ECLI:NL:RBAMS:2025:5611

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/13/762105 / HA ZA 25-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VvE vordert aanpassing vloer gedaagde wegens geluidsoverlast, rechtbank oordeelt dat geen onredelijke hinder is vastgesteld

In deze zaak vordert de Vereniging van Eigenaren (VvE) dat de gedaagde zijn vloer aanpast, omdat deze volgens de VvE niet voldoet aan de eisen in de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement. De onderbuurvrouw van de gedaagde heeft herhaaldelijk geklaagd over geluidsoverlast, wat de VvE heeft aangezet tot deze vordering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet is aangetoond dat de vloer van de gedaagde niet aan de eisen voldoet en dat er geen sprake is van onredelijke hinder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vloer van de gedaagde als 'zwevend' is gelegd, wat in overeenstemming is met de regels van de VvE. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de geluidisolatie van het gebouw als geheel niet optimaal is en dat de klachten van de onderbuurvrouw niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van onredelijke hinder. De vorderingen van de VvE zijn afgewezen, en de VvE is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/762105 / HA ZA 25-23
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
VVE II [naam VvE],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. J.P.H. Willems,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.M. Koppert.

1.De kern van de zaak

De onderbuurvrouw van [gedaagde] ervaart geluidsoverlast en heeft daarover meermalen geklaagd bij de VvE. De VvE meent dat [gedaagde] hinder veroorzaakt doordat de vloer in zijn appartement niet voldoet aan de eisen die daarvoor zijn opgenomen in de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement. De VvE vordert daarom dat [gedaagde] zijn vloer moet aanpassen. De rechtbank oordeelt dat niet vaststaat dat de vloer van [gedaagde] niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Daarbij is ook niet gebleken dat sprake is van onredelijke hinder. [gedaagde] moet zijn vloer daarom niet aanpassen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 april 2025
- de mondelinge behandeling van 30 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] woont sinds 2016 in een appartement in een appartementencomplex in [woonplaats] . Hij is eigenaar van het appartement en daarmee lid van de VvE. Op dit moment verhuurt [gedaagde] het appartement.
3.2.
In de splitsingsakte van het appartementencomplex is het modelreglement uit 1992 van toepassing verklaard, waarvan artikel 17 luidt:
“(…)
1. Iedere eigenaar en gebruiker heeft het recht op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte, mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.
(…)
5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.
(…)”
In de splitsingsakte is in artikel 8 opgenomen:
“Artikel 17 lid 5 vervalt en wordt vervangen door de regels, welke speciaal voor de beperking van geluidsoverlast, met betrekking tot het hebben en aanbrengen van min of meer harde vloerbedekkingen, zoals parket, plavuizen, marmer en dergelijke (met uitzondering van de sanitaire ruimten) zullen worden vastgesteld in het huishoudelijk reglement.”
In het huishoudelijk reglement staat in artikel 3:
“Behoudens in de badkamer en keuken, voor zover deze ruimten zich althans op de oorspronkelijke plaats in de woning bevinden, is het de leden verboden in de privégedeelten harde vloerbedekking aan te brengen, tenzij zulks geschiedt op deskundige wijze met een “zwevende vloer”, zodat deze vloerbedekking niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer of de wanden en geen hinder kan ontstaan voor de overige leden. Ook andere soorten vloerbedekking die – in rechtstreeks contact met de ondervloer – zelf niet voldoende geluidsisolerend vermogen bezitten om loopgeluiden en andere normale woongeluiden te dempen, moeten voorzien worden van een zogenaamd ondertapijt of ander geluiddempend materiaal zodat er geen hinder kan ontstaan voor de overige leden. Bij klachten zal een geluidsmeting plaatsvinden op basis van ongelijkheid. Als het ongelijk bij de vloereigenaar ligt, dan zijn de kosten van de geluidsmeting en van de te treffen maatregelen voor rekening van deze vloereigenaar.”
3.3.
Vanaf 2020 heeft de VvE klachten over geluidsoverlast ontvangen van de onderbuurvrouw van [gedaagde] .
3.4.
In 2021 heeft [gedaagde] zijn appartement verbouwd en daarbij een nieuwe pvc vloer laten leggen. Hij heeft daarover contact gehad met de beheerder van de VvE. Ook na de verbouwing heeft de VvE klachten van de onderbuurvrouw ontvangen over geluidsoverlast.
3.5.
