ECLI:NL:RBAMS:2025:597

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-320328-24 (A) en 13-102059-24 (B) (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en huisvredebreuk met ISD-maatregel

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en huisvredebreuk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar. De zaak kwam ter terechtzitting op 15 januari 2025, waar de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, de vordering indiende. De verdachte heeft de feiten bekend en er zijn geen bewijsverweren gevoerd door zijn raadsman, mr. M.I. L'Ghdas. De tenlastelegging omvatte diefstal van etenswaren en wederrechtelijk binnendringen van een winkel, evenals het overtreden van een verblijfsverbod. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn strafblad en recidive, een hoog recidiverisico vertoonde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de noodzaak van behandeling in een klinische setting. De ISD-maatregel werd opgelegd om de verdachte te helpen bij zijn problematiek en om de maatschappij te beschermen. De rechtbank heeft bepaald dat de noodzaak van de voortzetting van de ISD-maatregel na één jaar moet worden getoetst, met de mogelijkheid van tussentijdse beoordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/320328-24 (zaak A) en 13/102059-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13/115938-24
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.I. L'Ghdas, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de deskundige, [reclasseringswerker] (reclasseringswerker), naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1. diefstal van etenswaren toebehorende aan de [winkel 1] op 8 oktober 2024 te Amsterdam;
2. wederrechtelijk binnendringen van de [winkel 2] to go op 8 oktober 2024 te Amsterdam;
Ten aanzien van zaak B:
1. overtreden van een verblijfsverbod op 8 maart 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Zij heeft daartoe de volgens haar relevante bewijsmiddelen daarvoor opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de tenlastegelegde diefstal, lokaalvredebreuk en overtreding van het verblijfsverbod bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte heeft de feiten bekend ter terechtzitting.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1.
op 8 oktober 2024 te Amsterdam etenswaren die aan [winkel 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 8 oktober 2024 te Amsterdam in [adres 1] , bij de [winkel 2] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem met ingang van 3 april 2024 schriftelijk de toegang tot die [winkel 2] (middels een individueel winkelverbod) ontzegd voor de duur van 12 maanden;
Ten aanzien van zaak B:
op 8 maart 2024 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een verblijfsverbod, kenmerk Z/24/2276966-4543785, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 en/of 172a van de Gemeentewet en artikel 2.9 lid 2 van de APV gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen van 10 februari 2024 te 00.01 uur tot en met 9 maart 2024 te 23.59 uur niet mocht bevinden in Overlastgebied Centrum, door zich op voornoemde datum omstreeks 21.45 uur op de [adres 2] , althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied, te bevinden.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om te bepalen dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel tussentijds wordt getoetst na één jaar, of eerder op verzoek van de verdediging.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen de vordering tot oplegging van een ISD-maatregel, maar heeft verzocht hierbij uitdrukkelijk op te nemen dat een tussentijdse toetsing dient plaats te vinden. De nadruk dient te liggen op de aanpak van de psychische problematiek van verdachte en als dat betekent dat hij eerder uit het ISD-traject kan stromen, dan moet daartoe de mogelijkheid worden ingebouwd.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, waarbij hij tevens een aan hem uitgereikt winkelverbod overtrad. Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten die naast overlast en schade voor de winkel ook hinder veroorzaakt voor winkeliers. Dit geldt des te meer nu verdachte reeds een winkelverbod voor deze winkel had. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een verblijfsverbod voor één maand. Hieruit blijkt dat verdachte bij herhaling overlast heeft veroorzaakt, en zich niet goed laat corrigeren in dat gedrag.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 9 december 2924 blijkt dat hij sinds 2023 veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten en het overtreden van gebiedsverboden. Dit heeft hem er niet van weerhouden om de bewezenverklaarde feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering (Leger des Heils, Amsterdam) van 19 december 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is sprake van een delictpatroon. Verdachte heeft aangegeven vermogensdelicten te plegen om in zijn dagelijkse harddrugsgebruik te kunnen voorzien. Er zijn meerdere risicofactoren, hetgeen maakt dat er sprake is van een zeer hoog recidiverisico. Verdachte kampt met psychiatrische problematiek en een forse verslaving, is dakloos en heeft geen structuur in zijn dagelijks leven.
