ECLI:NL:RBAMS:2025:5767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
C/13/768758 / FA RK 25-3323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar een hotel in het belang van de minderjarige

Op 4 augustus 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende gezamenlijke gezagsuitoefening over een minderjarige. De vrouw, die op een geheim adres woont, verzoekt om vervangende toestemming om met de minderjarige naar een hotel te verhuizen. De man, de vader van de minderjarige, verzet zich tegen deze verhuizing en verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de noodzaak voor de verhuizing van de vrouw voldoende is komen vast te staan, gezien de onhoudbare woonsituatie bij de grootouders van de vrouw. De rechtbank oordeelt dat de verhuizing naar het hotel een tijdelijke noodoplossing is die niet in strijd is met het belang van de minderjarige. De rechtbank wijst het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen af, omdat de minderjarige altijd bij de vrouw heeft gewoond en het niet in zijn belang is om van zijn moeder te worden gescheiden. De rechtbank stelt een zorgregeling vast die de betrokkenheid van de man bij het leven van de minderjarige waarborgt. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/768758 / FA RK 25-3323
Beschikking van 4 augustus 2025 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.L. van Leer, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. T.M. Coppes, gevestigd te Aerdenhout.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie [locatie 3] ,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de vrouw, ingekomen op 2 mei 2025;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 11 juli 2025;
- het F9-formulier van de man met bijlagen, ingekomen op 14 juli 2025;
- het F9-formulier van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 15 juli 2025;
- het F9-formulier van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 16 juli 2025;
- het F9-formulier van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 17 juli 2025;
- het F9-formulier van de man met bijlagen, ingekomen op 17 juli 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 juli 2025.
Verschenen zijn:
- de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk Engels;
- de man bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [naam] als vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
Gelet op de leeftijd van de minderjarige [minderjarige] is hij niet gehoord.
1.4.
Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities voorgedragen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 19 november 2018 te Bab Sharq, Alexandrië, Egypte. De echtscheiding tussen partijen is op 30 januari 2021 door een Egyptische rechtbank uitgesproken.
2.2.
Uit het huwelijk is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.
2.3.
Partijen oefenen van rechtswege het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] .
2.4.
De vrouw heeft de Egyptische nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming te verlenen om binnen een week na afgifte van de beschikking met [minderjarige] naar het [naam hotel] aan de [adres 1] te verhuizen, e.e.a. kosten rechtens.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt zelfstandig, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
II. te bepalen dat er een zorgregeling zal zijn waarbij [minderjarige] op dinsdag uit school tot vrijdag na school bij vrouw zal zijn in de woning van de grootouders en dat hij de nachten bij de man verblijft, dan wel indien de vrouw niet verhuist, [minderjarige] de nachten bij de vrouw blijft;
III. te bepalen dat [minderjarige] van vrijdag uit school tot dinsdag naar school bij de man zal verblijven;
IV. te bepalen dat deze regeling doorloopt in de vakanties, in dier voege dat [minderjarige] dan ook de nachten bij de vrouw doorbrengt als zij wel verhuist;
subsidiair:
I. te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden waarbij [minderjarige] van vrijdag uit school tot dinsdag naar school bij de man zal verblijven en dinsdag uit school tot vrijdag naar school bij de vrouw;
