ECLI:NL:RBAMS:2025:5606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
13/335428-24 (zaak A), 13/301781-24 (zaak B), 13/313590-24 (zaak C) en 13/329704-24 (zaak D) + 13/287632-21 (vordering tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor bedreiging, mishandeling en diefstal

Op 30 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, mishandeling en meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. De zaak betreft meerdere incidenten, waaronder bedreigingen aan het adres van zijn moeder en zus, waarbij de verdachte zich met benzine overgoot en dreigde zichzelf in brand te steken. Dit leidde tot een situatie van redelijke vrees voor de slachtoffers. Daarnaast zijn er meerdere diefstallen gepleegd bij winkels, waaronder de Albert Heijn en Gall & Gall. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte in overweging genomen en heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor behandeling binnen een strafrechtelijk kader. De opgelegde straf is hoger dan de richtlijnen voor straftoemeting, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/335428-24 (zaak A), 13/301781-24 (zaak B), 13/313590-24 (zaak C) en 13/329704-24 (zaak D) + 13/287632-21 (vordering tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
momenteel gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, telkens in Amsterdam, schuldig gemaakt heeft aan:
in zaak A:
1. bedreiging van [aangeefster 1] op 19 oktober 2024;
2. bedreiging van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] op 12 oktober 2024;
3. mishandeling van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] op 12 oktober 2024;
in zaak B:
1. winkel)diefstal op 21 september 2024;
in zaak C:
1. winkel)diefstal op 30 september 2024;
2. belediging van een ambtenaar in functie op 30 september 2024;
in zaak D:
1. winkel)diefstal op 15 oktober 2024;
2. diefstal op 15 oktober 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de in zaak A aan verdachte ten laste gelegde feiten. De verweren van de raadsman worden waar nodig in het hiernavolgende besproken.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van een bewezenverklaring in de zaken B, C en D. Verdachte heeft de feiten die hem in deze zaken ten laste zijn gelegd bekend.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Ten aanzien van zaak A, feit 1
De rechtbank spreekt verdachte, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, vrij van het aan hem in zaak A onder 1 ten laste gelegde. De aangifte van
[aangeefster 1] (hierna aan te duiden als de moeder van verdachte) van 19 oktober 2024, kort gezegd inhoudende dat haar zoon (verdachte) die avond voor de deur gestaan zou hebben en gedreigd zou hebben om benzine te gaan halen om vervolgens het huis, met zijn moeder erin, in brand te steken, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Daarmee is er onvoldoende wettig bewijs voorhanden om te kunnen komen tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 en 3
De verklaringen van de moeder en zus van verdachte en die van verdachte zelf houden, voor zover relevant, het volgende in.
Verklaring moeder verdachte
Uit de verklaring van de moeder van verdachte volgt dat zij in de avond van
12 oktober 2024 in haar woning was, samen met haar dochter [aangeefster 2] (hierna aan te duiden als de zus van verdachte). [1] Verdachte, die al twee keer eerder voor de deur had gestaan (en telkens niet was binnengelaten) [2] , stond omstreeks 21:30 uur opnieuw voor de deur – dit keer doordrenkt met een naar brandstof ruikende vloeistof en met een aansteker in zijn hand, terwijl hij dreigde dat hij zichzelf in brand zou gaan steken. [3] Voor de woning is vervolgens een worsteling ontstaan tussen de moeder en zus van verdachte en verdachte zelf. Tijdens deze worsteling werd de zus van verdachte door hem met één hand bij haar haren gepakt, waarna hij haar met zijn andere hand meerdere keren met gebalde vuist in het gezicht sloeg. Toen de moeder van verdachte tussenbeide probeerde te komen werd zij door verdachte hard bij haar linkerarm vastgepakt, met een aantal blauwe plekken ten gevolg. [4] Van deze blauwe plekken bevinden zich ook foto’s in het dossier. [5]
Verklaring zus verdachte
