ECLI:NL:RBAMS:2025:5683

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
AMS 25/4312
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake evenementenvergunning met voorschrift no-show percentage

Op 1 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een bedrijf uit een onbekende plaats, had bezwaar gemaakt tegen een voorschrift dat was verbonden aan de evenementenvergunning voor een evenement dat gepland stond op een toekomstige datum in 2025. Het voorschrift bepaalde dat het no-show percentage beperkt moest blijven tot 4%, met een maximum van 500 extra kaarten bovenop het vergunde aantal bezoekers. Verzoekster verzocht om een schorsing van dit voorschrift en stelde dat zij met een no-show percentage van 5% binnen de vergunde capaciteit zou blijven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Verzoekster had geen acute financiële noodsituatie kunnen onderbouwen en de imagoschade die zij stelde, was niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van verweerder, de burgemeester van Amsterdam, niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de veiligheid van evenementen een belangrijke overweging was en dat de maatregelen die waren genomen, in samenspraak met verschillende betrokken partijen, gerechtvaardigd waren. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 25/4312

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[bedrijf] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigden: mr. L.W. Tellegen en mr. G.J. Schoenmakers),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Roelofsen, mr. F.W.E. Eekhof en mr. B. Beg).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een voorschrift dat is verbonden aan de verleende evenementenvergunning voor het [bedrijf] dat zal plaatsvinden op [datum] 2025. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.2.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2.1.
Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor een evenementenvergunning. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 18 juli 2025 toegewezen en een evenementenvergunning verleend met daaraan het voorschrift verbonden dat het
no-show percentage beperkt blijft tot 4% met een maximum van 500 extra kaarten bovenop het vergunde aantal bezoekers. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen voor zover daaraan als voorschrift is verbonden dat het no-show percentage beperkt blijft tot 4% met een maximum van 500 extra kaarten bovenop het vergunde aantal bezoekers en als voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekster maximaal 5% bovenop de vergunde capaciteit voor [bedrijf] aan kaarten mag verkopen althans een in goede justitie te bepalen percentage.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens verzoekster, de gemachtigden van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
Uit de brieven van verweerder van 30 januari 2024, 11 april 2024, 23 januari 2025 en 3 februari 2025 blijken de volgende feiten en omstandigheden. Naar aanleiding van een tragisch steekincident tijdens [evenement] , heeft verweerder kritisch gekeken naar de vergunningsvoorwaarden van evenementenvergunningen met als doel het verhogen van de veiligheid voor alle bezoekers en deelnemers aan deze evenementen. Op 11 april 2024 heeft verweerder de veiligheidsvoorschriften van grote (muziek)evenementen aangescherpt. Eén van die aanscherpingen was dat niet meer kaarten mochten worden verkocht voor het evenement dan het aantal vergunde bezoekers. In de voorschriften werd wel opgenomen dat er ruimte was om een beperkt aantal extra kaarten te verkopen voor bezoekers die niet komen, de no-show. Voorwaarde was dat het gaat om beperkte aantallen en de aanvraag om maatwerk goed onderbouwd werd door evenementenorganisatoren.
3.2.
Volgens verweerder bleek deze regel in de praktijk lastig uitvoerbaar. Er waren verschillen in de interpretatie van wat "een beperkt aantal" extra kaarten is. En vergunningverleners hadden moeite om de aanvragen en de aanvullende maatregelen scherp te beoordelen. Het gevolg daarvan was dat de regeling onvoldoende de reële risico's van een te vol evenement wegneemt, en dat er inconsistentie tussen stadsdelen ontstond. Verweerder heeft overwogen om de no-show regeling helemaal te schrappen, maar gelet op het redelijke belang van organisatoren is uiteindelijk een compromis uitgewerkt. Om de veiligheid en uniformiteit zoveel mogelijk te waarborgen, en organisatoren tegelijk toch wat ruimte te geven om hun evenement goed te organiseren, heeft verweerder op 3 februari 2025 besloten om per directe ingang een maximum te stellen voor no-show. Voor alle evenementen in de stad geldt voortaan een maximum percentage van 4%, met een maximum van 500 extra kaarten bovenop de vergunde capaciteit. 500 extra kaarten is de harde bovengrens. De voorwaarde dat dit verzoek goed moet worden onderbouwd, blijft van kracht.
3.3.