II. te bepalen dat deze regeling doorloopt in de vakanties.
e.e.a. kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.De standpunten

Standpunt van de vrouw
4.1.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw het volgende. De vrouw is in 2019 voor het eerst naar Nederland gekomen en bij de man ingetrokken. In maart 2020 is de vrouw – met toestemming van de man – met [minderjarige] naar Egypte terugverhuisd. Tussen maart 2020 en juni 2024 is de vrouw meerdere keren naar Nederland gereisd voor vakantie. In juni 2024 is de vrouw aanvankelijk voor een vakantie naar Nederland gekomen, maar in overleg met de man heeft zij besloten met [minderjarige] in Nederland te blijven. Partijen en [minderjarige] verbleven vervolgens samen bij oma (vz) in huis. In januari 2025 is de man bij opa (vz) ingetrokken. De vrouw heeft het gevoel onder controle te staan van de man en zijn familie. Daarbij komt dat de vrouw vanuit de woning van oma (vz) haar leven niet kan opbouwen. De vrouw staat niet op een woonadres ingeschreven waardoor zij geen ziektekostenverzekering kan afsluiten en geen aanspraak kan maken op een uitkering of andere tegemoetkomingen. Door alle stress is de vrouw ook niet in staat te werken. Aldus is de vrouw financieel afhankelijk van de man en zijn familie. De woonsituatie bij oma (vz) is hierdoor voor de vrouw onhoudbaar geworden. De vrouw heeft zich gewend tot de hulpverleningsinstanties van de [gemeente] , hetgeen heeft geleid tot de mogelijkheid voor de vrouw en [minderjarige] om voor een periode van zes tot twaalf maanden in het [naam hotel] in [woonplaats 1] in te trekken. De vrouw kan zich op dit adres inschrijven, een uitkering aanvragen en vanuit daar haar leven in Nederland vormgeven. De verhuizing naar het hotel brengt voor [minderjarige] in zijn dagelijkse leven weinig veranderingen mee. De school en voetbalclub zijn vanaf het hotel goed bereikbaar, [minderjarige] kan nog steeds met zijn vriendjes spelen en in het contact tussen [minderjarige] en de man zal niets veranderen. Zo kan de man [minderjarige] nog steeds elke vrijdag zien. De vrouw acht een verhuizing in het belang van haar en [minderjarige] . Tijdens hun verblijf in het hotel zal de vrouw hulp krijgen van de Regenbooggroep bij de zoektocht naar een geschikte permanente woning. Daarnaast zal het Sociaal Team betrokken blijven voor ondersteuning van de vrouw en [minderjarige] . De vrouw is altijd de primaire opvoeder van [minderjarige] geweest, zowel in Nederland als in Egypte, zodat de vrouw het niet in het belang van [minderjarige] acht indien hij zijn hoofdverblijfplaats bij de man krijgt. De verhuizing naar het hotel betreft slechts een tijdelijke (nood)maatregel die niet met zich meebrengt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] dient te worden gewijzigd. De vrouw is zich ervan bewust dat een goede zorgregeling noodzakelijk is. Wat de vrouw betreft is het akkoord indien [minderjarige] bij de man blijft overnachten, zolang dit op het adres van opa (vz) is of op het adres van de nieuwe huurwoning van de man in [woonplaats 2] .
Standpunt van de man
4.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de man het volgende. In maart 2020 heeft de man inderdaad toestemming gegeven aan de vrouw om met [minderjarige] naar Egypte te reizen. De man heeft echter nimmer toestemming gegeven voor een definitief verblijf van [minderjarige] aldaar. Bij terugkeer van de vrouw en [minderjarige] in Nederland in juni 2024 zijn partijen bij oma (vz) ingetrokken. Daar gaat de vrouw volledig haar eigen gang en zorgen de man en oma (vz) het meeste voor [minderjarige] . Omdat de situatie tussen partijen niet langer houdbaar was, is de man tijdelijk bij opa (vz) ingetrokken. Toen de man te horen kreeg dat de vrouw een eigen woning zou krijgen, was hij aanvankelijk enthousiast. Echter, toen bleek dat dit onderkomen in een hotel zou zijn, heeft hij te kennen gegeven daar niet mee in te kunnen stemmen. De man acht een verhuizing van [minderjarige] naar een hotel niet in zijn belang. [minderjarige] woont op dit moment bij oma (vz) en heeft het daar goed. Hij is in een voor hem bekende en vertrouwde omgeving waar hij nu al een jaar woont en hij heeft daar alle faciliteiten die hij nodig heeft. De man trekt ook de veiligheid van het hotel in twijfel. Zo zou er in het hotel sprake zijn van drugsgebruik en prostitutie. Wanneer [minderjarige] in het hotel woont, kan hij ook niet buitenspelen met zijn vriendjes, hetgeen weer van invloed is op zijn taalontwikkeling. Het verblijf van [minderjarige] in het hotel zal eveneens het contact tussen de man en [minderjarige] bemoeilijken. Al met al acht de man het van groter belang dat [minderjarige] in de omgeving kan blijven wonen waar hij gewend is. De vrouw heeft de verhuizing volgens de man onvoldoende doordacht en voorbereid.
