ECLI:NL:RBAMS:2025:571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
24-025877
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ongegrond inzake inbeslagname van fatbikes

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van de inbeslagname van 1.124 fatbikes. Klager, die zich op het kantoor van mr. M.J.R. Roethof had gevestigd, had op 14 augustus 2024 in Doetinchem een grote partij fatbikes in beslag laten nemen. De rechtbank behandelde het klaagschrift, dat op 21 oktober 2024 was ingediend, en de standpunten van het Openbaar Ministerie, dat zich verzette tegen teruggave van de fatbikes. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat het onderzoek nog loopt en de fatbikes onder de reikwijdte van de Bromfietsverordening vallen. Klager voerde aan dat het beslag onrechtmatig was en dat de fatbikes niet onder de verordening vallen, maar de rechtbank oordeelde dat de indicatieve testen van de ILT voldoende basis bieden voor de verdenking. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat de fatbikes onttrokken zullen worden aan het verkeer. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 24-025877
datum : 28 januari 2025
beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

gevestigd op het adres [adres] ,
in deze procedure adres kiezend op het kantoor van mr. M.J.R. Roethof,
[adres] ,
hierna te noemen: klager, tevens beslagene.

Feiten

Uit de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 14 augustus 2024 in Doetinchem onder klager in beslag zijn genomen:
  • 132 fatbikes, type V8;
  • 84 fatbikes, type V8 LS;
  • 513 fatbikes, type V8 al dan niet V8 LS;
  • 113 fatbikes, type H9;
  • 231 fatbikes, type V20/V20 Pro;
en dat op 6 september 2024 in Wehl onder klager in beslag zijn genomen:
  • 35 fatbikes, type V8;
  • 4 fatbikes, type H9;
  • 8 fatbikes, typeV8 LS;
  • 4 fatbikes, type V20/V20 Pro.

Procedure

Het klaagschrift (met 18 bijlagen) is op 21 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 24 december 2024 haar standpunt (met 12 bijlagen) schriftelijk kenbaar gemaakt.
Op 8 januari 2025 heeft de raadsman van klager per e-mail nadere bijlagen (19 tot en met 41) bij het klaagschrift ingebracht.
Op 10 januari 2025 heeft de officier van justitie per e-mail een bijlage (13) bij haar standpunt ingebracht.
Op 10 januari 2025 heeft de raadsman van klager per e-mail aangekondigd een getuige deskundige (P. Peters) mee te zullen nemen naar de raadkamer. Daarop heeft de officier van justitie op dezelfde dag per e-mail aangekondigd ook een getuige deskundige (J. van Eijl) mee te zullen nemen naar de raadkamer.
Op 12 januari 2025 heeft de raadsman van klager per e-mail verzocht om de behandeling in raadkamer achter gesloten deuren te laten plaatsvinden en daarbij opnieuw een aantal bijlagen (43 tot en met 48 en 45 tot en met 57) bij dit verzoek en het klaagschrift ingebracht.
Op 13 januari 2025 heeft de officier van justitie per e-mail haar standpunt kenbaar gemaakt omtrent het verzoek van de raadsman tot een behandeling achter gesloten deuren, inhoudende dat dit verzoek dient te worden afgewezen. De raadsman van klager heeft hierop dezelfde dag per e-mail een korte reactie gegeven, waarop de officier van justitie per e-mail te kennen gaf dat dit haar niet tot een ander standpunt bracht.
Op 13 januari 2025 heeft de officier van justitie per e-mail twee nieuwe bijlagen bij haar standpunt ingebracht (14 en 15).
Op 13 januari 2025 heeft de voorzitter per e-mail aan de officier van justitie verzocht om zich uit te laten over de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam tot behandeling van het klaagschrift. De officier van justitie heeft daar dezelfde dag per e-mail een reactie op gegeven, inhoudende dat zij van oordeel is dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is om het klaagschrift in behandeling te nemen.