In december 2022 heeft Geluidbureau Valersi metingen verricht tussen het appartement van [gedaagde] en dat van de onderbuurvrouw. Uit die metingen volgt dat de contactgeluidisolatie tussen de appartementen in NEN1070:1999 klasse 4 valt. De luchtgeluidisolatie valt in NEN klasse 3 of 4. Met die klassen wordt de geluidskwaliteit van gebouwen omschreven. Er worden 5 of 6 kwaliteitsniveaus onderscheiden, waarbij in klasse 1 sprake is van een hoge mate van bescherming tegen hinder en bij klassen 5 en 6 feitelijk geen bescherming wordt geboden tegen geluiden. Bij klasse 4 staat als beschrijving: ‘
Ook bij gelijksoortige leefpatronen en aangepast gedrag zal regelmatig storing zal optreden. Spraak en muziek is vaak hoorbaar. Loopgeluiden zijn veelal hinderlijk. Regelmatig storing van installatiegeluiden.’ In het door Valersi opgestelde rapport staat verder dat de geluidisolatie voldoet aan de eisen die de [gemeente] daaraan stelt, maar niet aan de eisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012.
3.6.
Op 14 maart 2023 heeft de advocaat van de VvE aan Valersi gevraagd of de vloer aan de Ico = +10dB norm voldoet. Daarop is namens Valersi geantwoord:
“Uit het onderzoek blijkt dat de contactgeluidsisolatie overeenkomt met klasse 4 (volgens de NEN1070:1999).
Conclusie: Loopgeluiden veelal hinderlijk.Ik heb niet de eis kunnen vinden dat de contactgeluidsisolatie beter of gelijk moet zijn aan Ico=10 dB (komt overeen met klasse 2).
(…)
De luchtgeluidsisolatie tussen de woonkamers(…)
is niet klasse 3 maar klasse 4.
De slechtere luchtgeluidsisolatie tussen de woonkamers is niet afhankelijk van de vloerbedekking omdat die slechts een beperkte toevoeging van massa tot gevolg heeft.
Het verschil zit hem in de grotere scheidingsoppervlakte van de woonkamers waardoor de isolatie slechter wordt.
Verwacht mag worden dat de luchtgeluidsisolatie tussen andere boven elkaar gelegen woonkamers dezelfde zal zijn.”
3.7.
De VvE heeft [gedaagde] gevraagd zijn vloer te verwijderen of aan te passen en ook de kosten van het geluidsonderzoek aan de VvE te betalen. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
3.8.
Op 24 oktober 2024 heeft de onderbuurvrouw schriftelijk onder meer verklaard: “
Voor de verbouwing van het [nummer appartement] , zomer 2021, was de isolatie van de vloer al slecht echter na de verbouwing is er geen enkele verbetering opgetreden.
Dagelijks hoorde en hoor ik de stofzuiger in gebruik, het schuiven van meubels en voetstappen.
Daarnaast het bespelen van een piano, fitness oefeningen en wanneer er bezoek, visite aanwezig is, luid gepraat.(…)”.

4.Het geschil

4.1.
De VvE vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt de vloer in zijn appartement te verwijderen of aan te passen, waarna [gedaagde] moet meewerken om op zijn kosten een deskundigenrapport te laten opstellen waaruit volgt dat de vloer voldoet aan de eisen uit de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement, op straffe van een dwangsom. Ook vordert de VvE dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt de kosten van het deskundigenonderzoek door Valersi te betalen, in totaal € 1.754,50, en de kosten van deze procedure.
Als de rechtbank het voorgaande niet toewijst dan vraagt de VvE dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt mee te werken aan een vervolgonderzoek naar de contactgeluidsisolatie, de opbouw van de vloer en de wijze waarop de vloer is gelegd, op straffe van een dwangsom. De VvE vraagt daarbij dat de rechtbank, als uit dat onderzoek volgt dat de vloer niet voldoet aan de eisen uit de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement, [gedaagde] veroordeelt maatregelen te treffen zodat de vloer wel voldoet, ook dit op straffe van een dwangsom. In dat geval vordert de VvE ook dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt de kosten van het deskundigenonderzoek van € 1.754,50 te betalen, en de kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de VvE, of tot afwijzing van de vorderingen van de VvE, met veroordeling van de VvE in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van de VvE en [gedaagde] wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De VvE legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] hinder veroorzaakt doordat de vloer die hij in zijn appartement heeft laten leggen niet voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement. De rechtbank oordeelt dat niet vaststaat dat [gedaagde] met zijn vloer onredelijke hinder veroorzaakt of dat de vloer van [gedaagde] niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Zij wijst de vorderingen van de VvE daarom af en licht dat hierna toe.
De vloer is zwevend gelegd
5.2.