Ook de zus van verdachte heeft verklaard dat haar broer in de avond van 12 oktober 2024 voor de deur van de woning in Amsterdam stond. [6] De zus van verdachte rook de geur van benzine en zag dat verdachte een aansteker in zijn hand had. Verdachte dreigde dat hij naar binnen wilde en dat hij de aansteker aan zou gaan zetten. [7] In de worsteling die vervolgens ontstond heeft de zus van verdachte onder andere meerdere vuistslagen van verdachte in haar gezicht gekregen en is er door verdachte aan haar haren getrokken. [8]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bevestigd dat hij zich op 12 oktober 2024 heeft overgoten met benzine en dat hij voor de woning van zijn moeder en zus, met een aansteker in zijn hand, heeft gedreigd om zichzelf buiten de woning in brand te steken als hij niet binnengelaten zou worden. Hij wilde daarbij de indruk wekken dat hij zichzelf daadwerkelijk in brand zou gaan steken. Toen verdachte probeerde de woning binnen te komen is het vervolgens tot duwen en trekken gekomen. Daarbij is de arm van de moeder van verdachte tussen de deur gekomen, hetgeen volgens verdachte de blauwe plekken op haar arm heeft veroorzaakt. Verdachte heeft ontkend zijn moeder bij haar arm vastgepakt te hebben en ontkent zijn moeder en zus te hebben geslagen. [9]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte met zijn verklaring de feitelijke handelingen zoals die ten laste zijn gelegd heeft bekend en dat hij grotendeels (met uitzondering van het fysieke geweld) overeenkomstig zijn moeder en zus heeft verklaard. Hij heeft immers verklaard dat hij zich met benzine heeft overgoten en dat hij vervolgens, met een aansteker in zijn hand, heeft gedreigd om zichzelf bij de woning in brand te steken. Het verweer van verdachte en zijn raadsman dat vrijspraak moet volgen voor de bedreiging omdat verdachte enkel gedreigd heeft om zichzelf in brand te steken en zijn moeder en zus geen vrees aan heeft willen jagen, slaagt niet. De rechtbank stelt in dit kader vast dat het met woorden dreigen zijn moeder en zus in brand te steken, niet aan verdachte ten laste is gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verdachte bekende feitelijke handelingen ook op zichzelf de ten laste gelegde bedreiging op jegens zijn moeder en zus, ook zonder dat hij die woordelijk heeft geuit. Die feitelijke handelingen (het doordrenkt met benzine en met een aansteker in de hand bij een woning staan en dreigen jezelf in brand te steken terwijl je in een opstootje verwikkeld bent in een poging de woning binnen te komen), hebben voor de moeder en zus van verdachte namelijk wel degelijk een bedreigende situatie opgeleverd. Had verdachte op dat moment immers vlamgevat, dan had dit een groot gevaar opgeleverd voor het leven en de lichamelijke integriteit van zijn moeder en zus. Dat hiertoe bij hen ook de redelijke vrees bestond, leidt de rechtbank af uit de uiterlijke verschijningsvorm die uitgaat van de reeds beschreven feitelijke handelingen en uit de verschillende verklaringen die de moeder en de zus van verdachte hebben afgelegd. [10] De rechtbank acht de verklaring van één van de buurtbewoners, die eveneens de onveiligheidsgevoelens beschrijft die horen bij het handelen van verdachte, [11] ondersteunend voor de overtuiging dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte de redelijke vrees met zich brengt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling. [12]
Op basis van de verklaringen van de moeder en zus van verdachte en de foto van het letsel van de moeder van verdachte acht de rechtbank ook de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling bewezen. Dat verdachte zijn zus bij haar haren heeft vastgepakt en met zijn vuist meerdere keren in haar gezicht heeft geslagen, blijkt uit zowel haar verklaring als uit de verklaring van de moeder van verdachte. Dat verdachte zijn moeder met kracht heeft vastgepakt blijkt uit de verklaring van zijn moeder en wordt ondersteund door de foto’s van het letsel. Het ten laste gelegde past daarnaast ook binnen het door verdachte genoemde ‘duwen en trekken’. Dat verdachte zijn moeder in haar gezicht zou hebben geslagen acht de rechtbank niet bewezen, nu dat enkel volgt uit de verklaring van de zus van verdachte en het dossier daar verder geen onderbouwing voor bevat.
