ECLI:NL:RBAMS:2025:5788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
13/242989-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Prejudiciële beslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing onderzoekswensen in de SKY ECC-zaak door de Rechtbank Amsterdam

Op 17 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte in de SKY ECC-zaak, met parketnummer 13/242989-23. De rechtbank heeft de onderzoekswensen van de verdediging afgewezen, die onder andere vroegen om het opvragen van onderliggende stukken bij de Franse autoriteiten via een Europees Onderzoeksbevel en het horen van getuigen. De verdediging stelde dat Nederland het initiatief had genomen tot de inzet van opsporingsbevoegdheden in het buitenland, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat Nederland verantwoordelijk was voor de Franse IP-tap. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de Nederlandse rechter ervan uitgaat dat het onderzoek door Frankrijk rechtmatig is verricht, tenzij het tegendeel onherroepelijk vaststaat. De rechtbank volgde het standpunt van het Openbaar Ministerie dat de uitlatingen van Nederlandse rechercheurs tijdens een werkoverleg niet als rechtshulpverzoeken kunnen worden geduid. De rechtbank concludeerde dat de onderzoekswensen van de verdediging niet voldoende onderbouwd waren en wees deze af.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/242989-23
Beslissing van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, op de onderzoekswensen van de verdediging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende op het adres [adres] .
Raadsman: mr. A. Boumanjal.

1.Inleiding

Voorafgaand aan de regiezitting van 1 juli 2025 heeft de raadsman op 20 juni 2025 per e-mail onderzoekswensen ingediend (
bijlage I). De officier van justitie heeft zich op 30 juni per e-mail op het standpunt gesteld dat de onderzoekswensen dienen te worden afgewezen (
bijlage II). Op de zitting van 1 juli 2025 heeft de raadsman zijn onderzoekswensen en heeft de officier van justitie haar standpunt nader toegelicht.

2.Onderzoekswensen van de verdediging

De raadsman heeft ter onderbouwing van de door hem te voeren verweren die zien op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bewijsuitsluiting, verzocht om
De rechter-commissaris te bevelen om via een Europees Onderzoeksbevel (
hierna: EOB) de Franse autoriteiten te verzoek om de onderliggende stukken op te vragen die hebben geleid tot de in document D2 (
hierna: D2) beschreven feiten. Dit ziet in het bijzonder op:
 Het Nederlandse verzoek van 27 mei 2019 aan de rechter-commissaris tot het tappen van de Sky ECC-servers;
 De reactie van Frankrijk daarop, voor zover aanwezig;
 Alle documenten die deze uitwisseling staven of verduidelijken.
De volgende getuigen te laten horen door de rechter-commissaris:
 [getuige] , auteur van D2;
 LAP0814, één van de auteurs van de brief van het Landelijk Parket van 2 juni 2022;
 R824, auteur van bijlage 3 van de brief van het Landelijk Parket van 2 juni 2022.
De raadsman heeft bij de onderbouwing van zijn verzoeken verwezen naar (de Nederlandse vertaling) van D2 en daarbij in het bijzonder naar de volgende passage:

De Nederlandse autoriteiten hebben de hulp van Frankrijk ingeroepen om een gerechtelijk onderscheppingsysteem op te zetten tussen de hoofdserver en de back-upserver van Sky ECC…”.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat deze passage uit D2 niet anders kan worden uitgelegd dan dat Nederland het initiatief heeft genomen tot de inzet van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland.
Het enkele feit dat er door Nederland geen rechtshulpverzoek of officieel EOB is uitgevaardigd, laat aldus de raadsman onverlet dat nog altijd kan worden gesproken van initiatief van Nederlandse autoriteiten, al dan niet met medeweten van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad overweegt in het arrest van 13 juni 2023 immers dat “initiatief” wil zeggen “
op verzoek van Nederland - al dan niet in verband met het optreden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam - dan wel op grond van een door Nederland uitgevaardigd EOB.” Als blijkt dat de rol van Nederland bij de hack groter is geweest dan voorheen werd toegegeven, moet dat tot conclusie leiden dat het vertrouwensbeginsel ten opzichte van de verkrijging van de Sky ECC-berichten niet meer aan de orde is.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