In beide situaties – wel of geen verhuizing – acht de man het in ieder geval van belang dat er een goede zorgregeling komt die recht doet aan de wijze waarop partijen op dit moment de zorg voor [minderjarige] dragen. De man is in staat om de volledige zorg voor [minderjarige] op zich te nemen en hij wenst dat partijen uiteindelijk tot een ouderschapsplan komen waarin een gelijkwaardige zorgverdeling wordt nagestreefd. De man wil [minderjarige] een aantal dagen achtereenvolgend bij zich hebben waarbij de man ook de sportactiviteiten van [minderjarige] in het weekend kan begeleiden, zoals hij dat nu ook doet. De man verwacht in augustus 2025 naar een nieuwe woning te verhuizen vlakbij de [locatie 1] . De woning is dichtbij de belangrijke plekken voor [minderjarige] zoals school, vriendjes, sport en de grootouders. Omdat de man een vaste verblijfplaats heeft, verzoekt hij in het belang van [minderjarige] dat zijn hoofdverblijfplaats bij de man wordt vastgesteld. Zodra de vrouw een vaste woonplek heeft in een kindvriendelijke buurt, kunnen partijen andere afspraken maken.
Standpunt van de Raad
4.3.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Door de gemeente en het Sociaal Team is een afweging gemaakt of het hotel een geschikte en veilige woonplek is voor een kind. Zij zijn tot de conclusie gekomen dat dit het geval is, zodat de Raad daar ook vanuit mag gaan. Uiteindelijk gaat het hier om een noodoplossing. De Raad heeft dan ook geen bezwaar tegen een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar het [naam hotel] in [woonplaats 1] . Verder merkt de Raad op dat er over en weer veel wantrouwen bestaat tussen partijen dat ziet op het verleden. Partijen dienen volgens de Raad weg te blijven van de discussie wie de betere ouder is. Daar gaat het namelijk niet om. Beide ouders zijn net zo goed in staat om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Partijen dienen naar de toekomst te kijken en niet naar het verleden. De Raad acht het van belang dat partijen met elkaar in gesprek gaan om te bezien hoe zij hun ouderschap (opnieuw) gaan vormgeven. De Raad acht het dan ook positief dat partijen na deze procedure met elkaar en de beide advocaten een viergesprek zullen hebben. De controle en het wantrouwen dat nu speelt, is in ieder geval niet de basis waarop partijen hun ouderschap moeten vormgeven. Wat de Raad betreft is het niet in het belang van [minderjarige] om gescheiden te worden van zijn moeder. [minderjarige] heeft altijd bij de vrouw gewoond – los van hoe dit in het verleden is gegaan – en dat is nu eenmaal de feitelijke situatie. De Raad acht de wijziging van de verblijfplaats van een kind niet wenselijk en niet in zijn / haar belang, tenzij er hulpverlening betrokken is en dit niet tot resultaat heeft geleid.. Daarvan is in deze situatie (nog) geen sprake. De Raad geeft aan dat het belang van [minderjarige] om bij zijn moeder te blijven wonen groter is dan het belang van [minderjarige] om in zijn vertrouwde omgeving te blijven wonen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. Wel benadrukt de Raad het belang van een goede zorgregeling die recht doet aan de huidige situatie. De man wil graag dat [minderjarige] bij hem blijft overnachten en de Raad ziet niet waarom dit niet kan. Aldus dient de zorgregeling volgens de Raad uitgebreid te worden met een overnachting.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken.
Vervangende toestemming verhuizing
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het gezamenlijk gezag hebben over [minderjarige] . Dit brengt met zich mee dat in beginsel de instemming van de man nodig is als de vrouw met [minderjarige] wil verhuizen. Indien partijen het hierover niet eens worden, kan het geschil op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek worden voorgelegd aan de rechter, die vervangende toestemming kan geven. De rechtbank dient bij de beoordeling van het geschil de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een ouder na de scheiding in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met het kind elders een toekomst op te bouwen en het leven nieuw in te richten, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie waarbij [minderjarige] en de vrouw bij oma (vz) wonen niet langer in stand kan worden gehouden. Zoals volgt uit de berichtgeving van Veilig Thuis (productie 15 van de vrouw) is de woonsituatie bij oma niet zorgelijk, maar wel onwenselijk. De vrouw moet in de gelegenheid worden gesteld om haar leven in Nederland voor haar en [minderjarige] op te bouwen, hetgeen zij niet kan zolang zij bij oma (vz) woont. Op het woonadres van oma (vz) kan de vrouw zich niet inschrijven waardoor zij en [minderjarige] een briefadres hebben bij de [gemeente] en de vrouw dientengevolge geen uitkering kan aanvragen, hetgeen door de man onvoldoende is betwist. Vast staat dat de woonsituatie van de vrouw en [minderjarige] bij oma (vz) een tijdelijke situatie betreft. Nu dient zich voor de vrouw de mogelijkheid aan om een volgende stap te zetten in het opbouwen van haar leven in Nederland en haar zelfstandigheid te vergroten, welke gelegenheid de vrouw ook moet krijgen. Aldus is de noodzaak voor de vrouw om te verhuizen voor de rechtbank voldoende komen vast te staan.