[gedaagde] heeft een pvc vloer in zijn appartement laten leggen. Partijen gaan ervan uit dat een pvc vloer een harde vloerbedekking is als bedoeld in artikel 8 van de splitsingsakte en artikel 3 van het huishoudelijk reglement. Op grond van dat laatste artikel is het ‘
de leden verboden in de privégedeelten harde vloerbedekking aan te brengen, tenzij zulks geschiedt op deskundige wijze met een “zwevende vloer”, zodat deze vloerbedekking niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer of de wanden en geen hinder kan ontstaan voor de overige leden’.De vloer moet dus zwevend worden gelegd. De VvE zegt dat niet zeker is dat [gedaagde] aan deze eis heeft voldaan. Volgens [gedaagde] is dit wel het geval. [gedaagde] onderbouwt zijn standpunt met een foto die is gemaakt tijdens het leggen van de vloer, waarop te zien is dat de pvc vloer niet direct op de ondergrond is aangebracht maar op een ondervloer en dat er ruimte is tussen de pvc vloer en de muur. Daarbij heeft [gedaagde] gewezen op de certificaten van de ondervloer en de pvc vloer. Ook heeft [gedaagde] erop gewezen dat hij in 2021 zijn verbouwingsplannen, waaronder de materiaalkeuze voor de vloer en de ondervloer, op voorhand heeft gedeeld met de beheerder van de VvE. De beheerder heeft op die plannen gereageerd, maar daarbij geen opmerkingen gemaakt over de keuze voor de vloer en de ondervloer. De VvE heeft daartegenover alleen gesteld dat zij niet met zekerheid kan zeggen dat de vloer zwevend is gelegd. Dat is naar het oordeel van de rechtbank tegenover de onderbouwde stelling van [gedaagde] onvoldoende. De rechtbank neemt daarom tot uitgangspunt dat de pvc vloer zwevend is gelegd en op dat punt voldoet aan de eis uit het huishoudelijk reglement.
Wat is de norm?
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt, anders dan [gedaagde] meent, uit de splitsingsakte en het model- en huishoudelijk reglement niet dat het enkele zwevend leggen voldoende is om aan de eisen die aan een vloer worden gesteld te voldoen. Bij de uitleg van de splitsingsakte en het modelreglement komt het aan op de in die stukken tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling daarvan zijn overgegaan. Die bedoeling moet worden afgeleid uit de gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van die stukken. Uit de bewoordingen van artikel 8 van de splitsingsakte (zie 3.2) volgt dat met artikel 3 van het huishoudelijk reglement bedoeld is geluidsoverlast te beperken. Daarnaast volgt uit artikel 17 lid 1 van het modelreglement dat “
Iedere eigenaar en gebruiker(…)
het recht[heeft]
op uitsluitend gebruik van zijn privé gedeelte, mits hij aan de andere eigenaars en gebruikers geen onredelijke hinder toebrengt.”Ook een zwevende vloer mag daarom naar het oordeel van de rechtbank niet tot onredelijke hinder leiden. Tegelijkertijd brengt een redelijke uitleg met zich dat enige hinder geduld moet worden. De vraag is welke mate van geluidshinder moet worden geduld.
5.4.
In de splitsingsakte en het model- en huishoudelijk reglement wordt geen concrete geluidsnorm voor vloeren genoemd. De VvE heeft betoogd dat in dat geval gekeken moet worden naar de norm van Ico = +10dB, zoals door de Nederlandse Stichting Geluidshinder wordt geadviseerd. Ook uit jurisprudentie zou volgen dat dit een algemeen aanvaardbare norm is, aldus de VvE. [gedaagde] heeft betwist dat dit de norm is. Hij zegt daarbij dat de isolatie voldoet aan het beleid van de [gemeente] . Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangenomen dat het in gevallen waarin de norm niet concreet door de VvE is ingevuld gebruikelijk is om terug te vallen op de norm Ico = + 10dB. De rechtbank leidt dit ook af uit het antwoord van Valersi op de vraag van de advocaat van de VvE van 14 maart 2023 (zie 3.6), waar namens Valersi wordt gezegd:
“Ik heb niet de eis kunnen vinden dat de contactgeluidsisolatie beter of gelijk moet zijn aan Ico=10 dB (komt overeen met klasse 2).”De door de Nederlandse Stichting Geluidshinder geadviseerde norm geeft wellicht weer wat op dit moment als wenselijke geluidsnorm wordt gezien, maar het is geen bindende regelgeving. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde NEN-normen en de vaststelling in het deskundigenrapport dat de vloer als contactgeluidisolatie klasse 4 is beoordeeld. Daarbij is van belang dat het een pand is uit midden jaren ‘60 waarbij tussen partijen ook vaststaat dat de isolatiewaarde laag is. Aan de isolatie in een dergelijk pand kunnen niet de eisen worden gesteld die aan een nieuwer pand worden gesteld. Ook uit de jurisprudentie is niet zonder meer af te leiden dat er een algemeen geldende norm van Ico = +10dB is voor alle gesplitste woningen, ongeacht het bouwjaar. De rechtbank legt de bepalingen in de splitsingsakte en de reglementen zo uit dat daaruit een verplichting voor [gedaagde] volgt om een vloer te hebben die bij een normaal, dagelijks leefpatroon niet meer geluidshinder veroorzaakt dan gebruikelijk is bij vergelijkbare appartementen.
