ECLI:NL:RBAMS:2025:5740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
13.206773.24 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 79-jarige man voor aanranding van zijn kleindochter met verminderd toerekeningsvatbaarheid door dementie

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 79-jarige man, die op 12 augustus 2024 in Amstelveen zijn 5-jarige kleindochter heeft aangerand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan dementie, wat invloed heeft gehad op zijn toerekeningsvatbaarheid. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met zijn psychische toestand en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte was op dat moment verantwoordelijk voor de zorg van zijn kleinkinderen en heeft ontuchtige handelingen verricht. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer, de kleindochter, als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de op te leggen straf gemotiveerd door de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn dementie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.206773.24 (promis)
Datum uitspraak: 22 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
nu in het kader van een rechterlijke machtiging openomen in de [naam kliniek] ,
[adres kliniek] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.R.P. Bakker naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en van wat door hun advocaat mr. H.A.F.C. Tack naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank mevrouw C. de Groot, reclasseringswerker, ter terechtzitting gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan verdacht dat hij
op of omstreeks 12 augustus 2024 te Amstelveen met een of meerdere kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , zijnde zijn kleinkinderen, een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het laten betasten van zijn, verdachtes penis door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
en/of
- het zich laten aftrekken door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
- het betasten van de vagina van die [benadeelde partij 1] en/of
- het met zijn, verdachtes penis tegen de schaamstreek en/of vagina van die [benadeelde partij 1]
aan te gaan staan en/of heen en weer te bewegen,
terwijl dit feit werd begaan onder een of meerdere van de in artikel 245, eerste lid, onder a omschreven omstandigheden, te weten jegens verdachtes kind, jegens een kind dat werd verzorgd en/of opgevoed als behorend tot het gezin van verdachte, jegens een kind waarover verdachte het gezag uitoefende en/of jegens een anderszins aan de zorg, waakzaamheid en/of opleiding van verdachte toevertrouwd kind en/of jegens een aan verdachte ondergeschikt kind;
(
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 254 lid 1 ahf/ond d Wetboek van Strafrecht)