In het Franse document D2 wordt gerelateerd over een werkvergadering bij Europol van 27 mei 2019. Deze werkvergadering betrof een praktisch overleg van politie onderling om technische en praktische zaken te bespreken, waarbij het Openbaar Ministerie niet aanwezig was. De uitlatingen van Nederlandse rechercheurs tijdens een werkoverleg zijn niet te duiden als rechtshulpverzoeken. Het Openbaar Ministerie constateert dat D2 geen nieuwe informatie aan het licht brengt, en dat Nederland niet verantwoordelijk gehouden moet worden voor de Franse IP-tap. De Franse autoriteiten hebben zelf duidelijk gemaakt dat zij in hun eigen onderzoek een IP-tap wilden gaan aanbrengen. Er is geen sprake van medeverantwoordelijkheid van Nederland, omdat Nederland niet minst genomen in overwegende mate het gezag voerde over de inzet van de bevoegdheid. Uit de Franse stukken blijkt afdoende dat Frankrijk zelf in hun eigen onderzoek de IP-tap hebben gevorderd en geplaatst. De wens van Nederland om ook een IP-tap te plaatsen op de Franse Sky ECC-servers maakt op geen enkele manier deel uit van de onderbouwing. Gelet hierop is er geen noodzaak tot het doen van aanvullend onderzoek.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat in bestendige jurisprudentie is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op de vanuit Frankrijk ontvangen metadata. Er moet vanuit worden gegaan dat het onderzoek door Frankrijk rechtmatig – dat wil zeggen: in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels – is verricht. Dit is alleen anders als in Frankrijk onherroepelijk is komen vast te staan dat het daar verrichte onderzoek niet in overeenstemming is geweest met de daarvoor geldende rechtsregels. Waar het gaat om de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten, mag de Nederlandse rechter tot uitgangspunt nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. De Nederlandse rechter is alleen verplicht de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken, als er concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan.
De vraag die de rechtbank zich gesteld ziet is of de door de verdediging aangehaalde passage uit document D2 moet leiden tot de conclusie dat de Nederlandse betrokkenheid bij de onderschepping van SkyECC-gegevens in Frankrijk zodanig groot was dat de gelding van het interstatelijke vertrouwensbeginsel geen gegeven meer kan zijn, althans dat daarnaar nader onderzoek gedaan moet worden.
De rechtbank overweegt op dat punt als volgt.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 5 juni 2025 geoordeeld dat uit de aangehaalde passage uit D2 niet hoeft te worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van Sky ECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten. [1] De rechtbank sluit zich bij dit oordeel aan.
Uit de brief van 2 juni 2022 blijkt dat Nederland, België en Frankrijk voorafgaand aan de interceptie overleg hebben gevoerd over Sky ECC, en dat er sprake was van een gezamenlijke wens om tot interceptie over te gaan. In de Franse aanvraag tot het tappen wordt weliswaar verwezen naar het werkoverleg van 27 mei 2019, maar daarin wordt geen formeel hulpverzoek van Nederlandse zijde genoemd.
De rechtbank beschouwt D2 als een weergave van onderzoeksresultaten die zijn verkregen in opdracht van een Franse officier van justitie. In het document staat vermeld dat een Franse rechter de (verlenging van de) gerechtelijke interceptie heeft goedgekeurd, en dat – na toestemming van de Franse officier van justitie – gegevens zijn gedeeld met de Nederlandse en Belgische autoriteiten. Hoewel uit D2 valt op te maken dat overleg is geweest tussen Nederland en Frankrijk over het opzetten van een interceptiesysteem, biedt de daarin omschreven procedure onvoldoende steun voor het standpunt van de verdediging dat Nederland het initiatief heeft genomen tot de inzet van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland. D2 brengt dan ook geen wijziging in het oordeel over de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank volgt het Openbaar Ministerie in diens uitleg van het begrip ‘initiatief’ buiten de context van een Joint Investigation Team: daarmee wordt gedoeld op de formele inzet van internationale rechtshulp, zoals een rechtshulpverzoek of een EOB. Niet bepalend is welk land als eerste de wens tot interceptie heeft geuit. Dat zou namelijk tot onzekerheid en rechtsongelijkheid kunnen leiden.
Op grond hiervan ziet de rechtbank geen aanleiding om de onderliggende stukken op te vragen of een proces-verbaal te laten opmaken van de werkbijeenkomst van 27 mei 2019. Hetzelfde geldt voor het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. De onderzoekswensen worden daarom afgewezen.

5.Beslissing

Op basis van het voorgaande
wijstde rechtbank alle door de raadsman ingediende onderzoekswensen
af.
Deze beslissing is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. C. Bruil en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders griffier.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 5 juni 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1472, r.o. 6.21.1.