Op 13 januari 2025 heeft de rechtbank de officier van justitie en de raadsman op voorhand per e-mail te kennen gegeven dat op de raadkamer van 14 januari 2025 60 minuten zijn gereserveerd voor de behandeling van het klaagschrift en dat, indien blijkt dat deze tijd onvoldoende is, de behandeling van het klaagschrift zal worden aangehouden.
In reactie daarop heeft de raadsman op 13 januari 2025 per e-mail zijn pleitaantekeningen en een samenvatting daarvan aan de rechtbank gestuurd en te kennen gegeven dat hij wenst dat de beschikbare tijd wordt aangewend voor de kern van de zaak. Ook heeft de raadsman aangekondigd dat de getuige deskundige die hij mee had willen brengen naar de raadkamer verhinderd is en dat hij daarom een andere getuige deskundige (J. de Kruijf) mee naar de raadkamer zal nemen.
Op 14 januari 2025 heeft de officier van justitie per e-mail voorafgaand aan de raadkamer haar schriftelijke toelichting aan de rechtbank en de raadsman gestuurd.
Klager heeft verzocht om behandeling achter gesloten deuren vanwege
informatie die klager tijdens de behandeling zou willen delen over een fatbikekartel en daarmee samenhangend (dreigings)gevaar en
het niet in diskrediet willen brengen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
De rechtbank heeft op 14 januari 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
Op de beklagprocedure zijn de bepalingen betreffende de behandeling door de raadkamer van het Eerste boek, Titel I, Afdeling 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing. Dat brengt onder meer mee dat de behandeling in raadkamer - behoudens toepassing van artikel 22 lid 2 en 3 Sv - in het openbaar plaatsvindt (zoals ook is voorgeschreven in art. 552a lid 7 Sv). De openbaarheid van behandeling is uitgangspunt en alleen zwaarwegende belangen rechtvaardigen hierop een uitzondering.
Ten aanzien van de informatie die klager in raadkamer zou willen delen aangaande een illegaal fatbikekartel is de rechtbank van oordeel dat die niet relevant is gezien het toetsingskader in deze beklagprocedure. Immers, deze informatie heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van het beslag en de gronden waarop beslag is gelegd. Deze informatie heeft ook geen gevolgen voor de proportionaliteits- of subsidiariteitstoets.
Daarnaast voert klager aan dat zij, met de informatie die zij naar voren wil brengen over verbalisanten van de ILT, de autoriteit van de ILT niet in diskrediet wil brengen.
De officier van justitie verzet zich tegen behandeling achter gesloten deuren.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het belang dat klager zegt te willen beschermen geen belang is dat door de uitzonderingsbepaling van art. 22 lid 2 en 3 Sv wordt beschermd en dat het belang van een goede rechtspleging niet ernstig wordt geschaad als de behandeling van het klaagschrift in het openbaar geschiedt.
Het verzoek van klager is dan ook afgewezen.
De rechtbank heeft de bestuurder/enig aandeelhouder van klager, [naam ] , de raadsman van klager en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de 1.124 in beslag genomen fatbikes.
Het klaagschrift houdt – in hoofdlijnen – in dat het beslag niet berust op een redelijke verdenking maar berust op onrechtmatig overheidsoptreden. Het is daardoor hoogst onwaarschijnlijk dat de fatbikes zullen worden onttrokken aan het verkeer. Daarnaast is het beslag disproportioneel.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Volgens klager vallen de fatbikes niet onder de reikwijdte van de Verordening (EU) nr. 168/2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (hierna: Bromfietsverordening). Klager zou daarom niet verplicht zijn om de voor bromfietsen voorgeschreven goedkeuringen te doorlopen en de bijbehorende documentatie te hebben om aan te tonen dat de goedkeuringen met succes zijn doorlopen.