5.5.
Anders dan de man aanvoert, heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank de verhuizing voldoende doordacht en voorbereid. Samen met de gemeente en de hulpverleningsinstanties is het [naam hotel] in [woonplaats 1] als geschikte en veilige woonruimte aangewezen. De rechtbank volgt de man dan ook niet in de door hem geuite zorgen over drugsgebruik en prostitutie. Uit de door de man overgelegde e-mail van de
general managervan het [naam hotel] (productie 15 van de man) volgt onvoldoende dat de veiligheid van [minderjarige] in het hotel in het geding is. De Raad heeft uitgesproken geen bezwaren te hebben tegen de verhuizing van [minderjarige] naar dit hotel. De rechtbank is het dan ook met de Raad eens dat het [naam hotel] een geschikte plek is voor [minderjarige] om naartoe te verhuizen. Daarnaast brengt de verhuizing van [minderjarige] naar het [naam hotel] relatief weinig veranderingen met zich voor zijn dagelijkse leven. Het hotel bevindt zich op minder dan 7 kilometer afstand van de woning van oma (vz) in [woonplaats 3] , [minderjarige] zal nog steeds naar dezelfde basisschool in [locatie 2] gaan, naar dezelfde sportactiviteiten en kan hij met zijn vriendjes blijven spelen.
5.6.
Tegenover het belang van de vrouw om samen met [minderjarige] te verhuizen, staat het belang van de man en [minderjarige] om onverminderd contact met elkaar te hebben en te houden. Ten aanzien van de zorg voor [minderjarige] heeft de vrouw aangevoerd dat de verhuizing naar het [naam hotel] geen gevolgen heeft voor de wijze waarop partijen op dit moment de zorg voor [minderjarige] vormgeven. De vrouw heeft aangegeven dat overnachtingen voor haar ook akkoord zijn, indien deze plaatsvinden ofwel bij opa (vz) thuis aan de [adres 2] ofwel op het nieuwe adres van de man aan de [adres 3] . Aan het argument van de man dat een verhuizing van [minderjarige] het contact tussen hen zal bemoeilijken, gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank zal namelijk, zoals hierna overwogen, een zorgregeling vaststellen die waarborgt dat de man en [minderjarige] elkaar regelmatig zien en dat de man zijn vaderrol goed kan vormgeven.
5.7.
[minderjarige] is op dit moment zes jaar oud en heeft de leeftijd waarop hij nog flexibel is in het aanpassen aan zijn omgeving. Er kan niet worden gesteld dat [minderjarige] zodanig geworteld is in [geboorteplaats] dan een verhuizing naar [woonplaats 1] (op de grens met [geboorteplaats] ) niet in zijn belang zou zijn. Immers is het hotel niet ver weg van de huidige woonplek van [minderjarige] , dichter bij school en zullen er voor [minderjarige] geen verdere veranderingen plaatsvinden anders dan de verhuizing.
5.8.
Alle belangen in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat het belang van de vrouw, en daarmee samenhangend dat van [minderjarige] , om te verhuizen naar het [naam hotel] in [woonplaats 1] zwaarder weegt dan het belang van de man bij het weigeren van de door de vrouw gevraagde toestemming tot verhuizing. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming om met [minderjarige] naar het [naam hotel] in [woonplaats 1] te verhuizen dan ook toewijzen. Bij dit oordeel heeft de rechtbank uitdrukkelijk meegewogen de omstandigheid dat door de zorgregeling het contact tussen [minderjarige] en de man voldoende wordt gewaarborgd. Daarbij is het voor [minderjarige] , zoals de Raad ook heeft aangegeven, van groot belang dat partijen de komende tijd zich gaan inspannen om het vertrouwen in elkaar te herstellen en hun ouderschap opnieuw vorm te geven. De rechtbank ziet het als een stap in de goede richting dat partijen met elkaar om de tafel gaan en om samen een ouderschapsplan op te stellen.
