ECLI:NL:RBAMS:2025:594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-321362-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en huisvredebreuk met onvoorwaardelijke ISD-maatregel

Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 8 oktober 2024 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van sandwiches en wederrechtelijk binnendringen van een winkel. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en de raadsman, mr. J.J. Mul, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de feiten bewezen konden worden verklaard. De verdachte had eerder een winkelverbod voor de betreffende winkel, wat de ernst van de feiten vergrootte. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke ISD-maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd moest worden, gezien de recidivekans en de problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de maatregel gegrond verklaard op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/321362-24
Datum uitspraak: 29 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Mul, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de deskundige, [naam 1] (reclasseringswerker), naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 8 oktober 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal van sandwiches toebehorende aan de [naam winkel] ;
2. wederrechtelijk binnendringen van de [naam winkel] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van oordeel dat beide feiten kunnen worden bewezen. Gelet op het standpunt van de officier van justitie, de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en omdat de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 8 oktober 2024 te Amsterdam sandwiches die aan [naam winkel] B.V. ( [naam winkel] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 8 oktober 2024 te Amsterdam in het besloten lokaal aan [adres] , bij [naam winkel] B.V. ( [naam winkel] ) in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem met ingang van 17 oktober 2023 schriftelijk de toegang tot die [naam winkel] B.V. ( [naam winkel] ) ontzegd voor de duur van twaalf maanden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd en daaraan als bijzondere voorwaarde een terugkeerverbod zal worden verbonden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel af te wijzen en te volstaan met oplegging van een korte voorwaardelijke gevangenisstraf, zodat zijn cliënt zo snel mogelijk naar [land van herkomst] uitgezet kan worden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, op de persoon van verdachte en zijn omstandigheden, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, waarbij hij tevens een aan hem uitgereikt winkelverbod overtrad. Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten die naast overlast en schade voor de winkel ook hinder veroorzaakt voor winkeliers. Dit geldt des te meer nu verdachte reeds een winkelverbod voor deze winkel had.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 9 december 2024 blijkt dat hij sinds 2023 veelvuldig is veroordeeld voor winkeldiefstallen. Dit heeft hem er niet van weerhouden om de bewezen verklaarde feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de reclassering (Leger des Heils, Noord-Nederland) van 23 december 2024, opgemaakt door [naam 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er zijn problemen ten aanzien van alle leefgebieden. De financiën zijn direct delict gerelateerd. Verdachte genereert momenteel geen legaal inkomen waardoor hij niet in staat is om te voorzien in zijn basisbehoeften. De problemen ten aanzien van zijn financiën hangen samen met het feit dat hij sinds 9 januari 2024 tot ongewenst vreemdeling verklaard is. Hierdoor heeft hij geen mogelijkheid om te werken en kan hij geen aanspraak maken op de sociale voorzieningen in Nederland. Het risico op recidive is hoog. De kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie van verdachte (niet Nederlands sprekend, dak-/thuisloos, werkloos, geen inkomen, geen recht op (zorg)voorzieningen) dragen bij aan de hoge kans op recidive.
Over zijn plan in [land van herkomst] is verdachte niet duidelijk. Hij zou zowel in Nederland als in [land van herkomst] geen netwerk hebben om op terug te kunnen vallen en het is gebleken dat het verdachte zelfstandig niet lukt om een stabiel leven op te bouwen. Desondanks staat hij niet open om hulpverlening te accepteren.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 15 januari 2025 reclasseringswerker [naam 1] , verbonden aan de reclassering Nederland te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat het de bedoeling is dat verdachte vanuit detentie in vreemdelingenbewaring komt en vanuit daar uitgezet wordt naar [land van herkomst] . De vraag is echter of verdachte ook daadwerkelijk in vreemdelingenbewaring opgenomen zal worden. Er bestaat bij oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel een risico dat verdachte toch weer op straat komt. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zou ook een mogelijkheid zijn, aangezien die zou kunnen helpen bij een ‘zachte landing’ in [land van herkomst] . Verdachte geeft aan niet open te staan voor hulp, maar hij heeft deze wel nodig om zich in zijn land van herkomst te redden. Vanuit de ISD-maatregel kan verdachte hierbij geholpen en begeleid worden.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte winkeldiefstal aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 9 december 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 8 oktober 2024 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
De rechtbank overweegt dat de primaire doelstelling van de ISD-maatregel ziet op de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive van verdachte. Daarbij gaat het met name om bestrijding van (ernstige) overlast. In de onderhavige zaak heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en een overtreding van een winkelverbod. Dit zijn vervelende en bovenal overlast gevende feiten. Bestraffing in de vorm van een gevangenisstraf heeft tot nu toe niet geleid tot het voorkomen van recidive. De veiligheid van personen of goederen eist dan ook het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Het is de rechtbank verder duidelijk geworden dat verdachte hulp kan gebruiken. Er speelt mogelijk (onderliggende) problematiek en verder volgt dit uit onder meer zijn strafblad, zijn houding en het gegeven dat hij zowel in Nederland als [land van herkomst] geen huis, geen inkomen en geen sociaal netwerk heeft. Verdachte is ook al eerder vertrokken naar [land van herkomst] en is toen na een aantal maanden weer teruggekeerd naar Nederland. Vanuit de ISD-maatregel kan toegewerkt worden naar stabilisering van verdachte en kan hem hulp aangeboden worden bij zijn problematiek. Daarnaast bestaat er een mogelijkheid binnen de ISD-maatregel te werken aan repatriëring naar het land van herkomst, [land van herkomst] . Gelet op zijn eerdere terugkeer naar Nederland en het toestandsbeeld van verdachte zoals de rechtbank dat ook op de zitting heeft gezien, lijkt het binnen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel werken aan een “zachte landing” in [land van herkomst] een grotere kans te bieden op een duurzaam verblijf van verdachte in [land van herkomst] en daarmee het voorkomen van recidive in Nederland dan een voorwaardelijke ISD-maatregel met de voorwaarde dat verdachte niet naar Nederland terugkeert. De rechtbank zal daarom, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen aan verdachte.
Duur van de ISD-maatregel
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het behandelen van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen en een terugkeer naar het land van herkomst voor te bereiden en te realiseren. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Ten aanzien van feit 2
Nu voor de bewezenverklaarde huisvredebreuk geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan voor dit feit geen ISD-maatregel worden opgelegd. Om die reden zal de rechtbank gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepalen dat voor dit feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal;
Ten aanzien van feit 2:
in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1:
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2025.
[..]
[..]

[..]

[..]