Dat de fatbikes wel zouden vallen onder de werking van de Bromfietsverordening is door het Openbaar Ministerie gebaseerd op de uitkomst van onjuiste testmethodes. De Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de ILT (ILT-IOD) heeft niet de wettelijk voorgeschreven testmethodes gebruikt waarnaar wordt verwezen in de Bromfietsverordening en onderliggende regelgeving. De door de ILT-IOD uitgevoerde indicatieve testen zijn niet geschikt voor het testen van de fatbikes en bovendien onjuist uitgevoerd. Zo heeft de ILT-IOD onder andere niet het continu nominaal vermogen en geen volledig door klager geassembleerde fatbikes (waarin beveiligingsmechanismen worden toegevoegd) getest. Dit alles leidt tot onbetrouwbare metingen en daarom berust de verdenking op onjuiste gronden.
Ook overigens biedt het dossier geen gronden voor een redelijke verdenking, omdat het dossier vol staat met onjuiste feitelijke vaststellingen.
Klager kan niet worden beschouwd als fabrikant, zoals bedoeld in de Bromfietsverordening.
De ILT-IOD is niet bevoegd om te testen of een fatbike manipuleerbaar is. Enkel de Machinerichtlijn (Richtlijn 2006/42/EG) biedt de grondslag voor een integrale beoordeling van een fiets en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving van deze richtlijn.
De ILT-IOD mocht niet tot beslaglegging overgaan zonder de fietsen te toetsen aan de ‘offroad-exceptie’, zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 sub g van de Bromfietsverordening.
Zelfs als mocht blijken dat de fatbikes makkelijk manipuleerbaar zijn en een te hoog vermogen afgeven, dan is een onttrekking aan het verkeer hoogst onwaarschijnlijk en disproportioneel. Het Openbaar Ministerie zou dan immers alleen de controllers moeten onttrekken aan het verkeer, die qua waarde in wanverhouding staan tot de rest van de fiets. Bovendien is klager niet eerst een herstelmogelijkheid geboden, maar is direct een strafrechtelijk onderzoek gestart.
Klager wordt onevenredig getroffen door het beslag op de fatbikes. Klager lijdt grote financiële schade door het beslag. De bedrijfscultuur staat onder druk en er staan veel banen op het spel. Daarnaast zorgt het beslag ervoor dat de staat van de (onderdelen) van de fatbikes verslechtert.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van de in beslag genomen fatbikes aan klager. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, omdat het onderzoek nog loopt en omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de fatbikes zullen worden onttrokken aan het verkeer. De fatbikes vallen volgens de officier van justitie onder de reikwijdte van de Bromfietsverordening. Door zich niet te houden aan de plichten die daaruit voortvloeien heeft klager zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit (artikel 1a sub 2 van de Wet op de economische delicten (WED)). De fatbikes vallen niet onder één van de uitzonderingen van de Bromfietsverordening.
De ILT-IOD heeft indicatieve testen uitgevoerd, waaruit onder andere bleek dat de fatbikes beschikten over een motor met een vermogen van (ruim) boven de uitzonderingsnorm van 250 watt. Als markttoezichthouder is de ILT in het kader van de handhaving niet gehouden om de uitgebreide wettelijk voorgeschreven testmethodes te volgen en dat is praktisch ook niet uitvoerbaar.
Dat het indicatieve testen zijn, wil niet zeggen dat de uitkomsten van die testen onvoldoende zouden zijn om ten grondslag te leggen aan de inbeslagname. Zo zijn er van ieder relevant type fatbike meerdere exemplaren getest, zijn er zowel door klager geassembleerde fatbikes als door het ILT (minimaal) geassembleerde fatbikes getest en is rekening gehouden met het verschil tussen piekvermogen en nominaal continu vermogen. De indicatieve testen zijn daarmee voldoende om in het kader van de handhaving het (nominaal continu) vermogen vast te stellen. Momenteel worden bovendien zeven fatbikes van de verschillende types die onder klager in beslag zijn genomen en door de ILT werden getest, op verzoek van het Openbaar Ministerie ook onderworpen aan de uitgebreide testmethode die de wet voorschrijft aan de fabrikanten. Die test is uitbesteed aan het TÜV Rheinland . De resultaten zijn nog niet bekend. Niet uitgesloten is dat er meer fatbikes op die manier zullen worden getest.