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte, opa van [benadeelde partij 1] (ten tijde van het ten laste gelegde feit 5 jaar oud) en [benadeelde partij 2] (ten tijde van het ten laste gelegde feit 2 jaar oud), is door zijn dochter met de zorg van zijn kleinkinderen toevertrouwd. Hij past elke maandag op hen. Op 12 augustus 2024 zou hij ontuchtige handelingen hebben verricht met zijn kleindochter [benadeelde partij 1] en zijn kleinzoon [benadeelde partij 2] . Toen de moeder van de kinderen onverwachts eerder thuis kwam van haar werk, zag zij verdachte in de slaapkamer van de kinderen staan met zijn broek (gulp en riem) open, terwijl haar dochter op haar bed lag met ontbloot onderlichaam.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte met beide kinderen ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Zij vindt de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar omdat zij in de beschrijving van hetgeen is gebeurd, zowel naar haar moeder als later in het studioverhoor, steeds met hetzelfde verhaal komt. Niet gebleken is dat zij in haar verhaal door anderen is beïnvloed.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair een algehele vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken van de laatste drie gedachtestreepjes uit de tenlastelegging. Slechts het betasten van de penis van verdachte door [benadeelde partij 1] wordt door verdachte erkend. Ten aanzien van dit punt refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Partiele vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleinzoon, [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat [benadeelde partij 2] ook de tolly (= penis) van verdachte heeft aangeraakt, maar dat zij dit niet zelf heeft gezien. Verdachte ontkent stellig dat [benadeelde partij 2] zijn geslachtsdeel heeft aangeraakt. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte ook ten aanzien van [benadeelde partij 2] ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Betrouwbaarheid verklaring [benadeelde partij 1]
De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar. [benadeelde partij 1] is op 15 augustus 2024 in een kindvriendelijke studio gehoord door een gecertificeerd zedenrechercheur. De verklaring die zij daar aflegt komt overeen met het verhaal dat zij op 12 augustus 2024 aan haar moeder heeft verteld en later, in een confrontatie met verdachte in bijzijn van haar moeder, heeft herhaald.
Dat het studioverhoor sturend zou zijn geweest, zoals de verdediging suggereert, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaring die [benadeelde partij 1] tijdens het studioverhoor heeft afgelegd te twijfelen.
De rechtbank neemt dan ook de verklaring van [benadeelde partij 1] als uitgangspunt.
Steunbewijs
Nu de rechtbank de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar vindt, moet zij beoordelen of deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs is te vinden in de verklaring van verdachte ter zitting en de verklaring van verdachte bij de politie. Daarnaast is er de aangifte van de moeder van [benadeelde partij 1] , [naam moeder] (hierna: [naam moeder] ), die namens [benadeelde partij 1] aangifte heeft gedaan van seksueel misbruik van haar kind.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij 1] voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Nu er voldoende steunbewijs is en de rechtbank de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar acht, gaat de rechtbank uit van die verklaring en acht zij de handelingen waarover [benadeelde partij 1] verklaart, bewezen. Daarmee vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 12 augustus 2024 heeft schuldig gemaakt aan aanranding van zijn aan zijn zorg toevertrouwde kleindochter [benadeelde partij 1] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 12 augustus 2024 te Amstelveen met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [benadeelde partij 1] , zijnde zijn kleinkind, seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- het laten betasten van zijn, verdachtes penis door die [benadeelde partij 1] en
- het zich laten aftrekken door die [benadeelde partij 1] en
- het met zijn, verdachtes penis tegen de schaamstreek van die [benadeelde partij 1] aan gaan staan en heen en weer te bewegen,
terwijl dit feit werd begaan onder een of meerdere van de in artikel 245, eerste lid, onder a omschreven omstandigheden, te weten jegens een aan de zorg van verdachte toevertrouwd kind.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 337 dagen, met aftrek van voorarrest. Zij heeft hierbij overwogen dat bij verdachte sprake is van een stoornis, te weten dementie, en dat deze stoornis volgens deskundigen een rol heeft gespeeld bij het bewezen geachte feit. De deskundigen achten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, hetgeen de officier van justitie volgt. Omdat verdachte inmiddels met een rechterlijke machtiging is opgenomen in de [naam kliniek] , vindt de officier van justitie het niet meer opportuun om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf te eisen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn vijfjarige kleindochter [benadeelde partij 1] , die aan zijn zorg was toevertrouwd. De aanranding heeft plaatsgevonden toen verdachte op zijn kleinkinderen paste. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffertje geschonden. Verdachte is de opa van [benadeelde partij 1] , iemand die zij vertrouwde en waarmee zij leuke dingen deed. Dit vertrouwen is geschonden. Daarnaast heeft verdachte het vertrouwen dat de ouders van [benadeelde partij 1] in hem hadden op grove wijze geschaad.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Pro Justitia rapport van een verricht psychologisch onderzoek betreffende verdachte, verricht en opgemaakt op 4 maart 2025 door dr. J. Meijers en drs. S.A. Moonen, beiden GZ-psychoog.
Hierin valt het volgende te lezen.
“Betrokkene is lijdende aan een psychogeriatrische aandoening. Bij hem is sprake van een uitgebreide neurocognitieve stoornis, oftewel dementie. Het klinische beeld doet sterk denken aan frontotemporale dementie, met problemen in het gedrag, het geheugen en de executieve functies. Uit het beeldvormend onderzoek blijkt echter dat bij betrokkene waarschijnlijk andere neuropathologie ten grondslag ligt aan de vastgestelde (sociaal-) cognitieve stoornissen. Zo wordt overmatige atrofie (krimp van hersenweefsel door het afsterven van cellen) waargenomen in verschillende gebieden, zijn er ijzerneerslagen en lijkt er sprake van een chronische bloeding met laag volume met onbekende etiologie. De dementie gaat bij betrokkene gepaard met problemen in het opnemen en aanleren van nieuwe informatie, problemen met het controleren van (seksuele) impulsen, problemen op het gebied van probleemoplossende en adaptieve vermogens, en problemen op het gebied van het inschatten en beoordelen van sociale situaties.
Het is aannemelijk dat de psychogeriatrische aandoening reeds aanwezig was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Informatie van derden wijst op een sluipend ontstaan van klachten (passend bij dementie) die in ieder geval terug te leiden zijn tot ongeveer twee jaar terug.”
De psychische stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om betrokkene de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt het advies en zal hiermee rekening houden bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het aanvullend reclasseringsadvies van 16 juli 2025, waarbij de reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht in een forensisch zorgkader de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte heeft passende dementiezorg nodig. Dementie is een hersenaandoening waarbij het ziekteverloop progressief is. Er zal daarmee geen sprake kunnen zijn van een forensisch behandelkader dat zich richt op het verbeteren van het toestandsbeeld.
Tot slot heeft de rechtbank bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf ook rekening gehouden met de omstandigheid dat op 14 juli 2025 aan verdachte in de zaak met rekestnummer C13772095 FA RK 5112 een rechterlijke machtiging op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend. Deze rechterlijke machtiging is verleend voor de duur van zes maanden. Verdachte is in dat kader op 16 juli 2025 opgenomen in de [naam kliniek] , [adres kliniek] , met als doel observatie van het dagelijks functioneren van betrokkene, om vervolgens een vervolgplek te kunnen indiceren en te zoeken.
Gelet op voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat de ziekelijke stoornis zoals is vastgesteld door verschillende deskundigen, te weten dementie, op het moment van het gepleegde feit al sterk aanwezig was en dat deze een rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde en bewezen geachte feit. Deze stoornis is echter niet zodanig dat het feit niet meer aan verdachte toerekenbaar is. De rechtbank zal het bewezen geachte in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en omdat het recidivegevaar is ondervangen nu verdachte is opgenomen in een kliniek, vindt de rechtbank het niet nodig en ook niet wenselijk om verdachte opnieuw naar de gevangenis te sturen. De rechtbank houdt er in de straftoemeting ook rekening mee dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie en vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden onder deze omstandigheden passend en geboden.

8.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van beide benadeelde partijen kunnen worden toegewezen. Er is sprake van aantasting in de persoon en de feiten zijn ernstig. De officier van justitie vindt de genoemde bedragen passend.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat als de rechtbank komt tot een algehele vrijspraak, de vorderingen dienen te worden afgewezen. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ten aanzien van deze benadeelde partij is vrijgesproken en hem ten aanzien van deze benadeelde partij geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De benadeelde partij zal desondanks niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Onbekend is wat de concrete gevolgen zijn voor het slachtoffer. Hierdoor levert behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 249, 254 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 onder kopje Bewezenverklaring is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Aanranding in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren, terwijl het feit wordt begaan jegens een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd kind.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vier (4) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
[benadeelde partij 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[benadeelde partij 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2025.