Verweerder heeft verzoekster op 18 juli 2025 een evenementenvergunning verleend voor [bedrijf] . In deze vergunning is het volgende voorschrift opgenomen: “de vergunninghouder zorgt dat het no-showpercentage beperkt blijft tot 4%, met een maximum van 500 extra kaarten bovenop het vergunde aantal bezoekers.”
4. Verzoekster voert aan dat zij ruim binnen de vergunde capaciteit blijft als ze een no-showpercentage van 5% hanteert. Zij kan dat onderbouwen met data van vorige edities van het festival. Volgens verzoekster gaat het voorschrift, met daarin een maximaal aantal kaarten, veel verder dan nodig is om het doel te bereiken dat er niet meer bezoekers naar het festival komen dan de vergunde capaciteit gelet op de veiligheidsrisico’s. Het bestreden voorschrift in de evenementenvergunning is in strijd met artikel 2.43 onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008 (de APV) omdat verweerder niet heeft onderbouwd dat er een onevenredig aantal kaarten wordt verkocht. Het voorschrift is volgens verzoekster ook in strijd met de Dienstenrichtlijn. Verzoekster meent dat maatwerk mogelijk moet zijn.
Spoedeisend belang
5.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Voor een financieel geschil geldt dat dit niet snel het geval is. Het staat verzoekster immers vrij om na afloop van de bodemprocedure financiële compensatie te vragen. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de financiële schade € 120.000,- bedraagt. Dit omzetverlies levert volgens verzoekster een onevenredig zware last op de begroting van [bedrijf] . Verzoekster heeft de financiële situatie niet onderbouwd. Op de zitting heeft verzoekster erkend dat er geen financiële noodsituatie dreigt. De voorzieningenrechter neemt daarom geen spoedeisend belang aan op deze grond.
5.3.
Verzoekster stelt verder dat zij imagoschade lijdt. Op de zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij elk jaar een aantal weken voor het festival een actie heeft waarbij omwonenden kaarten tegen een gereduceerd tarief kunnen kopen. Verder heeft zij toegelicht dat zij ook elk jaar kaarten achterhoudt om te vergeven aan gasten. Door de maatregel ten aanzien van het no-showpercentage heeft zij de kaartverkoop moeten staken en zijn er onvoldoende kaarten over om alle gasten uit te nodigen en moet de actie voor omwonenden worden beperkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster de imagoschade hiermee, voor zover deze niet al louter financieel van aard is, niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet blijkt dat er reeds kaarten zijn verkocht die moeten worden ingenomen. Het is vervelend dat de actie voor omwonenden en de gastenlijst moet worden beperkt, echter de voorzieningenrechter kan verweerder volgen dat verzoekster bij haar planning rekening had kunnen houden dat het no-showpercentage gewijzigd zou kunnen worden. Hoewel tijdens de kaartverkoop in december 2024 nog niet duidelijk was hoe het no-showpercentage vorm zou worden gegeven, lag immers ook nog voor of het niet helemaal afgeschaft zou worden. Bovendien is niet onderbouwd in welke omvang deze acties moeten worden beperkt en wat de gevolgen daarvan zijn. De voorzieningenrechter neemt gelet op voorgaande ook geen spoedeisend belang aan op basis van de gestelde imagoschade.
Evidente onrechtmatigheid
6. De door verzoekster gevraagde voorziening kan voorts worden getroffen als het evident is dat het besluit onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat hiervan sprake is. Anders dan verzoekster meent, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een ad hoc beslissing van verweerder. Naar aanleiding van het incident in 2023 is er nagedacht over welke maatregelen genomen konden worden om de veiligheid van evenementen beter te kunnen waarborgen en handhaven. Dit is gedaan door de vergunningverleners in samenspraak met de adviseurs van de afdelingen Openbare Orde en Veiligheid, het Stedelijke Evenementen Bureau, Juridische Zaken en de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving. Ook is overleg geweest met de evenementenbranche, vertegenwoordigt door Evenementenvereniging Amsterdam. Er is tussen partijen ook geen geschil over het feit dat extra maatregelen nodig zijn om ‘overcrowding’ op evenemententerreinen te voorkomen. Verweerder heeft de belangen van organisatoren betrokken in de besluitvorming en als gevolg daarvan gekozen om nog enige ruimte te bieden voor het verkopen van kaarten boven het aantal vergunde bezoekers in plaats van gehele afschaffing van het no-showpercentage. Gelet hierop is geen sprake van een evident onrechtmatig besluit. Of het evenredig is om deze maatregel toe te passen op de gehele evenementenbranche gelet op artikel 2.43 onder b, van de APV en de Dienstenrichtlijn, en of het voorschrift niet onevenredig is ten aanzien van verzoekster omdat zij met cijfers zou kunnen onderbouwen dat er bij haar evenement geen risico op ‘overcrowding’ bestaat, kan in bezwaar verder aan de orde komen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.