In het lopende onderzoek wordt nog nader aandacht besteed aan het daderschap van klager. Verschillende stukken in het dossier duiden er overigens op dat klager wist dat hij fatbikes geleverd heeft gekregen met een te hoog vermogen en dat hij deze ook heeft aangeboden aan de consument. Voor zover niet zou kunnen worden vastgesteld dat de fatbikes door klager op de markt zijn gebracht of op de markt zijn aangeboden, is ten minste van een poging daartoe sprake.
Het onderzoek is nog in volle gang en er zijn vrijwel dagelijks nieuwe ontwikkelingen. In de komende periode zal het onderzoek zich onder meer richten op de nadere testen door TÜV Rheinland , nader onderzoek naar de rol van klager en een nadere analyse van de administratie van klager.
De belangen van verkeersveiligheid afwegende tegen de financiële last van het beslag komt het Openbaar Ministerie tot het oordeel dat het beslag zowel proportioneel als subsidiair is. Om toch zoveel als mogelijk rekening te houden met de belangen van klager heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen om klager aan te wijzen als bewaarder.

Beoordeling

Formaliteiten
De rechtbank dient eerst te onderzoeken of zij in deze situatie bevoegd is om over het klaagschrift te oordelen.
Naar aanleiding van het in de handel brengen en op de markt aanbieden van voertuigen (bromfietsen) zonder EU-typegoedkeuring, is een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen klager. Het strafbare feit is vermoedelijk gepleegd in Doetinchem, of althans in Nederland. Het beslag is gelegd in Doetinchem en Wehl. Klager is gevestigd in [plaats] . Uit het beklagdossier blijkt niet of er een daad van vervolging is geweest. Het Openbaar Ministerie heeft desgevraagd te kennen gegeven dat een vervolging nog niet is ingesteld.
Het onderliggende strafrechtelijke onderzoek (onderzoek ‘Juffer’) is een onderzoek op basis van overtreding van de WED, waarmee de officier van justitie bij het functioneel parket is belast. Op grond van artikel 2 Sv zijn in dat geval de zogenaamde ‘kernrechtbanken’ (de rechtbanken in Amsterdam, Oost-Brabant, Overijssel en Rotterdam) gelijkelijk bevoegd. Daarbij bepaalt het op grond van artikel 139b van de Wet op de rechterlijke organisatie vastgestelde reglement ‘Concentratie van zaken Landelijk Parket en Functioneel Parket’ dat alle meervoudige kamerzaken van het functioneel parket worden geconcentreerd in de zittingsplaatsen Amsterdam, Rotterdam, ’s-Hertogenbosch en Zwolle.
Uit het vorenstaande volgt dat deze rechtbank bevoegd is om over het klaagschrift te oordelen.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de twee jaren na inbeslagneming. Klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Toetsingskader
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet verwacht kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure vaak het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat de beklagrechter slechts in zeer beperkte mate kan vooruitlopen op beslissingen in de strafzaak. Het vooruitlopen beperkt zich tot de vraag of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de in beslag genomen voorwerpen verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval
  • wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, ook in een zaak betreffende een ander dan de klager;
  • wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of;
  • als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het strafrechtelijk onderzoek Juffer en het beslag
Uit de uitvoerig onderbouwde standpunten van klager en het Openbaar Ministerie en hetgeen in raadkamer is besproken leidt de rechtbank in de kern het volgende af.
