) ter terechtzitting heeft verklaard dat er nauwelijks mogelijkheden zijn om binnen een voorwaardelijk kader een behandeling te bewerkstelligen voor een niet-Nederlander die geen sociale rechten heeft en geen binding heeft met Nederland. De officier van justitie heeft daarnaast ter terechtzitting nog aangevuld dat dit advies gebaseerd is op een zeer kort persoonlijk gesprek met verdachte, waarbij de nadruk lag op de persoon van verdachte en niet op de praktische uitvoerbaarheid. Gelet op het voorgaande schuift de rechtbank het aanvullende advies van de reclassering terzijde en schaart zij zich achter de inhoud van de andere rapporten.
TBS-vereisten
De rechtbank is op basis van bovenstaande, het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de Pro Justitia rapportages van oordeel dat een enkele strafoplegging niet afdoende is en dat een langdurige behandeling van verdachte binnen een tbs-maatregel noodzakelijk is. In artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn de voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel opgenomen. Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr) en moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De rechtbank stelt vast dat aan deze voorwaarden is voldaan. Bij verdachte bestonden tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en stoornissen in het gebruik van cannabis en amfetamines. Het feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel.
Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Tbs-maatregel met voorwaarden of dwangverpleging?
De rechtbank is van oordeel dat een tbs-maatregel met voorwaarden niet afdoende is. Deze maatregel is gericht op resocialisatie van de persoon in Nederland. Voor verdachte, met de Duitse nationaliteit en zonder sociale rechten in Nederland, is daar geen mogelijkheid toe.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt, zakelijk weergeven, het volgende. In de gestructureerde setting van detentie is verdachte op dit moment vrij goed gestabiliseerd. Hij is abstinent van middelen en gebruikt zijn medicatie. Om het recidivegevaar na detentie te beheersen is van belang dat verdachte zijn medicatie blijft gebruiken in de dosering die door de arts is bepaald. Daarnaast zijn het vinden van huisvesting, abstinentie van middelen en dagbesteding cruciaal. Verdachte zal hierin begeleid moeten worden en er zal een vorm van toezicht moeten zijn. De mogelijkheden hiertoe zijn in Nederland erg beperkt nu verdachte geen aanspraak maakt op sociale rechten. Bovendien heeft verdachte geen binding met Nederland. Een veilige en verantwoorde behandeling kan dan ook niet in Nederland plaatsvinden. Terugkeer naar Duitsland is nodig om zowel verdachte als de maatschappij te beschermen. Hij zal dat – vanuit de psychotische aangestuurde angst daar vermoord te worden – niet vrijwillig doen. De rechtbank ziet een tbs-maatregel met voorwaarden daarom niet als reële optie. Verdachte zou moeten instemmen met de voorwaarden en de rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat dat hij dit zou doen, nu één van die voorwaarden zou zien op nazorg in, en dus terugkeer naar, Duitsland.
Noodzakelijkheid en proportionaliteit van de tbs-maatregel
Uit de stukken volgt dat de ernst van de stoornis, zoals die aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde, in combinatie met middelengebruik maakt dat er een noodzaak is tot langdurige behandeling en nazorg van verdachte om het recidivegevaar voldoende te beperken. Verdachte is eerder in Duitsland ook al een aantal jaren (deels gedwongen) opgenomen en heeft daar behandelingen ondergaan. De noodzakelijke behandeling is in Nederland niet mogelijk. Er is getracht een zorgmachtiging voor te bereiden, maar deze voorbereiding is mede beëindigd, omdat verdachte weigerde mee te werken. Daarbij tekent de rechtbank bovendien aan dat zij een zorgmachtiging niet afdoende acht voor verdachte, nu hij immers geen toekomst heeft in Nederland en weigert terug te keren naar Duitsland.
De rechtbank ziet in het geval van verdachte geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. De rechtbank is het eens met de officier van justitie dat repatriëring en het overdragen van de maatregel aan Duitsland wenselijk is, nu de resocialisatie van verdachte in Duitsland zal moeten plaatsvinden.
De Tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een tbs-maatregel met dwangverpleging het noodzakelijke kader is om verdachte effectief te behandelen en daarbij de maatschappij te beschermen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, het hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging eisen. De rechtbank zal daarom overgaan tot de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Ongemaximeerde tbs-maatregel
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 554,22 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie en de raadsman van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 november 2023.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 554,22 (vijfhonderdvierenvijftig euro en tweeëntwintig eurocent)aan vergoeding van
materiële schadeen
€ 2.000,- (tweeduizend euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 november 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 2.554,22 (tweeduizendvijfhonderdvierenvijftig euro en tweeëntwintig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 november 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2025.
[…]
[…]