Vanaf 2019 is ingezet op psychiatrische zorg en verdachte loopt op dit moment in een zorgmachtiging. Er wordt toegewerkt naar een klinische opname bij [zorginstelling 1] . Vanwege de complexe problematiek van verdachte is het van belang om gedragsverandering voor op de langere termijn te bewerkstelligen. Een langdurig klinisch behandeltraject is derhalve geïndiceerd, hetgeen middels een zorgmachtiging gewaarborgd kan worden. Verdachte staat volgens informatie van het [zorginstelling 2] echter nog steeds op de wachtlijst voor een klinische opname bij [zorginstelling 1] . Daar er sprake is van een lange wachtlijst kan er op dit moment niet gegarandeerd worden dat verdachte binnen afzienbare tijd geplaatst kan worden.
Een klinisch traject binnen een voorwaardelijk strafdeel zal niet bijdragen aan een afname van het recidiverisico. Het delictgedrag van verdachte komt niet voort uit zijn stoornis, maar vanuit zijn verdovende middelenproblematiek. Verdachte voldoet aan de zachte ISD-criteria en wij zien geen andere mogelijkheid dan om de onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 15 januari 2025 reclasseringswerker [reclasseringswerker] , verbonden aan de reclassering Nederland te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat een eerder toezicht negatief is beëindigd en dat het niet lukt om in een ambulant kader aan de problemen van verdachte te werken. Het zou goed zijn om een tussentijdse toets van de ISD-maatregel te bevelen, zodat iedereen op de hoogte blijft van de stand van zaken en zodat de ISD-maatregel eerder beëindigd kan worden als er een plek in [zorginstelling 1] vrijkomt voor verdachte, nu iedereen het erover eens is dat hier de meest passende zorg aan hem kan worden verleend.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten in zaak A aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 9 januari 2025 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 8 oktober 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis in zaak A bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Verdachte is veelvuldig veroordeeld wegens vermogensdelicten, waarvoor hij gevangenisstraffen heeft opgelegd gekregen. Deze straffen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden om opnieuw strafbare feiten te begaan. De veiligheid van personen of goederen eist dan ook het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Blijkens het rapport van de reclassering is het risico op recidive hoog zonder een klinisch behandeltraject van lange duur.
De rechtbank is het eens met de raadsman dat er sprake is van complexe problematiek van verdachte waaraan gewerkt moet worden. In het kader van de ISD-maatregel kan, vooruitlopend op de behandeling in de [zorginstelling 1] , gewerkt worden aan de psychiatrische problematiek van verdachte.
Oplegging van de ISD-maatregel in zaak A
De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in de vordering en de ISD-maatregel opleggen in zaak A.
Duur van de ISD-maatregel
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en de behandeling van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank is het eens met de raadsman dat de behandeling van verdachte voorop moet staan. Het is daarom van belang dat er oog wordt gehouden op de behandeling van verdachte en de plek van verdachte op de wachtlijst voor de [zorginstelling 1] . Zodra er een plek voor verdachte is, zou de ISD-maatregel getoetst en beëindigd kunnen worden, zodat hij in de kliniek opgenomen kan worden. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om uiterlijk één jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel te toetsen, dit mede gelet op de psychische problematiek van verdachte en zijn jeugdige leeftijd. Indien er eerder een plek vrijkomt voor verdachte in [zorginstelling 1] , kan de raadsman namens verdachte op grond van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel ook verzoeken om een tussentijdse beoordeling. De rechtbank ziet daarom, mede in het licht van wat op de zitting met de deskundige is besproken over de lange wachtlijsten voor de [zorginstelling 1] , geen aanleiding om voor een kortere periode te kiezen dan een jaar.
Ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde
Nu het bewezenverklaarde in zaak B een feit betreft waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan voor dit feit geen ISD-maatregel worden opgelegd. Om die reden zal de rechtbank gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepalen dat voor dit feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 26 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/115938-24, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 april 2024 van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 15 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zich niet verdraagt met de verdere inhoud van dit vonnis aangezien er een ISD-maatregel wordt opgelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 138, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
diefstal;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
Ten aanzien van zaak B:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en feit 2:
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het openbaar ministerie binnen
1(
één) jaarna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Ten aanzien van zaak B:
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling:
Wijst afde
vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/115938-24.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2025.
[…]