De ILT ontving informatie, onder meer inhoudende dat er bij klager een partij fatbikes binnen was gekomen zonder een EU-typegoedkeuring. Door de ILT werd vervolgens een bezoek gebracht aan de onderneming van klager, waar zij een vordering heeft gedaan naar de aanwezige administratie en onderzoek heeft gedaan naar verschillende types fatbikes die in opslag waren. De ILT heeft, in het kader van toezicht en handhaving, een indicatieve test ontwikkeld om het (nominaal continue) vermogen vast te stellen van een fatbike. Op grond van de uitkomst van het testen van de motor van een fatbike werd bepaald of de motor voldeed aan de eisen van de wet voor het vermogen van een e-bike. In totaal werden 20 fatbikes getest, verdeeld over de verschillende typen (de V8, de H9 en de V20/V20 pro). De geteste fatbikes werden op grond van de testuitslagen allen aangemerkt als bromfietsen. Vervolgens zijn alle fatbikes bij klager (in [plaats] ) en in het magazijn (in Wehl) in opslag in beslag genomen. Niet alleen de geteste types maar ook de 51 fatbikes in het magazijn in Wehl die daar een dusdanige gelijkenis mee vertoonden dat volgens de ILT de conclusie gerechtvaardigd was dat ook deze een motor met een te hoog vermogen hadden. Het beslag betreft in totaal 1.124 fatbikes.
Klager wordt er door het Openbaar Ministerie van verdacht de Bromfietsverordening te hebben overtreden, in samenhang met de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling voertuigen, door het als fabrikant/distributeur op de markt aanbieden/brengen van fatbikes die niet beschikken over de Europese typegoedkeuring danwel het niet verifiëren of de desbetreffende fatbikes over zo’n goedkeuring beschikken. Overtreding van deze voorschriften is strafbaar gesteld onder artikel 1a sub 2 van de WED.
Bromfietsverordening
Uitzonderingen op de Bromfietsverordening zijn vastgelegd in artikel 2 lid 2, sub a tot en met k van de Bromfietsverordening, waarin is bepaald dat de verordening onder meer niet van toepassing is op:
(…)
g) voertuigen die voornamelijk bestemd zijn voor gebruik in het terrein en ontworpen zijn om
op onverharde oppervlakken te rijden;
h) fietsen met trapondersteuning, voorzien van een elektrische hulpmotor met een nominaal
continu vermogen van ten hoogste 250 W waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken
wanneer de bestuurder ophoudt met trappen en anders geleidelijk vermindert en ten slotte
wordt onderbroken voordat het voertuig een snelheid van 25 km/h bereikt;
In de Bromfietsverordening zijn de verplichtingen vastgelegd voor alle bij de toeleveringsketen betrokken partijen (fabrikanten, hun vertegenwoordigers, importeurs en distributeurs). Het markttoezicht en de goedkeuring dat een bepaald type voertuig voldoet aan de verschillende administratieve en technische voorschriften die in de Europese Bromfietsverordening zijn vastgelegd, zijn in Nederland in handen gelegd van de ILT.
Normadressaat Bromfietsverordening
Volgens klager richt de Bromfietsverordening zich met de vereiste typegoedkeuring voor bromfietsen niet tot klager, omdat klager niet de fabrikant is. Klager heeft aangegeven dat de fatbikes die hij importeert nog door klager geassembleerd moeten worden (het zijn nog halffabrikaten) en dat onder meer de controller die het vermogen van de motor reguleert nog moet worden begrensd door klager. In een toelichting beschrijft klager dat deze begrenzing geschiedt door ‘geautoriseerde personen van de fabrikant’.
Het Openbaar Ministerie heeft onderbouwd aangegeven waarom vermoedt kan worden dat klager distributeur is van de in beslag genomen fatbikes.
De rechtbank houdt het er in het kader van deze procedure op grond van onder meer vorenstaande op dat de Bromfietsrichtlijn zich mede richt tot klager.