Hoofdverblijfplaats
5.9.
De rechtbank zal het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen afwijzen. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het de rechtbank duidelijk geworden dat beide partijen betrokken ouders zijn. [minderjarige] heeft echter altijd bij de vrouw gewoond. De Raad stelt dat het niet in het belang van [minderjarige] is indien hij van zijn moeder wordt gescheiden alsmede indien zijn hoofdverblijfplaats wordt gewijzigd. De rechtbank gaat daarin mee en ziet op dit moment geen aanleiding om de huidige situatie te wijzigen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man te bepalen.
Zorgregeling
5.10.
Zoals de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling heeft begrepen staat de man een verruiming van de zorgregeling voor. Wat hem betreft behoren de woensdag, donderdag en vrijdag ook tot zijn mogelijkheden om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Op dit moment zien de man en [minderjarige] elkaar op vrijdagochtend, vrijdagmiddag, in het weekend en op spontane momenten doordeweeks. De rechtbank is van oordeel dat in het belang van [minderjarige] een duidelijke zorgregeling moet worden vastgesteld zodat [minderjarige] en partijen weten waar zij aan toe zijn. De rechtbank is het eens met de stellingname van de Raad dat de huidige zorgregeling uitgebreid dient te worden met overnachtingen. De rechtbank zal dan ook een zorgregeling vaststellen als hierna in de beslissing vermeld. Deze zorgregeling acht de rechtbank op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] nu deze regeling voldoende rust en regelmaat met zich meebrengt, het contact tussen [minderjarige] en de man waarborgt en leidt tot meer betrokkenheid van de man bij het dagelijkse leven van [minderjarige] . Het is aan partijen om in onderling overleg, bijvoorbeeld in het kader van het op te stellen ouderschapsplan, deze zorgregeling aan te passen De rechtbank is met de vrouw eens dat duidelijk moet zijn waar [minderjarige] bij vader verblijft, zodat er een vaste plek is waar [minderjarige] overnacht als hij bij vader is. Om die reden zal [minderjarige] alleen overnachten in dat is in het huis van opa (vz) aan de [adres 2] of op het nieuwe adres van de huurwoning van de man aan de [adres 3] . De rechtbank gaat er verder vanuit dat de overnachtingen worden opgebouwd en dat de eerste twee weekenden [minderjarige] één nacht bij vader slaapt, wat vervolgens wordt uitgebouwd naar de hieronder vastgestelde zorgregeling.
5.11.
De rechtbank zal voorts conform het verzoek van de man bepalen dat de vastgestelde zorgregeling doorloopt in de vakanties nu de vrouw op dit punt geen verweer heeft gevoerd.
Proceskostenveroordeling
5.12.
Aangezien partijen ex-echtgenoten zijn zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Er bestaat geen aanleiding om van deze in familierechtzaken gebruikelijke compensatieregeling af te wijken.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent aan de vrouw vervangende toestemming, welke de toestemming van de man vervangt, om binnen een week na de beschikkingsdatum met
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , naar het [naam hotel] aan de [adres 1] te verhuizen;
6.2.
bepaalt dat met ingang van de datum van deze beschikking [minderjarige] de ene week van donderdagmiddag uit school (in de vakanties vanaf 15.00 uur) tot zaterdagmiddag 13:00 uur bij de man zal verblijven. In de andere week zal [minderjarige] van donderdagmiddag uit school (in de vakanties vanaf 15.00 uur) tot zondagmiddag 17:00 uur bij de man verblijven. [minderjarige] zal bij de man overnachten ofwel op het adres van opa (vz) aan de [adres 2] , dan wel op het nieuwe adres van de man aan de [adres 3] .
6.3.
bepaalt dat de zorgregeling zoals vastgesteld onder 6.2 doorloopt in de vakanties;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.C. Hoogeveen, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.L. Mulder, griffier, op 4 augustus 2025. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).