Er is geen sprake van onredelijke hinder
5.5.
Namens de VvE is gezegd dat de onderbuurvrouw weliswaar over hinder heeft geklaagd, maar dat het voor de VvE in deze procedure vooral belangrijk is dat de eigenaren de splitsingsakte en de reglementen naleven. De VvE stelt in dat kader dat de vloer niet voldoet aan de norm Ico = + 10dB en aan de NEN-norm klasse 2. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank die normen niet tot uitgangspunt zal nemen bij de beoordeling. Voor het overige heeft de VvE uitsluitend gewezen op de schriftelijke verklaring van de onderbuurvrouw (zie 3.8). De VvE heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat de klachten over de vloer van [gedaagde] voornamelijk van de onderbuurvrouw afkomstig zijn. Dat andere bewoners van het complex hebben geklaagd is niet gebleken. De rechtbank wil aannemen dat de onderbuurvrouw geluidsoverlast ervaart. De verklaring van de onderbuurvrouw is echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake is van hinder die erger is dan de gebruikelijke geluidshinder bij vergelijkbare appartementen. [gedaagde] heeft daarbij terecht gezegd dat de appartementen onderdeel uitmaken van een redelijk gedateerd complex. In gedateerde gebouwen is niet uitgesloten dat geluid (verticaal) wordt doorgegeven via andere onderdelen van het gebouw dan de vloer van bovenburen. Dat dit in dit geval ook zo is wordt bevestigd in het rapport van Valersi, waarin wordt opgemerkt dat de zogenaamde luchtgeluidisolatie van het complex slecht is en dat een andere vloer daarin geen verschil maakt voor, zo begrijpt de rechtbank, praatgeluiden. De isolatie voldoet bovendien aan de eisen die [gemeente] daaraan stelt.
5.6.
Verder is van belang dat [gedaagde] zich, na eerdere klachten van de onderbuurvrouw, heeft ingespannen een toereikende vloer te laten leggen. Hij heeft daarvoor een professionele partij ingeschakeld. Ook heeft [gedaagde] zijn keuze voor de vloer en ondervloer voorafgaand aan de verbouwing met de beheerder gedeeld, die daarover geen opmerkingen heeft gemaakt. De VvE heeft in dat kader gezegd dat de complexbeheerder geen orgaan van de VvE is en daarom niet kan besluiten af te wijken van het reglement. Omdat geen concrete geluidsnorm in de reglementen is opgenomen mocht [gedaagde] er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat de complexbeheerder, die vaak namens de VvE heeft opgetreden, ook meende dat de door [gedaagde] beoogde vloer zou voldoen aan de regels. Van een afwijkend besluit van de complexbeheerder is daarbij geen sprake. [gedaagde] moest er daarna niet meer op bedacht zijn dat de VvE zijn (onder)vloer toch niet toereikend zou vinden. Dat de complexbeheerder [gedaagde] eerder heeft geadviseerd een ondervloer van het merk Fermacell te laten leggen maakt dat niet anders. Dat Fermacell misschien beter is, maakt niet dat dit verplicht is.
5.7.
Voor het overige heeft de VvE haar stelling dat sprake is van onredelijke hinder niet concreet toegelicht. [gedaagde] moet zijn vloer daarom niet aanpassen.
Kosten deskundigenonderzoek
5.8.
In artikel 3 van het huishoudelijk regelement staat dat als uit een geluidsmeting volgt dat een vloereigenaar ongelijk heeft hij de kosten van die geluidsmeting moet betalen. Hiervoor is overwogen dat niet vaststaat dat [gedaagde] ongelijk heeft. Hij moet de kosten van het deskundigenonderzoek van € 1.754,50 daarom niet aan de VvE betalen.
Geen vervolgonderzoek
5.9.
De VvE heeft ook gevorderd [gedaagde] te veroordelen mee te werken aan een vervolgonderzoek naar de contactgeluidsisolatie, de opbouw van de vloer en de wijze waarop de vloer is gelegd. Volgens de VvE zou een vervolgonderzoek moeten zien op de vraag of de pvc vloer zwevend is gelegd. Dat is gelet op wat hiervoor is overwogen in 5.2 niet nodig. Voor het overige heeft de VvE niet toegelicht waarom deze vervolgonderzoeken zouden moeten worden uitgevoerd. De rechtbank wijst daarom ook deze vordering van de VvE af.
Slotsom en kosten
5.10.
De rechtbank wijst de vorderingen van de VvE af.
5.11.
De VvE is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.545,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van VvE II [naam VvE] af,
6.2.
veroordeelt VvE II [naam VvE] in de proceskosten van € 2.545,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als VvE II [naam VvE] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Blok en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.