ECLI:NL:RBAMS:2025:589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13/226421-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende diefstal met geweld en voorhanden hebben van een vuurwapen

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 12 juli 2024 te Amsterdam betrokken was bij een gewapende overval op een drankkoerier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de overval heeft gepleegd, waarbij de drankkoerier met een vuurwapen werd bedreigd en goederen, waaronder flessen drank en lachgasflessen, werden weggenomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft besloten om het volwassenenstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte jonger is dan 23 jaar, omdat er geen redenen waren om af te wijken van de hoofdregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat ernstige gevolgen heeft voor de veiligheid in de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/226421-24
Parketnummer vordering tul: 10/258530-23
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 2002,
wonende op [adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting en zakelijk weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich op 12 juli 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
diefstal met (bedreiging met) geweld van flessen drank, een geldbedrag, lachgasflessen en een autosleutel toebehorend aan [aangever] , door een vuurwapen op hem te richten, hem tegen het hoofd te slaan en aan zijn tas te trekken;
Feit 2
het voorhanden hebben van een gas-/alarmpistool en patronen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en
geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld, omdat er gelet op de (deels) onbetrouwbare verklaringen van aangever [aangever] , uit het dossier onvoldoende bewijs voor zijn betrokkenheid zou volgen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor het wegnemen van twee lachgasflessen, zonder daarbij geweld te gebruiken. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat hij wetenschap van, dan wel beschikkingsmacht over het aangetroffen vuurwapen had.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [aangever]
De rechtbank acht de verklaringen die aangever [aangever] heeft afgelegd betrouwbaar. [aangever] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris in grote lijnen hetzelfde verklaard als tegenover de politie en hij is in zijn verklaring ook zeer gedetailleerd. Bovendien wordt zijn verklaring naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte en zijn mededaders worden namelijk aangetroffen in de door [aangever] beschreven auto (model en kenteken dat nagenoeg overeenkomt). In de auto wordt ook een vuurwapen aangetroffen. Verder zijn er de berichten die getuige [getuige] aan hem heeft verstuurd en de aangetroffen autosleutels van de door aangever gehuurde auto in de broekzak van medeverdachte [medeverdachte 1] . Wel is de rechtbank van oordeel dat hetgeen [aangever] heeft verklaard over het aantal getoonde vuurwapens teveel uiteenloopt om ook op dit onderdeel aan te sluiten bij zijn verklaringen. Dat de verklaringen van [aangever] op dit punt uiteenlopen, doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de algehele betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het voor aangever een hectische en beangstigende situatie moet zijn geweest, die zich bovendien midden in de nacht afspeelde.
Ten aanzien van de fotoconfrontatie overweegt de rechtbank dat [aangever] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd waarin hij zoveel mogelijk heeft gespecificeerd waaraan hij zijn belagers herkent. Op basis van vaste rechtspraak is bij het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie voor het bewijs behoedzaamheid op zijn plaats. De enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie leidt er echter niet zonder meer toe dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Een dergelijke herkenning kan als ondersteuning van het al aanwezige bewijs dienen. De rechtbank zal de herkenning aan de hand van de enkelvoudige fotoconfrontatie aldus voor het bewijs gebruiken.
Feit 1
In de nacht van 12 juli 2024 wordt aangever [aangever] tijdens zijn werk als drank- en lachgaskoerier slachtoffer van een overval. [aangever] heeft hierover verklaard dat hij die nacht rond 02:30 uur een afspraak had met een vrouw die een bestelling afgeleverd wilde hebben ter hoogte van de Etnastraat in Amsterdam-West. Ter plaatse herkent [aangever] twee van de daar aanwezige personen als klanten waarmee hij een tijd daarvóór een woordenwisseling heeft gehad, namelijk verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Verder ziet hij een zwarte Toyota RAV4 staan, waarin nog drie andere mannen en een vrouw zaten. Na een kort gesprek opent verdachte de kofferbak van de auto van [aangever] , waarop [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon meerdere lachgasflessen en flessen drank beginnen uit te laden. Wanneer [aangever] vervolgens vraagt hoe de betaling plaats zal vinden, worden volgens [aangever] meerdere vuurwapens getrokken en krijgt hij enkele tikken tegen zijn hoofd van medeverdachte [medeverdachte 1] . Hierop vertrekken de mannen en rijdt de Toyota met hoge snelheid weg. Naast de flessen drank en de lachgasflessen, blijken ook een geldbedrag en de autosleutels van de door [aangever] gehuurde auto te zijn weggenomen.
Op basis van een door [aangever] doorgegeven beschrijving van de auto en een kentekencombinatie, die grotendeels overeenkomt met het kenteken van de Toyota RAV4 waarin verdachte en de medeverdachten reden, komen de verdachten in beeld. Enkele uren na de overval wordt de auto met daarin verdachte, de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en bijrijder [bijrijder] tot stoppen gebracht op de snelweg. Tijdens een fouillering wordt in de broekzak van medeverdachte [medeverdachte 1] een autosleutel aangetroffen, die blijkt te horen bij de door [aangever] gehuurde Hyundai. In zijn linkerschoen zit een geldbedrag van € 250,-, in biljetten. Ook wordt in één van de zakken van een vest dat op de grond lag in de Toyota RAV4 lag, een zwartkleurig vuurwapen aangetroffen.