De videoverklaring van de moeder en zus van verdachte, waarin zij aangegeven hebben hun aangiftes in te willen trekken en verzocht hebben om verdachte niet langer te vervolgen, maakt het bovenstaande oordeel niet anders. In de videoverklaring uiten de moeder en zus van verdachte vooral de wens dat verdachte behandeld wordt. De moeder van verdachte nuanceert haar verklaring enkel in die zin dat zij verklaart dat verdachte enkel gedreigd heeft zichzelf in brand te steken, niet het huis. Deze nuancering sluit echter één op één aan bij wat verdachte heeft verklaard en bij de wijze waarop het feit ten laste gelegd en hierna bewezenverklaard is.
Ten aanzien van zaak B, C en D
Verdachte heeft ten aanzien van de hem in zaak B, C en D ten laste gelegde feiten een bekennende verklaring afgelegd. Door de raadsman is ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak bepleit. Dit brengt, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering, met zich mee dat kan worden volstaan met de opgave van de wettige bewijsmiddelen zoals hierna weergegeven. De rechtbank komt, op basis van deze bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de in zaak B, C en D ten laste gelegde feiten zoals hierna onder 4 weergegeven.
Zaak B
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 21 september 2024 met nummer240921-702-398 (inclusief bijlage), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina’s5 t/m 6 (bijlage op doorgenummerde pagina 19).

2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2025.

Zaak C
Feit 1:
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 30 september 2024 met nummer240930-727-869 (inclusief bijlage), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina’s 5 t/m 7 (bijlage op doorgenummerde pagina 38).
Feit 2:
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2024 met nummerPL1300-2024233422-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina’s 8 t/m 11.

3.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2024 met nummerPL1300-2024233422-11, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina’s 16 t/m 18.

Feit 1 en 2:
4.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2025.
Zaak D
Feit 1:
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 16 oktober 2024 met nummerPL1300-2024246158-3, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde pagina’s6 t/m 9.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2024 met nummer PL1300-2024246158-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde pagina’s14 t/m 17.
Feit 2:
3.
Een proces-verbaal van aangifte van 15 oktober 2024 met nummer241015-964-388, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 8] , doorgenummerde pagina’s 10 t/m 11.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2024 met nummer PL1300-2024246287-13, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 9] , doorgenummerde pagina’s29 t/m 31.
Feit 1 en 2:
5.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2025.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in zaak A, feit 2:
op 12 oktober 2024 te Amsterdam [aangeefster 1] en [aangeefster 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- benzine over zichzelf heen te gooien en zich vervolgens met een aansteker naar de woning van voornoemde [aangeefster 1] en [aangeefster 2] te begeven en
- vervolgens heeft gedreigd zichzelf bij de woning in brand te steken;
in zaak A, feit 3:
op 12 oktober 2024 te Amsterdam [aangeefster 1] heeft mishandeld door haar met kracht vast te pakken en [aangeefster 2] heeft mishandeld door haar met kracht vast te pakken en meerdere vuistslagen in het gezicht te geven;
in zaak B, feit 1:
op 21 september 2024 te Amsterdam levensmiddelen die aan de Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak C, feit 1:
op 30 september 2024 te Amsterdam meerdere flessen drank (Bacardi Carta Blanca en Johnnie Walker Black Label met een totale waarde van 73,97 euro) die geheel aan Gall & Gall (gevestigd te [straatnaam 1] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak C, feit 2:
op 30 september 2024 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [opsporingsambtenaar 4] (werkzaam als agent bij de Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kanker flikker kanker motherfucker" en "kanker motherfucker homo" en "jullie zijn motherfuckers" en "je bent een kankerflikker motherfucker";
in zaak D, feit 1:
op 15 oktober 2024 te Amsterdam flessen drank (met een totale waarde van 53,97 euro), die aan winkelbedrijf Gall & Gall toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak D, feit 2:
op 15 oktober 2024 te Amsterdam een jerrycan AdBlue ter waarde van 24,99 euro, die aan Total Energies Servicestation toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gebiedsverbod wordt opgelegd op grond van 38v van het Wetboek van Strafrecht voor een door haar gespecificeerd gebied rondom de woning van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] . Voor elke overtreding van dit verbod moet één week hechtenis volgen, met een maximum van zes maanden.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte maximaal een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en heeft uitvoerig bepleit dat aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten laten meewegen. Het zwaartepunt ligt daarbij bij het incident dat zich op 12 oktober 2024 bij de woning van de moeder en zus van verdachte heeft voorgedaan. Verdachte stond op die dag, doordrenkt met benzine en met een aansteker in zijn hand, voor de deur van de woning van zijn moeder en zus terwijl hij dreigde zichzelf in brand te steken. Door zich al daadwerkelijk doordrenkt te hebben met benzine is verdachte zeer dicht bij de uitvoering van zijn dreigement gekomen. Er had maar iets (al dan niet binnen de invloedssfeer van verdachte zelf) hoeven gebeuren, of verdachte had daadwerkelijk vlam gevat. Daarmee is sprake van een zeer ontwrichtende bedreiging, niet alleen voor de moeder en zus van verdachte (die ook nog eens door verdachte zijn mishandeld), maar ook voor de buurtbewoners en de hulpverleners die ter plaatse zijn gekomen. Het incident op 15 oktober 2024, waarbij verdachte zich bij een
Total-tankstation heeft overgoten met brandstof, is, ondanks dat dit incident ‘enkel’ ten laste is gelegd als een diefstal, van een soortgelijke ernst. Had verdachte daar, nabij de benzinepompen, vlam gevat, dan hadden de gevolgen mogelijk niet te overzien geweest. Door zich daarnaast schuldig te maken aan meerdere diefstallen bij de Gall & Gall en de Albert Heijn en door een ambtenaar in functie te beledigen heeft verdachte zeer veel overlast veroorzaakt voor niet alleen winkeliers en de politie, maar ook voor de samenleving in zijn geheel.
Verdachte is in het kader van de onderhavige strafzaak onderzocht door zowel een psycholoog als een psychiater. Dit heeft geleid tot een tweetal Pro Justitia-rapportages van respectievelijk 13 januari 2025 en 31 mei 2025. De psycholoog concludeert dat er, vanwege de beperkte medewerking van verdachte aan de onderzoeken naar zijn persoon, slechts beperkt zicht is ontstaan op de eventuele aanwezigheid van stoornissen. De psycholoog spreekt in ieder geval van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne en alcohol. De psychiater spreekt van verslavingsproblematiek, een psychotische kwetsbaarheid en antisociale en borderline kenmerken binnen de persoonlijkheid van verdachte. Zowel de psycholoog als de psychiater stellen vast dat er bij verdachte sprake is van risico verhogende factoren, maar komen niet tot een onderbouwd recidiverisico. De psycholoog komt evenmin tot een advies aangaande specifieke behandelinterventies en/of behandelingen binnen een strafrechtelijk kader. De psychiater stelt dat verdachte baat kan hebben bij een behandeling gericht op zijn verslaving, bij voorkeur gecombineerd met psychiatrische verdiepingsdiagnostiek naar een persoonlijkheidsstoornis en verstandelijke beperking en eventueel een psychotherapeutische behandeling. Vanuit daar zou dan toegewerkt kunnen worden naar langdurige abstinentie van middelen, het vinden van een passende (begeleid) wonen plek, betaald werk en/of dagbesteding en bewind voering. Een onderbouwd advies over een juridisch kader waarbinnen dergelijke interventies opgenomen kunnen worden is echter ook door de psychiater niet te geven. Een reguliere GGZ-behandeling is eerder niet van de grond gekomen en het verleden heeft uitgewezen dat verdachte moeite heeft zich aan voorwaarden te committeren.
In haar rapport van 1 juli 2025 komt de reclassering wel tot een inschatting van het recidiverisico, het risico op letsel en het risico op onttrekking aan eventuele voorwaarden. Al deze risico’s worden door de reclassering als hoog ingeschat. Gelet op de rapporten van de psycholoog en de psychiater en de ambivalente houding van verdachte ziet de reclassering evenmin mogelijkheden voor interventies binnen een strafrechtelijk kader, ondanks de noodzaak van adequate psychische hulp.