Gehanteerde meetmethode testen
Klager stelt dat het beslag e-bikes betreft. Klager stelt onder meer dat de door de ILT gehanteerde meetmethode niet betrouwbaar is en dat de fatbikes volgens zijn eigen metingen niet vallen onder de Bromfietsverordening en dat hij dus niet gehouden was om te voldoen aan de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Uit het onderzoek dat door het Openbaar Ministerie is gedaan zou volgens klager dan ook geen redelijke verdenking van een strafbaar feit kunnen voortvloeien.
Het is de rechtbank volstrekt duidelijk dat de betrouwbaarheid van de uitkomst van het testen van het vermogen van de motor van de fatbikes/e-bikes van essentieel belang is. Zowel voor klager, als voor de ILT maar met name ook voor het belang van de verkeersveiligheid.
In beginsel moet uit kunnen worden gegaan van de vereiste deskundigheid bij de toezicht houdende instantie: de ILT. En hoewel klager nadrukkelijk en onderbouwd de door het ILT gehanteerde testmethoden en -uitkomsten betwist, acht de rechtbank, in het kader van deze beklagprocedure en op een moment dat het onderzoek nog niet is afgerond, onvoldoende onderbouwd dat de testresultaten van de indicatieve tests onvoldoende betrouwbaar zijn om een te hoog vermogen van een motor vast te kunnen stellen. Bovendien worden er nog nadere testen verricht en is de uitkomst daarvan nog niet bekend. De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van de indicatieve testen op dit moment een voldoende basis kunnen bieden voor de verdenking.
‘Offroad-exceptie’
Dat sprake zou zijn van voertuigen als bedoeld in artikel 2 sub h van de Bromfietsverordening is onvoldoende onderbouwd.
Proportionaliteit
Van ieder relevant type fatbike zijn meerdere exemplaren getest. Op grond van de testresultaten van 20 geteste fatbikes is de gehele partij van ogenschijnlijk soortgelijke fatbikes in beslag genomen. Klager is als bewaarder van het beslag aangesteld.
Klager heeft in het kader van de proportionaliteit gewezen op de grote financiële gevolgen van de omvang van het beslag voor zijn bedrijf en op het feit dat ook alleen de controllers in beslag hadden kunnen worden genomen in plaats van de fatbikes.
Het Openbaar Ministerie heeft kort gezegd gewezen op het grote belang van de verkeersveiligheid bij het naleven van de bepalingen van de Bromfietsverordening en de actualiteit van de toenemende aantallen ongevallen met fatbikes met een te hoog motorvermogen, regelmatig bestuurd door kinderen onder de 16 jaar, zonder helm. Voorkomen moet worden, aldus het Openbaar Ministerie, dat fatbikes die een motorvermogen hebben dat fors hoger ligt dan de toegestane 250 watt, terwijl op de fatbikes zelf staat aangegeven dat het vermogen 250 watt bedraagt, op de markt belanden. Daarom is beslag op alle 1.124 fatbikes gelegd.
De rechtbank acht het beslag nog proportioneel, met name gelet op het grote belang van de verkeersveiligheid. Dat beslag is gelegd op de complete fietsen en niet enkel de controllers ligt in de rede, nu een fatbike zoals klager die omschrijft en waar hij in handelt, als geheel (inclusief motor en controller) op de markt wordt aangeboden.
Conclusie
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat de fatbikes onttrokken zullen worden aan het verkeer. De rechtbank baseert dat oordeel op de huidige in het beklagdossier aanwezige stukken, alsmede de omstandigheid dat het onderzoek nog in volle gang is. Zo worden er onder andere meerdere in beslag genomen fatbikes onderworpen aan een uitgebreide test bij TÜV Rheinland . De uitkomst van dat onderzoek is van belang voor de beoordeling van de strafzaak.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. M.A.E Somsen, voorzitter,
mr. W.M.C. van den Berg en mr. C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.