De vrouw met wie aangever een afspraak heeft gemaakt, blijkt getuige [getuige] te zijn. Zij verklaart dat zij met een paar jongens en vriendinnen in een auto zat en lachgas heeft besteld. De afspraak was dat de jongens zouden betalen en het lachgas zouden aannemen. De situatie werd echter naar haar zeggen ‘chaotisch’ en de jongens met wie [getuige] was stapten in en reden meteen weg. Toen zij aan hen vroeg wat er was gebeurd, verklaarden zij de koerier te hebben beroofd. Later kreeg [getuige] nog een bericht van de koerier, waarin stond dat zij in ieder geval de sleutels terug moest geven, maar de lachgasflessen kon houden.
Na de aanhouding van verdachte en medeverdachten wordt onderzoek gedaan aan de telefoons van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] blijkt op 12 juli 2024 te zijn gebeld door [getuige] . Op de telefoon van [medeverdachte 2] wordt een bericht van [getuige] aangetroffen dat op 12 juli 2024 rond 06:15 uur is verstuurd, inhoudende: ”Ik zeg je eerlijk ik vind dit echt lijp hoe dit is afgelopen dit was allemaal niet nodig geweest zwaar zonde.’’ Ook volgt uit het onderzoek dat de telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] ten tijde van de overval in de omgeving van de Etnastraat uitpeilden.
Op basis van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een van de mannen is geweest die [aangever] heeft overvallen. Op basis van de verklaringen van [aangever] en de aangetroffen goederen in de Toyota komt de rechtbank tot de conclusie dat hierbij in ieder geval één vuurwapen is gebruikt en dat bij de overval flessen drank, lachgasflessen, een autosleutel en een geldbedrag – dat - al dan niet voor een deel - is aangetroffen bij verdachte [medeverdachte 1] – zijn weggenomen. Daarnaast is rechtbank van oordeel dat verdachte de overval tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het procesdossier een nauwe en bewuste samenwerking valt af te leiden. Er bestond een duidelijke rolverdeling tussen de daders, waarbij verdachte en [medeverdachte 1] bezig waren met (de bedreiging met) geweldshandelingen tegen [aangever] , terwijl [medeverdachte 2] en een bijrijder bezig waren met het overladen van de goederen van [aangever] .
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de gewapende overval op [aangever] .
Feit 2
Het vuurwapen dat in de Toyota is aangetroffen, is door een deskundige onderzocht en blijkt een gas-/alarmpistool te zijn van het merk UMAREX met een kaliber van 8 millimeter. Het vuurwapen blijkt niet geschikt te zijn om projectielen mee te verschieten, maar wel voor het schieten van stoffen door de loop. Met dit vuurwapen kunnen, naast knalmunitie, ook giftige of verstikkende stoffen verschoten worden. Het voorhanden hebben van dit vuurwapen is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
In het patroonmagazijn van het vuurwapen is daarnaast munitie aangetroffen. De aangetroffen munitie bestaat uit drie knalpatronen met een kaliber van 8 millimeter en is munitie in de zin van artikel 1 onder 4° gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en Munitie.
Gelet op het relatief korte tijdsverloop tussen de overval, het aantreffen van het vuurwapen in de Toyota en het uitblijven van een andere verklaring daarover, is de rechtbank van oordeel dat dit wapen moet zijn gebruikt bij de overval op [aangever] . Hierbij overweegt de rechtbank dat de verklaring van [aangever] over een zwartkleurig wapen dat op hem werd gericht, terwijl het aangetroffen vuurwapen een bruinkleurige greep heeft, kan worden verklaard doordat het donker was ten tijde van de overval en de overvaller het vuurwapen vasthield bij de greep.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook wetenschap moet hebben gehad van het feit dat het vuurwapen in de Toyota lag, nu dit vuurwapen tijdens de overval getoond is en verdachte en de medeverdachten er direct na de overval in de Toyota vandoor zijn gegaan. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen, nu dit vuurwapen in de zak van een vest zat dat midden in de auto lag en daarom voor alle inzittenden toegankelijk was.