Ook de rechtbank ziet de ambivalente houding van verdachte ten opzichte van de reeds aan hem geboden hulp en mogelijke hulp in de toekomst. Verdachte lijkt de schuld voor het niet goed van de grond komen van de hulp die hem tot nu toe is geboden, bij de hulpverlenende instanties te leggen. Verdachte zou naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de bij hem vastgestelde stoornissen, hetgeen verder over zijn persoon is gerapporteerd en de aard en ernst van de feiten, zeer veel baat kunnen hebben bij een behandeling. Gelet op de (ontbrekende) adviezen over concrete interventies binnen een strafrechtelijk kader ziet de rechtbank echter geen mogelijkheid om verdachte enige behandeling op te leggen. Het enige wat derhalve resteert is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De reeds beschreven ernst van met name de bedreiging op 12 oktober 2024 maakt dat de rechtbank bij de vaststelling van de hoogte daarvan niet goed aansluiting vindt bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zoals die gelden voor bedreiging. Om die reden valt de op te leggen straf hoger uit dan de uitgangspunten daar genoemd. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden op, met aftrek van voorarrest. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank legt aan verdachte daarnaast op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht een gebiedsverbod op. Uit de aard van de feiten, de reeds beschreven ernst daarvan en uit het reeds besproken reclasseringsrapport van 1 juli 2025 blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich opnieuw belastend gedraagt jegens zijn moeder en zus. Om die reden verklaart de rechtbank het op te leggen gebiedsverbod dadelijk uitvoerbaar.

8.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De vordering
Bij de stukken bevindt zich de op 22 september 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/287632-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 17 november 2021 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn primaire standpunt dat niet vastgesteld kan worden of de proeftijd nog liep ten tijde van de pleegdata. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf wel afwijzen (overeenkomstig het subsidiaire standpunt van de raadsman), omdat zij de tenuitvoerlegging niet opportuun acht, mede gelet op het reclasseringsadvies van 1 juli 2025 waaruit volgt dat verdachte, vanwege zijn psychiatrisch instabiele toestand en de aanwezige verslavingsproblematiek, niet in staat wordt geacht een taakstraf uit te voeren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38v, 38w, 57, 266, 267, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en 3 en het in zaak B, C en D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd
zaak A feit 3:
mishandeling, meermalen gepleegd
zaak B feit 1, zaak C feit 1, zaak D feit 1 en zaak D feit 2:
telkens: diefstal
zaak C, feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gebiedsverbod (38v-maatregel)
Legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van
2 (twee) jarenniet zal
ophouden rondom het adres [adres] (het adres van aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ). Het gebied waar verdachte zich niet zal ophouden wordt gekaderd door de [straatnaam 2] vanaf de kruising met de [straatnaam 3] tot aan de kruising met de [straatnaam 4] , de [straatnaam 4] vanaf de kruising met de [straatnaam 2] overgaande in de [straatnaam 5] , de [straatnaam 5] tot aan de kruising met de [straatnaam 3] en de [straatnaam 3] van de kruising met de [straatnaam 5] tot aan de kruising met de [straatnaam 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Voorlopige hechtenis
Heft opde voorlopige hechtenis wanneer deze gelijk is aan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/287632-21 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en I. Struijkenkamp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024249992-22, doorgenummerde pagina 10, tweede alinea na ‘Zij verklaarde het volgende:’.
2.Ibid, doorgenummerde pagina 10, tweede en derde alinea na ‘Zij verklaarde het volgende:’.
3.Ibid., doorgenummerde pagina 10, vierde alinea na ‘Zij verklaarde het volgende:’.
4.Ibid., doorgenummerde pagina 10, vierde en vijfde alinea na ‘Zij verklaarde het volgende:’.
5.Ibid., doorgenummerde pagina 57 en 58.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024250692-2, doorgenummerde pagina 27, bovenaan onder ‘Omschrijving aangifte’ en laatste alinea.
7.Ibid., doorgenummerde pagina 28, eerste alinea.
8.Ibid., doorgenummerde pagina 28, eerste alinea.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2025.
10.Zie naast de reeds besproken aangiftes onder meer de verklaringen in het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024249992-14, doorgenummerde pagina’s 17, laatste alinea en 18, eerste helft.
11.Ibid., doorgenummerde pagina 18, halverwege.
12.Dat in de latere bewezenverklaring en kwalificatie geen keuze is en hoeft te worden gemaakt tussen ‘enig misdrijf tegen het leven gericht’ en ‘zware mishandeling’ volgt onder meer uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1106.