Door met anderen bewust deel te nemen aan een beroving waarbij een vuurwapen is getoond, heeft verdachte zich verbonden aan hetgeen in de uitvoering daarvan besloten lag, te weten het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank acht dit feit daarom bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte
Feit 1
op 12 juli 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, flessen drank, een geldbedrag, meerdere lachgasflessen en een autosleutel, die geheel of ten dele aan [aangever] of een ander dan verdachte en/of zijn mededaders, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te
maken, door
- een vuurwapens op die [aangever] te richten, en
- die [aangever] tegen het
hoofd te slaan,
Feit 2
op 12 juli 2024 te Amsterdam en/of
Akersloot, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, en meerdere patronen munitie categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten
- een gas-/alarmpistool, van het merk UMAREX, model RECK Mod. PK 800, kaliber
8 mm K, en
- patronen, kaliber 8 mm K,
zijnde een vuurwapen in de vorm van pistool, en munitie
voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daarbij niet gevorderd om bijzondere voorwaarden te koppelen aan het voorwaardelijke gedeelte van de geëiste gevangenisstraf, gelet op de onzekerheid over de verblijfsstatus van verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf gelijk te laten zijn aan de periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om in het kader van de strafoplegging rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de aangever, een lachgaskoerier. Verdachte en zijn mededaders hebben de aangever midden in de nacht naar een afgelegen industrieterrein laten komen. Vervolgens is de aangever geslagen en bedreigd met een vuurwapen, terwijl ondertussen goederen uit zijn auto werden gepakt. Deze situatie moet voor hem erg beangstigend zijn geweest. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op het vertrouwen en de lichamelijke integriteit van de aangever. Daarnaast heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte heeft alleen aan zichzelf gedacht, door op deze wijze snel en gemakkelijk geld en goederen van een ander afhandig te maken. Verder heeft verdachte samen met zijn mededaders een vuurwapen voorhanden gehad, om deze overval makkelijker te maken. Nog los van het feit dat dit vuurwapen ook daadwerkelijk is getoond om de aangever vrees aan te jagen is dit op zichzelf al een ernstig feit, aangezien ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan en is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst hiervan.
De persoon van verdachte
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 12 september 2024, waaruit volgt dat hij recent is veroordeeld voor een vermogensdelict. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies over verdachte van 21 oktober 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet over een rechtmatige verblijfsstatus beschikt en dat zijn verblijfsaanvraag is afgewezen. Verdachte heeft bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing en leeft hierdoor sinds 2022 feitelijk in onzekerheid. Het ontbreken van een verblijfsstatus verhoogt volgens de reclassering het risico op delictgedrag, onder meer omdat verdachte hierdoor geen reguliere baan kan vinden. Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Gelet op deze omstandigheden en de ontkennende houding van verdachte ziet de reclassering geen mogelijkheden voor het inzetten van interventies gericht op gedragsverandering en het voorkomen van recidive.
Verdachte heeft enige betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend, waardoor de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in zowel het gevaar op herhaling van soortgelijke delicten als de bereidheid van verdachte om zich te houden aan op te leggen bijzondere voorwaarden. Ook bestaat er nog veel onduidelijkheid over de uitkomst van de asielprocedure van verdachte, waardoor het nog onbekend is of verdachte zal beschikken over een geldige verblijfsstatus na het uitzitten van de op te leggen vrijheidsstraf. De rechtbank zal gelet op deze omstandigheden geen bijzondere voorwaarden koppelen aan de op te leggen straf.
Adolescentenstrafrecht
Omdat verdachte al wel ouder is dan 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft
bereikt, kan volgens de wet het adolescentenstrafrecht (ASR) toegepast worden. Hierbij kan
een straf uit het jeugdstrafrecht worden opgelegd, indien daar aanleiding toe bestaat. De reclassering heeft niet kunnen adviseren over de mogelijke toepassing van het adolescentenstrafrecht, omdat zij door de beperkt beschikbare informatie onvoldoende zicht heeft gekregen op de handelingsvaardigheden en de pedagogische mogelijkheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat uit de houding van verdachte, zijn vaardigheden, de aard en de ernst van de delicten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, geen redenen zijn gebleken om af te wijken van de hoofdregel van berechting volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank zal om die reden dan ook het volwassenenstrafrecht toepassen.
Strafmotivering
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank overweegt dat deze zaak zich in het midden bevindt tussen een straatroof met licht geweld (LOVS-oriëntatiepunt 6 maanden gevangenisstraf) en een overval op een winkel (LOVS-oriëntatiepunt 2 jaar gevangenisstraf), gelet op het feit dat aangever in zijn hoedanigheid als lachgaskoerier is overvallen. Daarbij weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte en zijn mededaders het feit in nauwe en bewuste samenwerking hebben gepleegd en dat zij een gas-/alarmpistool (LOVS-oriëntatiepunt 1 maand gevangenisstraf) voorhanden hebben gehad. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten. Vanwege de jonge leeftijd van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om hiervan 6 maanden voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

8.1.
Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/258530-23
Bij de stukken bevindt zich de op 12 september 2024 op de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/258530-23, gekoppeld aan het onherroepelijk geworden vonnis van 23 januari 2024 van de politierechter te Dordrecht waarbij verdachte bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling voorwaardelijke veroordeling (als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering) aan verdachte per post is toegezonden.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot
tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen, nu verdachte zich gedurende de lopende proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met een jaar te verlengen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de voorwaardelijk opgelegde straf om te zetten in een taakstraf.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering toewijsbaar is, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarden van de eerder opgelegde straf – die ook is opgelegd voor een vermogensdelict – heeft overtreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel te bevelen. Aangezien verdachte zal worden veroordeeld tot een langdurige vrijheidsstraf, ziet de rechtbank geen reden om de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen of om dit strafdeel om te zetten in een taakstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Feit 2
Eendaadse samenloop van:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te
Dordrecht van 23 januari 2024 met parketnummer 10/258530-23 voorwaardelijk
opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) dagen
toe.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Bruil, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2025.
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]
[..]